Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leeuwarden

Beleidsnota besliskader en -model voor beeindiging grondwatermonitoring

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeeuwarden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsnota besliskader en -model voor beeindiging grondwatermonitoring
CiteertitelBodembeleid beeindiging grondwatermonitoring
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet bodembescherming

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-01-200307-01-200321-04-2011nieuwe regeling

07-01-2003

Huis aan Huis; 23 juli 2003

29367

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnota besliskader en -model voor beeindiging grondwatermonitoring

 

 

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Besliskader en- model voor beëindiging grondwatermonitoring in de gemeente Leeuwarden

7 januari 2003

Toelichting

Op 1 januari 2003 wordt de gemeente Leeuwarden op basis van artikel 88 lid 9 Wet bodembescherming bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. De AMvB hiervoor is op 12 december 2000 gepubliceerd in het staatsblad 2000 nr 591 en op 22 december 2000 van kracht geworden.

Hiermee zal de gemeente Leeuwarden alle bevoegdheden voor hun grondgebied ten aanzien van de bodembescherming en –sanering van de provincie Fryslân overnemen, uitzondering hierop vormen de waterbodems en een aantal programmatische taken (NAVOS en Gasfabrieken).

Omdat de gemeente Leeuwarden en de Provincie Fryslân als ‘collega’ bevoegde gezagen vanaf 1 januari 2003 verder gaan is er in de bestuursovereenkomst “ project overdracht provinciale bevoegdheden Wet bodembescherming aan de gemeente Leeuwarden” van 4 april 2002 uitdrukkelijk vastgelegd dat “Om de eenheid van beleid en uitvoering van bodemsaneringstaken te bevorderen streven de partijen naar een gezamenlijk bodembeleid “. Met andere woorden, het mag niet zo zijn dat de gemeente Leeuwarden een geheel ander bodemsaneringsbeleid gaat voeren dan de provincie Fryslân dat voert voor het overige grondgebied, tenzij lokale omstandigheden daartoe aanleiding geven.

In dit kader is dan ook besloten om de uitvoeringsnotities op het gebied van bodembescherming en bodemsanering van de provincie Fryslân integraal over te nemen. In feite zal de Gemeente Leeuwarden zich hiermee vanaf 1 januari 2003 conformeren aan het in de provincie Fryslân geldende beleid.

In de voor u liggende beleidsnota is het Besliskader en- model voor beëindiging grondwatermonitoring in de gemeente Leeuwarden vastgelegd. Met de vaststelling van deze nota door B&W van de gemeente Leeuwarden op 7 januari 2003 is het beleid, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003, ook geldig voor diegene die binnen het grondgebied van de gemeente Leeuwarden de bodem willen saneren dan wel handelingen verrichten waarbij ernstig verontreinigde grond wordt verminderd of verplaatst.

Inleiding

Aanleiding

In de afgelopen 20 jaar zijn een groot aantal grondwatersaneringen uitgevoerd of in uitvoering. Voordat een sanering van start gaat, wordt een saneringsdoel afgesproken en vastgelegd in een beschikking (vanaf 1995). Dit doel voldoet aan allerlei (wettelijke) criteria, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat alle verontreiniging zal worden verwijderd. Bij een groot aantal saneringen wordt bij het vaststellen van het saneringsdoel al rekening gehouden met een zekere mate van restverontreiniging in de bodem. Hiermee liggen ook de te bereiken eindwaarden van de sanering in die gevallen boven de streef- of achtergrondwaarde. Daarnaast blijkt vrij algemeen dat gaandeweg een sanering in veel gevallen het saneringsdoel moeilijk te realiseren is, terwijl wel degelijk een aanzienlijke inspanning is of wordt gedaan. Deze technische stagnatie leidt daarmee tot stagnatie van allerlei maatschappelijke processen. Om hier beter mee om te gaan is landelijk het traject BEleidsVERnieuwing (BEVER) bodemsanering ingezet. Hiermee zijn de beleidsmatige randvoorwaarden geschapen – in 1997 vastgelegd in het kabinetstandpunt – om deze stagnatie te beperken door onder andere functiegericht saneren en een meer decentrale aanpak. Daarnaast zijn binnen het Nederlands Onderzoek naar Biologisch In-situ Saneringen (NOBIS) saneringsconcepten ontwikkeld, die juist binnen deze nieuwe randvoorwaarden kosteneffectief kunnen zijn. Deze ideeën zijn verwerkt in het hier beschreven besliskader.

In de sanering- en nazorgfase worden concentraties van verontreinigingen in de bodem gemeten (de monitoring). Met deze monitoring wordt bepaald of het saneringsdoel gehaald is en wat het verloop van de concentraties is na beëindigen van de sanering (dus het concentratieverloop tijdens de nazorg fase). De gemeente Leeuwarden wil bepalen of deze monitoringprogramma’s doorgezet, veranderd of beëindigd kunnen worden. Voor het nemen van deze beslissingen wordt in deze notitie een kader ontwikkeld, waarin deze verschillende doelstellingen en resultaten inzichtelijk gemaakt kunnen worden en waarbij tevens wordt aangegeven welke stappen vervolgens ondernomen moeten of kunnen worden.

Achtergrond

Voor het opstellen van de beslisregels voor de monitoring wordt uitgegaan van het nieuwe beleidsstandpunt (Kabinetstandpunt bodemsanering, 1997 en de uitwerking daarvan tot maart 1999 als vastgelegd in ‘Van trechter naar zeef II’) en technisch/inhoudelijke ontwikkelingen die de afgelopen jaren – onder meer binnen NOBIS – hebben plaatsgevonden. De laatste beleidsontwikkelingen, waarbij voor de ondergrond geen getalsmatige kaders meer gelden, veranderen niets aan de behoefte aan een besliskader.

Enkele kenmerken van het ‘nieuwe beleid’ zijn de functiegerichte benadering van de bodemverontreinigingproblematiek, het vergroten van het maatschappelijke draagvlak voor bodemsanering en het reduceren van de financiële inspanning. Juist vanwege de koerswijziging in het beleid lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat vaker verontreiniging in de bodem zal achterblijven nadat er gesaneerd is (o.a. functiegericht saneren). Dit heeft als direct gevolg, dat het aantal nazorglocaties toeneemt waarvoor de monitoring goed geregeld dient te worden. Daarnaast zal het in veel gevallen noodzakelijk blijken ook het huidige beleidskader mee te nemen omdat dat het kader is waarin de meeste (deel)saneringen zijn gestart.

Doel

De doelstelling van het onderzoek is ‘het ontwikkelen van een beslismodel en besliskader voor het op juiste en verantwoorde wijze uitvoeren en beëindigen van grondwatermonitoringen op (deels) gesaneerde locaties in de gemeente Leeuwarden’. Hierbij wordt nog opgemerkt, dat onder juist en verantwoord wordt verstaan, dat zowel de milieutechnische, juridische en wettelijke aspecten in beschouwing genomen worden alsmede de heersende beleidskaders en verordeningen van rijk en/of provincie. Deze beleidsnotitie beoogt derhalve een technisch/inhoudelijke onderbouwing te geven voor het al dan niet veranderen van de grondwatersanering of –monitoring of zelfs beëindiging daarvan.

In de Besluitvormingsnotitie Functiegericht en Kosteneffectief Saneren wordt onder meer aangegeven dat geen sprake meer zal zijn van een getalsmatige saneringsdoelstelling voor het grondwater, maar dat gestreefd wordt naar een ‘stabiele eindsituatie’, aangevuld met beperkingen ten aanzien van het naleveren van verontreinigingen uit de haard. In eerdere instanties was steeds uitgegaan van de Tussenwaarde. Vanwege het feit dat de achtergrond van het besliskader werd gevormd door – kort gesteld – het interpreteren van concentraties van verontreinigingen in het grondwater, is de Tussenwaarde als één van de mijlpalen (zie paragraaf 2.2) opgenomen in het besliskader. Concentraties vormen in veel gevallen immers het invoergegeven. Daar komt nog bij, dat de ‘stabiele eindsituatie’ nog niet gedefinieerd is. Rond deze Tussenwaarde is een bandbreedte aanwezig waarbinnen acceptabele saneringsresultaten liggen. De mate waarin deze resultaten acceptabel zijn, hangt af van onder meer locatiespecifieke en gebiedsspecifieke omstandigheden. Het besliskader geeft expliciete handvatten om de bandbreedte rond deze Tussenwaarde in te vullen. Opgemerkt dient te worden dat de T-waarde geen wettelijk status heeft, maar wel bijdraagt aan het ‘scheidende vermogen’ van het besliskader.

Afperking

De juridische aspecten worden in dit kader genoemd maar niet nader uitgewerkt. Het doel van deze studie is het geven van een technisch/inhoudelijke onderbouwing voor beslissingen die in het kader van grondwatersanering en –monitoring genomen moeten worden (zie vorige paragraaf). Wel wordt binnen het besliskader zoveel mogelijk aangegeven waar juridische aspecten een belangrijke rol spelen. Binnen deze studie wordt er vooralsnog van uitgegaan van de vigerende provinciale en landelijke regelgeving bruikbaar is als wettelijk kader. In aanvulling hierop zal, aansluitend aan het ‘Afwegingsproces saneringsdoelstelling’ (als resultaat van het Kabinetsstandpunt bodemsanering van 1997), een wetgevingstraject doorlopen worden waarin de ondermeer nieuwe saneringsdoelstellingen en aanpak worden vastgesteld. Dit zal in de toekomst een verdere juridische basis vormen voor onder meer dit besliskader.

Definities

In dit rapport komen een aantal termen aan de orde die mogelijk niet door iedereen op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd. De belangrijkste zijn de termen saneren en nazorg, monitoren en meten met betrekking tot grondwatersaneringen. Onder een sanering wordt hier verstaan het actief ingrijpen in de verontreinigingsituatie door middel van pompen, bioschermen, in-situ technieken ed. Het effect van deze ingrepen op de verontreinigingsituatie wordt gevolgd in de tijd (monitoren).

Onder nazorg wordt verstaan dat de (rest)verontreiniging wordt geregistreerd en actief gevolgd en beheerst. Bij nazorg wordt de (rest)verontreiniging actief beheerst om ongewenste verspreiding tegen te gaan. Dit kan bijvoorbeeld door geohydrologische en/of civieltechnische maatregelen. De effecten van deze beheersmaatregelen worden door monitoring actief gevolgd.

Zoals uit de voorgaande beschrijvingen blijkt, is monitoren hier het volgen van de verontreinigingsituatie in de tijd. Dit gebeurt door middel van meten van onder meer concentraties.

Met het beëindigen van de nazorg kan het nodig zijn een kadastrale aantekening te maken van de restverontreiniging. In dit beslissysteem worden deze (nazorg) fases als beëindigd beschouwd.

Leeswijzer

Om het kader rond de verschillende beslissingen zo helder mogelijk te schetsen, wordt in hoofdstuk 1 eerst het besliskader in hoofdlijnen uitgewerkt. Hierin worden de structuur en de typen beslissingen weergegeven.

In hoofdstuk 2 volgt een inhoudelijke uitwerking van de inhoudelijke argumenten en vertrekpunten.

Tenslotte worden in hoofdstuk 3 aanbevelingen gedaan met betrekking tot het opgestelde besliskader.

INHOUD

Inleiding

Inhoud

Samenvatting

1 Het besliskader in hoofdlijnen 3

  • 1.

    1 Saneringsdoelstellingen 3

  • 1.

    2 Saneringsresultaat 4

  • 1.

    3 Typen beslissingen 5

  • 1.

    4 Communicatie 6

2 Uitwerking besliskader 9

2.1 Stap 1 evaluatie sanering 9

Stap 1a Beoordeling saneringsresultaat (quick scan) 10

  • 2.

    2 Stap 2 invulling en uitvoering nazorg 14

  • 2.

    3 stap 3 evaluatie nazorg 15

(Beschikking) beëindigen van nazorg 16

3 Tot slot 18

4 Referentielijst 20

Samenvatting

Context

Met het kabinetsstandpunt over de vernieuwing van het bodemsaneringbeleid van juni 1997 (Tweede Kamer, 1997/98, 25 411, nr. 1) is de ingezette koerswijziging van het bodemsaneringbeleid bekrachtigd. Daarbij is gekozen voor ‘functiegericht en kosteneffectief saneren’ als saneringsdoelstelling. Alle partijen, die direct of indirect bij bodemverontreiniging betrokken zijn, realiseren zich dat het probleem van de bodemverontreiniging van voor 1987 alleen dan oplosbaar is binnen een acceptabel tijdsbestek en met acceptabele kosten indien een functiegerichte aanpak kan worden uitgevoerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de aanpak bij het ‘tegengaan van ongewenste blootstelling’ en het ‘tegengaan van ongewenste verspreiding’.

Een praktische consequentie van deze koerswijziging is, dat een interpretatieruimte ontstaat ten opzichte van de ‘oude’ saneringsdoelstelling, die gebaseerd was op vaste en uniforme normen.

Doel

Teneinde op een verantwoorde manier om te kunnen gaan met deze interpretatieruimte, is een besliskader opgesteld voor het ‘milieuhygiënisch’ beoordelen van de grondwaterkwaliteit van (deels) gesaneerde locaties. Het kader heeft daarmee betrekking op het traject dat begrensd wordt door enerzijds de Streefwaarde (wanneer geen verontreiniging meer in de bodem aanwezig is) en anderzijds een criterium wanneer nog sprake is van saneringsnoodzaak vanwege actuele (humane, ecologische of verspreiding) risico’s. In het laatste geval is de situatie ‘ongewenst’ en dient (verder) gesaneerd te worden.

Besliskader

De feitelijke invulling van het besliskader vindt plaats aan de hand van geselecteerde criteria. Deze hebben betrekking op twee beslismomenten:

de overgang van actief saneren naar nazorg;

de overgang van nazorg naar beëindigen van alle activiteiten.

Het hanteren van de geselecteerde criteria binnen het besliskader is duidelijker bij het op een reproduceerbare en doorzichtige manier nemen van beslissingen binnen de toegenomen interpretatieruimte.

Voor de invulling c.q. onderbouwing van deze criteria geeft het besliskader een eerste aanzet. Deze zal in veel gevallen voldoende zijn. In die gevallen waarin een verdere onderbouwing noodzakelijk of gewenst is, is in het besliskader aangegeven waar de betreffende informatie gevonden kan worden.

1 Het besliskader in hoofdlijnen

In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van het besliskader aangegeven. In hoofdstuk 2 wordt het besliskader verder uitgewerkt. Eerst worden de mogelijke saneringsdoelstellingen kort genoemd. Deze worden vergeleken met mogelijke saneringsresultaten. Deze vergelijking vormt de basis voor een aantal beslissingen die over het vervolg van een sanering of monitoring genomen kunnen worden. Dit besliskader is van toepassing op saneringen die op het moment van beoordelen, volgens de urentiesystematiek, niet als urgent zouden worden beschikt. zijn (Tijdens de beschikking op het saneringsplan kan het wel een urgente sanering zijn geweest).

In het beslismodel wordt het gehaalde resultaat vergeleken met de saneringsdoelstelling. Op basis van deze vergelijking kan worden besloten de sanering of nazorg te beëindigen, maar ook kan worden besloten dat aanvullende informatie nodig is voor deze beslissing. In het verleden is de doelstelling “multifunctioneel” ook gegeven aan saneringen waar deze doestelling niet koste wat het kost bereikt moest worden omdat er formeel geen ruimte bestond tussen volledig verwijderen (MF) en isoleren, beheersen en controleren (IBC). Het niet bereiken van deze doelstelling wordt met dit besliskader geëvalueerd.

In het besliskader wordt niet alleen uitgegaan van ‘concentraties’ maar wordt juist beoordeeld in hoeverre ‘processen’ van invloed kunnen zijn op het gedrag van de verontreinigingen in de bodem en daarmee dus van invloed zijn op de beoordeling van de verontreinigingsituatie. Dit betekent ook, dat het toepassen van het besliskader de wijze van monitoren zal veranderen. De alarmfunctie - normaal gesproken het doel van monitoring – zal nadrukkelijk verbreed worden waardoor ook andere gegevens gemonitoord zullen worden om inzicht te krijgen in processen die van invloed kunnen zijn op het gedrag van de verontreinigingen in de bodem. Deze aspecten komen terug in de beoordeling van de monitoringgegevens.

1.1 Saneringsdoelstellingen

De grondwatersaneringen kunnen ingedeeld worden naar vier typen saneringsdoelstelling:

locaties na een multifunctionele sanering (uitdovende bronnen met een kleine restverontreiniging);

locaties, waar destijds de grond tot de B-waarde is gesaneerd;

locaties met een (recent getoetste) IBC-sanering;

functiegerichte sanering.

Op basis van deze doelstellingen is een saneringsplan opgesteld en is/wordt de sanering uitgevoerd. Het saneringsverloop in zowel de sanering- als nazorgfase wordt in veel gevallen gevolgd via regelmatige metingen.

1.2 Saneringsresultaat

De resultaten van de saneringen zijn in te delen naar een viertal concentratiegrenzen:

S-waarde: het concentratieniveau waaronder een MF-sanering geslaagd is;

I-waarde: het concentratieniveau waarboven sprake is van een ‘ernstig geval van bodemverontreiniging’ (indien het gaat om een bodemvolume van meer dan 25 m? grond of 100 m3 voor grondwater). Boven de I-waarde kan per definitie niet meer gesproken worden van een nazorgloze situatie als bedoeld in het Kabinetsstandpunt.

Urgentiecriterium (UC): wanneer sprake is van een saneringsnoodzaak, vanwege humane (overschrijding van het Maximaal Toelaatbare Risiconiveau), ecologische (overschrijding HC50) of verspreidingrisico’ s (een toename van de grondwaterverontreiniging met een bodemvolume van > 100 m3/jaar boven de I-waarde);

T-waarde: het concentratieniveau tussen de S- en de I-waarde. Dit concentratieniveau wordt als getalsmatig niveau gebruikt om binnen het traject tussen S- en I- of UC-waarde tot een verantwoorde afweging te komen.

Deze grenzen, als functie van het verloop van een sanering, staan weergegeven in figuur 1 van bijlage 6. De hier geschetste concentraties zijn gekozen omdat zij een mogelijke grens tussen saneringsdoelen aangeven, gebaseerd op een inschatting van de ernst van een verontreiniging of op beleidsmatige keuzes. De hoofdlijnen van het besliskader veranderen niet bij verschuivingen van deze gekozen concentratie-grenzen.

De kleuren in de figuur geven stadia aan waarin een sanering zich bevindt. Niet elke sanering doorloopt al deze stadia. Toch kunnen voor deze stadia beslissingen over de saneringen genomen worden. De rode en groene gebieden zijn duidelijk:

Rood, >UC, geeft aan dat het saneringsresultaat niet voldoet en de sanering of nazorg niet beëindigd mag worden;

Groen, <S, geeft aan dat er geen reden meer is te saneren of te monitoren.

In de stadia tussen rood en groen zijn de beslissingen minder eenduidig:

Licht geel, <T, geeft aan dat er in principe geen reden is nog te saneren (de situatie zal naar verwachting gerekend kunnen worden tot een ‘stabiele eindsituatie’), ook al is het saneringsdoel (in geval van MF) niet gehaald. Voor wat de monitoring betreft kan in dit stadium van de sanering gekozen worden door te gaan wanneer de locatie of het gebied hierom vragen. Het kan echter ook zijn dat op een eenvoudige wijze een groter rendement uit de sanering gehaald kan worden (saneringsinspanning). In deze gevallen kan ervoor gekozen worden meer verontreiniging te verwijderen.

Donker geel, >T en <I, geeft aan dat voor de onderbouwing van een beslissing meer informatie nodig is. De sanering voldoet niet aan het beoogde saneringsresultaat, maar de risico-niveaus en concentraties zijn zodanig dat er inhoudelijke argumenten met betrekking tot de saneringsinspanning kunnen zijn om over te gaan naar de nazorgfase of deze te beëindigen.

Oranje, >I en <UC, geeft aan dat alleen in bijzondere omstandigheden gestopt kan worden met saneren of nazorg.

1.3 Typen beslissingen

Zoals uit de voorgaande paragraaf blijkt, kunnen op grond van de (grondwater)monitoringgegevens beslissingen worden genomen voor het vervolg van de sanering. Het gaat hierbij om de volgende beslissingen:

overgaan van de sanering naar nazorg (stap 1);

overgaan van nazorg naar definitief beëindigen van de sanering (stap 3).

Voor het nemen en onderbouwen van deze beslissingen is een kader opgesteld, waarin de verschillende doelstellingen en resultaten inzichtelijk gemaakt kunnen worden en waarbij tevens wordt aangegeven welke stappen vervolgens ondernomen moeten of kunnen worden.

Dit kader is schematisch weergegeven in figuur 1 In dit kader worden twee stappen doorlopen:

Stap 1 Evaluatie sanering

1a Beoordeling van het saneringsresultaat afgezet tegen het saneringsdoel, eventueel genuanceerd met de verrichtte inspanning;

1b Beoordeling van het resultaat afgezet tegen de gebruikseisen van de locatie en in het licht van de verspreidingrisico’s met een nuancering in de verrichte inspanning.

Bij het beoordelen van stap 1, dus de overgang van saneren naar nazorg, hoeft het saneringsdoel nog niet volledig bereikt te zijn. Immers, er volgt nog een nazorgfase waarin bijvoorbeeld het zelfreinigende vermogen van de bodem (zoals natuurlijke afbraak, verspreiding en verdunning) de restconcentraties verder kunnen verlagen. De beoordeling richt zich daarom niet alleen op het beoordelen van een ‘situatie’, zoals die door de gemeten concentraties in beeld gebracht is, maar kan zich, afhankelijk van de aard en omvang van de verontreinigingsituatie, ook richten op het beoordelen van processen, zoals retardatie, afbraak, menging en vervluchtiging.

Zowel de beslissing over te gaan naar nazorg als het hervatten van de sanering met een andere doelstelling zijn beslissingen waarvoor een nieuwe beschikking kan worden afgegeven. In die gevallen is een heroverweging opportuun.

Stap 2 Invulling en uitvoering nazorg

Bij het invullen van de nazorg worden afspraken vastgelegd tussen uitvoerder en bevoegd gezag over wat en hoe te monitoren, welke ijkmomenten er zijn en hoe de communicatie wordt georganiseerd.

Stap 3 Evaluatie nazorg

Bij de evaluatie van de nazorg komen de keuzes naar voren om te stoppen met nazorg, door te gaan met nazorg op dezelfde of een andere manier of de sanering te hervatten.

3a Beoordeling van het saneringsresultaat op basis van de gemeten concentraties;

3b Beoordeling van het resultaat afgezet tegen de gebruikseisen van de locatie en mogelijke bijzondere omstandigheden.

Bij het beoordelen van stap 3, dus het definitief beëindigen van de sanering en nazorg, wordt de uiteindelijke situatie beoordeeld. Het eventueel optreden van concentratieafvlakkende processen wordt in dit geval niet verder gevolgd. Immers, de sanering wordt afgesloten. Bij de beoordeling staat derhalve centraal, dat datgene dat nog in de bodem aanwezig is niet meer de moeite is om nog (verder) te volgen. Deze overweging en het besluit kunnen vastgelegd worden in een beschikking en/of in een evaluatierapport.

Veel saneringen zijn al in de nazorgfase beland zonder dit kader, of de elementen hieruit, op het beëindigen van de sanering of de opzet van de nazorg toe te passen. Vanwege de gestructureerde wijze waarop het kader is opgezet en waarbinnen de verschillende argumenten een plaats hebben gekregen, ligt het voor de hand om ook de bestaande nazorglocaties te beoordelen in het licht van zowel stap 1 als stap 3.

1.4 Communicatie

De aanpak van communicatie rond projecten bestaat in het algemeen uit vier onder- delen:

  • 1.

    Analyseren van de projectomgeving, wie zijn betrokken, wie voelen zich betrokken, wat is de houding van de verschillende belanghebbenden ten opzichte van het project.

  • 2.

    Bepalen van de communicatie doelstellingen en –strategie: bij wie wil ik wat bereiken, kennis/houding/actie.

  • 3.

    Organiseren van de communicatie: taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden organiseren, vergaderstukken-stroom organiseren, duidelijke instructies naar de vertegenwoordigers.

  • 4.

    Realiseren van de communicatieactiviteiten.

Tijdens het gehele project zullen deze vier onderdelen continue in de gaten gehouden worden. Een belangrijk verschil tussen saneringen in eigen beheer (SEB) en ISV–gevallen /gevallen die onder de bedrijvenregeling vallen is het verschil in rol van de gemeente. Bij ISV-gevallen en gevallen uit de bedrijvenregeling is de gemeente zowel bevoegd gezag als verstrekker van bijdrages/subsidies. Zij heeft daarbij een grotere rol in de communicatie dan bij saneringen in eigen beheer waarbij de gemeente alleen bevoegd gezag is.

De communicatie met betrokkenen is bij deze beslismethodiek zeer belangrijk aangezien de afwegingen geen wettelijke basis hebben. Met een goede onderbouwing van het besluit tot beëindigen van de sanering of nazorg, die op basis van dit besliskader kan worden gemaakt, zal blijken dat betrokkenen vaak bereid zijn het besluit te accepteren. Het zal in sommige gevallen (bij saneringen met veel publieke belangstelling) belangrijk zijn het besluit in een beschikking vast te leggen met publicatie en inspraak. Dit geeft betrokkenen de mogelijkheid kennis te nemen van de afweging en hierop te reageren.

2 Uitwerking besliskader

In dit hoofdstuk worden de begrippen uit de globale beschrijving van het besliskader uit hoofdstuk 2 nader toegelicht. Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt gaat het om de beslissingen over de overgang van saneren naar nazorg en nazorg naar definitieve beëindiging van de sanering. Deze keuzes worden in twee stappen genomen waarbij naast de definitieve keuze (stoppen met saneren, of stoppen met nazorg) ook gekozen kan worden voor verandering van de sanering of nazorg. Dit is weergegeven in figuur 1 van hoofdstuk 2.

Regelmatig wordt verwezen naar de bijlagen. In deze bijlagen is een onderbouwing van de criteria uitgewerkt. Tenslotte is in bijlage 7 een formulier opgenomen waarmee het besliskader voor een locatie doorlopen kan worden.

2.1 Stap 1 evaluatie sanering

De evaluatie van de sanering bestaat uit twee onderdelen. In stap 1a wordt het saneringsresultaat op zichzelf beoordeeld. In stap 1b volgt een inhoudelijke beoordeling van het saneringsresultaat.

In de matrix (figuur 2, bijlage 6) zijn de mogelijke saneringsresultaten uitgezet tegen de saneringsdoelen. In de vakken van de matrix is aangegeven welke beslissing genomen kan worden. Het gaat om vier typen beslissingen:

Ja: het saneringsresultaat voldoet aan de doelstelling. De saneringsfase kan dus beëindigd worden;

Ja, mits: het saneringsresultaat voldoet aan de doelstelling, maar kan nog in het licht van achtergrondwaardes en saneringsinspanning worden bezien;

Nee, tenzij: het saneringsresultaat voldoet niet aan de doelstelling. Formeel kan de sanering dus niet beëindigd worden. Echter, de risico-niveaus en concentraties zijn zodanig dat er inhoudelijke argumenten met betrekking tot saneringsinspanning kunnen zijn om over te gaan naar de nazorgfase;

Nee: het saneringsresultaat voldoet niet aan de doelstelling en de risico-niveaus en concentraties zijn zodanig dat de saneringsfase niet beëindigd kan worden.

In geval van ‘ja, mits …’ is het resultaat in feite op hoofdlijnen al acceptabel, maar kunnen er nog enkele (kleine) zaken zijn die om één of andere reden aandacht behoeven. Het ligt dan op de weg dit te beargumenteren.

In geval van ‘nee, tenzij …’ is het saneringsresultaat niet acceptabel, maar kunnen er redenen zijn hier toch mee akkoord te gaan. De probleembezitter zal het bevoegde gezag er dan van moeten overtuigen dat die argumenten in het voorliggende geval valide zijn. Het bevoegd gezag zal een heroverweging maken ten aanzien van de saneringdoelstelling en – eventueel - het besluit vastleggen in een beschikking met gewijzigde saneringsdoelstelling.

Stap 1a Beoordeling saneringsresultaat (quick scan)

In stap 1a wordt een soort quick scan uitgevoerd waarbij gekeken wordt hoe het resultaat van de sanering zich verhoudt tot de doelstelling. Bij deze snelle beoordeling zijn de volgende beslissingen mogelijk:

Rode gebied: het saneringsresultaat dient tenminste te voldoen aan de UC-waarde. Is dit niet het geval dan kan de sanering niet beëindigd worden. Wel kan (eventueel) de saneringsaanpak of het saneringsdoel opnieuw overwogen worden (inspanningsverplichting).

Groene gebied: het sanering- of monitoringresultaat beantwoordt aan de doelstelling. Zowel de sanering als de nazorg kunnen beëindigd worden.

Lichtgele gebied: het saneringsresultaat beantwoordt in veel gevallen niet aan de doelstelling maar ligt wel onder de T-waarde of de I-waarde (dit laatste is niet voldoende voor MF-saneringen). In het kader van het nieuwe beleid is er echter meer ruimte de sanering te beëindigen. Alleen in geval van locatie- of gebiedsspecifieke omstandigheden (bijv. bijzondere kwaliteit van het grondwater gewenst), een goed rendement van de sanering (verontreiniging laat zich nog steeds goed verwijderen) of gebruikseisen kan in ieder geval de nazorg voortgezet worden.

Donkergele gebied: het saneringsresultaat beantwoordt niet aan de doelstelling maar ligt wel onder de I-waarde (dit geldt dus alleen voor MF-saneringen). Hoewel het nieuwe beleid meer ruimte geeft, lijkt de kans de sanering zonder meer te beëindigen (dus bij een stabiele eindsituatie) gering bij dit concentratieniveau. Echter, in geval van locatiespecifieke (verontreiniging laat zich slechts zeer moeizaam verwijderen) of gebiedsspecifieke omstandigheden (geen bijzondere kwaliteit van het grondwater gewenst, zoals op industrieterreinen) kan gemotiveerd worden gestopt. Hiervoor is stap 1b noodzakelijk. Indien meer zekerheid is verkregen ten aanzien van het zelfreinigend vermogen van de bodem (verspreiding en/of Natuurlijke Afbraak), ‘rendementsoverwegingen’ en locatie- of gebiedsspecifieke omstandigheden, kan een eindoordeel geveld worden.

Oranje gebied: het saneringsresultaat, uitgedrukt via het concentratieniveau van één of meer stoffen, beantwoordt niet aan de doelstelling en ligt boven de I-waarde. Alleen onder bijzondere gevallen kan de sanering beëindigd worden. Voor de beoordeling hiervan is stap 1b noodzakelijk. Pas nadat meer zekerheid is verkregen ten aanzien van het zelfreinigend vermogen van de bodem (verspreiding en/of Natuurlijke Afbraak), ‘rendementsoverwegingen’ en ‘locatie- of gebiedsspecifieke omstandigheden’, kan een eindoordeel geveld worden.

Bij de beschrijving van deze matrix is er voor gekozen uit te gaan van ‘concentraties’. Dit heeft als voordeel dat monitoringsgegevens zonder verdere omzettingen met het besliskader beoordeeld kunnen worden. De laatste ontwikkelingen van de beleidsvernieuwing gaan echter uit van een ‘stabiele eindsituatie’. Dit is een, nog niet volledig gedefinieerde, situatie waarin geen ongewenste verspreiding naar de omgeving optreedt. De mate van (on)wenselijkheid van de verspreiding hangt weer af van onder meer locatie en gebiedsspecifieke omstandigheden en zal daarmee van geval tot geval verschillen.

Hoewel de discussie rond het definiëren van de ‘stabiele eindsituatie’ nog zijn beslag moet krijgen, lijkt als getalsmatige insteek (voor de koppeling aan concentraties) de T-waarde geschikt. Deze waarde ligt centraal in de range die enerzijds begrensd wordt door ‘ja’ en anderzijds door ‘nee’: het gehele gebied van ‘ja, mits’ tot ‘nee, tenzij’ wordt daarmee dus afgedekt.

Dit komt in feite neer op een aangepaste saneringsdoel voor multifunctionele saneringen, waarin een optimum is gezocht tussen ‘kosten effectief verwijderen c.q. kostenreductie nu’ en het ‘voorkomen van verdere verspreiding c.q. voorzorg voor later’. In de tabel scoort het vakje <I bij MF saneringen daarom een ‘nee, tenzij’. Bij andere saneringen (B-waarde of IBC saneringen) is de doelstelling zodanig gekozen dat al op voorhand rekening gehouden is met een zekere mate van restverontreiniging. ‘Bijzondere omstandigheden’ kunnen hierbij impliciet een rol gespeeld hebben. Wanneer het resultaat van de sanering in deze gevallen onder de I-waarde ligt, kan dit reden zijn om de sanering te beëindigen.

Uit deze reeks beslissingen blijkt dat voor de rode en groene gebieden van de matrix de definitieve beslissing resp. doorgaan en stoppen met saneren hier worden genomen. In het groene gebied is er ook geen sprake van de noodzaak van nazorg: stappen 2 en 3 van het beslissysteem worden dus niet doorlopen.

Stap 1b Inhoudelijke onderbouwing argumenten

Na deze ‘schifting’ op basis van saneringsdoelstelling - en een eventuele locatie- of gebiedsspecifieke afwijking daarvan – worden de beslissingen in de gele en oranje gebieden onderbouwd in stap 1b. Dit gebeurt aan de hand van:

een inschatting van de gebruikseisen en bijzondere omstandigheden;

de beoordeling van het rendement van de sanering uit stap 1a, en;

een inschatting van het zelfreinigend vermogen van de bodem (afbraakpotenties en ontwikkeling van de pluim).

Gebruikseisen en bijzondere omstandigheden

Gebruikseisen

Voor het grondwater bestaat, in tegenstelling tot de bovengrond, (nog) geen voorstel voor ‘Grondwater Gebruiks Waarden’. Ook de resultaten van het project ‘afwegingsproces saneringsdoelstellingen’ geven voor de ondergrond geen getalmatig kader. Niettemin kan een bandbreedte aangegeven worden. Zo is het voorstelbaar dat op een locatie waarin geen contact is met de bovengrond of het grondwater (bijvoorbeeld een industrielocatie) de I-waarde voldoende garantie biedt ten aanzien van de gebruikseisen van de locatie. In andere gevallen kan juist een verdergaande sanering voorstelbaar zijn.

Bij de beoordeling in het licht van de gebruikseisen van de locatie speelt dus een aantal aspecten een rol:

  • -

    wat is de actuele functie (b.v. kritisch (woningbouw) of niet kritisch (b.v. industrie);

  • -

    is er een functieverandering te verwachten en zo ja op welke termijn (korte termijn - lange termijn - niet);

  • -

    zijn er juridische consequenties te verwachten bij een eventuele functieverandering en zijn er eigendomgrensoverschrijdende verontreinigingen? (ja - misschien - nee).

Bij de beoordeling van een monitoringresultaat zijn binnen dit kader de volgende antwoorden denkbaar op de vraag ‘is het erg dat een bepaalde concentratie van een bepaalde verontreiniging gemeten wordt’:

  • -

    ja, want doordat er sprake is van een kritische functie is de gemeten concentratie te hoog;

  • -

    ja, want ondanks een niet kritische functie is gezien een voorgenomen functiewijziging de gemeten concentratie te hoog. Tevens zijn er juridische problemen te verwachten wanneer bij de functiewijziging nog sprake is van een restverontreiniging;

  • -

    nee, want ondanks een kritische actuele functie zal na afloop van de sanering de functie van de locatie gewijzigd worden in een minder kritische functie.

Bijzondere omstandigheden

Onder ‘bijzondere omstandigheden’ worden in dit kader locatie- en gebiedsspecifieke omstandigheden verstaan die van invloed zijn op de mate waarin een saneringsresultaat acceptabel beschouwd wordt.

Bij locatiespecifieke omstandigheden kan enerzijds gedacht worden aan een betrekkelijk kleine verontreiniging die relatief eenvoudig volledig verwijderd kan worden. Hier ligt het in de rede ‘een schepje meer te doen’ om daarmee ook in de toekomst eventuele problemen voor te zijn. Anderzijds kunnen locatiespecifieke (vaak technische en/of financiële) omstandigheden ook juist aanleiding zijn om minder vergaand te saneren.

Bij gebiedsspecifieke omstandigheden kan gedacht worden aan gebieden waar juist een heel grote of kleine verspreiding op kan treden. Hier spelen geohydrologische omstandigheden en de bodemopbouw een belangrijke rol:

  • -

    geohydrologische omstandigheden, zoals kwel/infiltratie, grondwaterstroming en snelheid, aanwezigheid van oppervlaktewater, ed.;

  • -

    bodemopbouw, zoals gelaagdheid van de bodem waardoor preferente stroombanen ontstaan wat het verspreidingsproces beïnvloed;

  • -

    rol en functie van het grondwater (bijvoorbeeld drink- of proceswater, natuurfunctie, algemene functie, ...).

In het holocene klei/veengebied zal nauwelijks sprake zijn van verspreiding. Ook is het voorstelbaar dat een verontreiniging op industriegebieden minder vergaand verwijderd zal hoeven te worden dan een verontreiniging in een kwetsbaar natuurgebied. Voor deze gebieden heeft de gemeente Leeuwarden (nog) geen beleid vastgesteld.

Beoordeling van het rendement

Met het beoordelen van het rendement wordt bedoeld, dat het verloop van de sanering geplaatst wordt in het licht van de inspanning die verricht is. Hoewel dit op verschillende manieren kan gebeuren, wordt voorgesteld de voortgang van de sanering uit te drukken in de mate waarin sprake is van een risico-reductie. Een dergelijke aanpak geeft daarmee niet alleen inzicht in het verloop van de concentraties, maar ook in de mate waarin risico’s (concentratie-afname ten opzichte van de I-waarde) verminderd worden. Een verdere uitwerking van dit ‘rendementscriterium’ is weergegeven in bijlage 1.

Zelfreinigend vermogen van de bodem

Bij de inschatting van het zelfreinigend vermogen van de bodem gaat het om de

inschatting van de ontwikkeling van de pluim (zie bijlage 2) en de inschatting van de mogelijkheid voor natuurlijke afbraak (zie bijlage 3).

Ontwikkeling van de pluim

In geval van lopende, beëindigde of gestagneerde grondwatersaneringen zal in veel gevallen de haard verwijderd zijn. De risico’s hebben dan vooral te maken met (directe) verspreidingrisico’ s en blootstellingrisico’ s op termijn (indirect, via verspreiding). De monitoringsresultaten dienen dan ook beoordeeld te worden in de tijd.

De best op de locatie afgestemde manier om de verspreidingsrisico’s in te schatten is, om de omvang van de vastgestelde pluim te relateren aan de ouderdom van de verontreiniging. Wanneer dit niet of onvoldoende nauwkeurig gedaan kan worden, kan het verspreidingsrisico ook ‘theoretisch’ afgeleid worden. Dit vindt plaats door een schatting te maken van de grondwaterstroomsnelheid (drie dimensionaal) en de mate waarin verontreinigingen ten opzichte van het grondwater geretardeerd worden. Een inschatting van de grondwaterstroomsnelheid kan ontleend worden aan de geohydrologische situatie. De retardatie van verontreinigingen wordt bepaald door een combinatie van de eigenschappen van de stof en de eigenschappen van de bodem (% lutum en organische stof in de bodem).

Natuurlijke afbraak

De invulling van het tweede criterium vindt in eerste instantie plaats door te kijken naar het type verontreiniging en het type aquifer. Zo kan er een aantal verontreinigingen onderscheiden worden die potentieel afbreekbaar zijn onder bepaalde omstandigheden. Voorbeelden hiervoor zijn benzeen onder aërobe omstandigheden en VOH onder anaërobe omstandigheden. Wanneer daar aanleiding toe is kan in vervolgstappen de monitoring meer gericht worden op het in kaart brengen van de afbraakpotentie van de bodem door het meten van de redox-situatie en het aantonen van afbraak- en tussenproducten. Dit proces dient in geval van bijvoorbeeld VOH-verontreiniging, nauwkeurig gevolgd te worden omdat sommige tussenproducten zowel mobieler als giftiger zijn dan de uitgangsverontreiniging. Zo kan de gedeeltelijke afbraak van PER leiden tot vorming van het mobielere en giftigere Vinylchloride (VC) dat bovendien vluchtig is.

Bij het verder onderzoeken van de mogelijkheden van natuurlijke afbraak spelen naast technisch/inhoudelijke aspecten (treedt het proces op onder de omstandigheden zoals die zich op de locatie voordoen) ook aspecten als ‘tijd en ruimte’ een rol. Hieronder wordt verstaan dat ondanks potenties voor natuurlijke afbraak in bepaalde gevallen de ruimte of de tijd ontbreekt om de verontreiniging op deze wijze aan te pakken.

Natuurlijke afbraak is doorgaans een betrekkelijk traagverlopend proces. Het nieuwe beleid geeft voor saneringsconcepten een tijdspanne van 1 generatie, ca 30 jaar. In een maatschappelijke context is dit niet altijd acceptabel omdat soms al binnen dertig jaar de verontreiniging verwijderd dient te zijn.

Een aspect wat bij de afweging over beschikbare tijd eveneens meegenomen dient te worden is het feit dat lang monitoren vaak op verzet stuit bij de omwonenden. Na een aantal jaren willen zij niet meer geconfronteerd worden met het feit dat nog restverontreiniging aanwezig is. Dit pleit voor een goede communicatie naar en met alle betrokkenen rond de beslissing de sanering te beëindigen en over te gaan op nazorg. Omdat de invulling van nazorg (meestal) ook betekent dat gemonitoord wordt, is de overgang van actieve sanering naar nazorg geen oplossing voor alle overlast. Dit illustreert de noodzaak van communicatie ook tijdens dit traject van de sanering. In paragraaf 2.3 is nader ingegaan op de communicatie rond saneringen en nazorg.

Naast de beschikbare tijd dient rekening gehouden te worden met de beschikbare ‘ruimte’. Het nieuwe beleid (BEVER, vastgelegd in het kabinetsstandpunt bodemsanering, juni 1997) voorziet in het toestaan van verspreiding, mits dit bodemvolume uiteindelijk weer schoon (<T) wordt opgeleverd. Ook hier geldt dat binnen de maatschappelijke context deze ‘ruimte’ niet altijd aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan eigendomsgrenzen waardoor de noodzakelijke ruimte niet of te beperkt aanwezig is.

Bij de beoordeling van een monitoringsresultaat zijn binnen dit kader de volgende antwoorden denkbaar op de vraag ‘is het erg dat er nog een bepaalde concentratie van een bepaalde verontreiniging gemeten wordt’:

ja, want er is een grote potentiële verspreiding en een geringe potentie voor natuurlijke afbraak;

misschien niet, want de verontreiniging ligt in een bodemlaag waar geen significante grondwaterstroming plaatsvindt en dus ook geen significante verspreiding zal optreden;

misschien niet, want hoewel in de (onder)grond potentieel verspreiding optreedt, zijn de omstandigheden voor natuurlijke afbraak zodanig dat geen directe of indirecte verspreidingrisico’ s te verwachten zijn.

2.2 Stap 2 invulling en uitvoering nazorg

Bij het invullen van de nazorg richt de inspanning zich niet meer op het actief ingrijpen op de verontreinigingsituatie, maar op het volgen van de concentraties en/of processen. In alle gevallen is sprake van een situatie waarbij een zodanige hoeveelheid restverontreiniging aanwezig is, dat zonder meer gesteld kan worden dat dit de moeite is om te volgen. De invulling van de nazorg zal daarom in belangrijke mate gericht zijn op het in beeld brengen dan wel volgen van de verspreiding van de restverontreiniging en de humane en ecologische risico’s hiervan.

In het tussenresultaat van BEVER project A: Van trechter naar zeef II (februari, 1999) zijn drie typen nazorg genoemd:

nazorg voor IBC saneringen. Dit omvat registreren, actief volgen en beheersen van de verontreiniging. In dit besliskader valt deze vorm van omgaan met de verontreiniging nog onder saneren, er wordt immers nog actief ingegrepen op de verontreinigingsituatie middels geohydrologische en/of civieltechnische maatregelen;

monitoring van de restverontreiniging bij niet MF of IBC saneringen. Dit omvat het registreren en actief volgen van de restverontreiniging. De invulling van stap 2 heeft vooral betrekking op deze vorm van nazorg;

registreren van locaties met restverontreiniging. Hierbij wordt de aanwezige restverontreiniging kadastraal geregistreerd en wordt erop toegezien dat het huidige gebruik in stand wordt gehouden. Deze registratie volgt in dit besliskader uit stap 3, evalueren nazorg.

Hieronder zijn een aantal aspecten uitgewerkt die voor de invulling van nazorg van belang zijn.

Monitoringsinspanning

Het in beeld brengen van de verspreiding gebeurt op dezelfde wijze als beschreven is voor stap 1 (zie § 2.1 en bijlage 2). Daarin wordt de verspreiding in eerste instantie ingedeeld in 3 categorieën, namelijk ‘veel’, ‘matig’ en ‘slecht’. Voor het opstellen van de meetstrategie wordt voorgesteld de monitoringinspanning af te stemmen op de vastgestelde of te verwachten verspreiding. Dit betekent, dat wanneer de verspreiding als ‘veel’ beoordeeld is, een grote monitoringinspanning nodig zal zijn om het proces op verantwoorde wijze te kunnen volgen. Wanneer in de loop van de tijd meer (meet)gegevens verzameld zijn, kan in tweede instantie de monitoringinspanning beter op de locatie afgestemd worden.

Monitoringsduur

Naast de verspreiding speelt ook de potentie voor natuurlijke afbraak een rol bij het opstellen van de monitoringstrategie. Voor het opstellen van deze strategie betekent dit, dat in eerste instantie onderzocht dient te worden in hoeverre natuurlijke afbraak op de betreffende locatie zinvol is. Een eerste voorzet voor de technisch/inhoudelijke invulling daarvan staat in § 1.1 en bijlage 3. Daarnaast zal nadrukkelijk onderzocht dienen te worden in hoeverre er voldoende ‘tijd en ruimte’ aanwezig is voor deze processen. Indien natuurlijke afbraak een onderdeel vormt van de monitoringstrategie, zal de mate van afbraak van invloed zijn op de monitoringsduur en de invulling van het parameterpakket. Verwacht mag worden dat de monitoringsduur langer zal zijn bij een geringe of slechte afbraak, terwijl een verontreiniginglocatie waarbij een snelle afbraak optreedt een betrekkelijk korte nazorgfase en dus monitoringsduur zal hebben. Voor de invulling van het monitoringpakket betekent het volgen van natuurlijke afbraak dat er niet volstaan kan worden met het meten van één of enkele concentraties, maar dat een proces gevolgd moet worden. De hier geschetste samenhang tussen ‘verspreiding’, ‘natuurlijke afbraak’, ‘monitoringinspanning’ en ‘monitoringsduur’ staat weergegeven in bijlage 4.

Flexibele Emissie Beheersing

Een systematiek om, meer dan voorheen, de ruimte die het zelfreinigende vermogen van de bodem biedt optimaal maar wel gecontroleerd te benutten is de systematiek van gefaseerde flexibele emissiebeheersing (FEB). FEB kan gezien worden als een aanvulling op en een verdere uitwerking van het IBC-concept (Isoleren, Beheersen en Controleren). Belangrijk kenmerk van FEB is dat er een stuk(je) bodem als ‘reactorvat’ gebruikt mag worden. Binnen dit stukje bodem worden de processen gevolgd en waar mogelijk en noodzakelijk verder gestimuleerd of geoptimaliseerd. De verontreinigingen mogen zich echter niet buiten het vooraf vastgestelde reactorvat verspreiden. Hier komt dus nadrukkelijk de randvoorwaarde ‘ruimte’ weer terug. Een samenvatting van het FEB-principe staat beschreven in bijlage 5.

IJkmomenten

Wanneer gedurende een bepaalde tijd processen gevolgd worden, is het belangrijk een soort ‘conceptueel kader’ op te stellen. Dit ‘conceptuele kader’ houdt in de eenvoudigste vorm niet meer in dan het vormen van een beeld of hypothese van de optredende processen. De metingen dienen naast het ‘bewaken’ van de situatie voor het vergroten van het inzicht in de processen. Met dit (toenemende) inzicht in de verontreinigingsituatie kunnen ijkmomenten afgesproken worden. Dus, gegeven het optreden van een bepaald proces (verspreiding en/of natuurlijke afbraak) zal de concentratie een bepaald verloop hebben. Is dit inderdaad het geval, dan is er geen reden het conceptuele model aan te passen. Is dit niet het geval, dan kan overwogen worden het conceptuele model of zelfs de monitoringstrategie aan te passen. Deze ijkmomenten zijn essentieel bij het volgen van processen waarvoor een lange periode is ‘uitgetrokken’. Zo wordt in het nieuwe beleid (BEVER, vastgelegd in het kabinetsstandpunt bodemsanering, juni 1997) voorgesteld saneringsopties toe te staan die binnen een generatie, dus ongeveer 30 jaar, het beoogde doel realiseren. Juist in dergelijke gevallen waarin deze gehele periode gebruikt wordt, is het van groot belang een beeld/hypothese van de optredende processen te hebben om deze op een zinvolle manier te kunnen volgen en ijken.

2.3 stap 3 evaluatie nazorg

De evaluatie van de nazorg lijkt inhoudelijk sterk op de evaluatie van de sanering. Niettemin is er een wezenlijk verschil. Immers, de keuze die voorligt betreft het wel of niet beëindigen van de sanering. Dit is mogelijk indien de situatie zodanig is dat het niet nodig is het verloop te volgen.

Bij de keuze om de nazorg te beëindigen, gaat het met name om het beoordelen van de situatie. Uiteraard zijn er een aantal processen die van invloed zijn geweest op het tot stand komen van deze situatie, maar doordat deze processen niet meer gevolgd gaan worden heeft de beoordeling alleen betrekking op de feitelijke situatie.

Voor de beoordeling van de situatie is de beslismatrix grondwatermonitoring: van nazorg naar beëindigen sanering (figuur 3, bijlage 6) opgesteld.

Stap 3a Beoordeling sanering

Voor de inhoudelijke beoordeling van de situatie is, naast een aantal eerder beschreven aspecten, met name de ontwikkeling van de concentratie van belang. In feite verandert het ‘rendementscriterium’ (dat bij de overgang van sanering naar nazorg juist inzicht gaf in de inspanning versus resultaat) in een ‘concentratiecriterium’. Met dit concentratiecriterium wordt niets anders bedoeld, dan dat een aantal monitoringsresultaten beoordeeld worden. Om de invloed van fluctuatie en toeval op het ten onrechte beëindigen van nazorg zoveel mogelijk te beperken, wordt voorgesteld een aantal, bijvoorbeeld de laatste 4, resultaten bij de beoordeling mee te nemen.

Stap 3b Inhoudelijke onderbouwing argumenten

De onderdelen van deze stap 3b zijn gelijk aan de onderdelen van stap 1b. Het gaat hier eveneens om de inschatting van gebruikseisen en bijzondere omstandigheden. Het verschil tussen de stappen bestaat daaruit dat het in stap 1b om het beoordelen van processen gaat en in stap 3b om het beoordelen van de situatie. In stap 3b wordt immers gekeken of alle inspanningen beëindigd kunnen worden. Processen zoals verspreiding en natuurlijke afbraak zullen gemonitoord moeten worden. Bij deze beoordeling gaat het om de:

gebruikseisen;

bijzondere omstandigheden.

Deze argumenten zijn in paragraaf 2.1 omschreven.

(Beschikking) beëindigen van nazorg

Wanneer met dit besliskader is besloten de sanering en nazorg te stoppen, heeft het achterblijven van de restverontreiniging geen consequenties voor de saneerder of eigenaar, zolang de functie van de locatie niet wijzigt (er is immers uitgegaan van risico’s bij huidig gebruik). Eventuele gebruiksbeperkingen kunnen worden opgenomen in de beschikking en/of in een evaluatierapport. Ook de naleving van de gebruiksbeperkingen zullen in de beschikking opgenomen moeten worden. Het gaat hierbij om afspraken tussen saneerder, eigenaar of gebruiker van de locatie over deze gebruiksbeperkingen.

3 Tot slot

Het hier ontwikkelde beslismodel heeft een procedure opgeleverd waarin een

technisch/inhoudelijke onderbouwing gegeven wordt voor het nemen van beslissingen over stoppen met saneren of nazorg voor saneringen in een grijze gebied tussen duidelijk geslaagde saneringen (doelstelling gehaald) en duidelijk niet geslaagde saneringen (concentraties liggen nog boven het maximaal toelaatbare risico). In dit besliskader zijn de inzichten en ontwikkelingen op het gebied van NOBIS en BEVER geïntegreerd.

Voor deze gevallen werkt het beslismodel goed. Daarnaast blijkt dat in het algemeen de werkelijke aanpak van het geval goed overeenkomt met het advies dat volgt uit het besliskader. Dit betekent dat het model goed aansluit op de praktijk. Besluiten kunnen nu genomen worden op basis van overzichtelijk ingedeelde argumenten.

In dit beslismodel is bewust gekozen geen harde grenzen te noemen voor de argumenten, zoals rendement, toelaatbare verspreiding of voldoende afbraak. Dit sluit aan bij de beleidsontwikkeling, waarbij als saneringsdoel ondermeer een ‘stabiele eindsituatie’ afgesproken is. Per geval zullen deze grenzen bepaald moeten worden. Dit is naar ons inzicht van wezenlijk belang voor de bruikbaarheid van het model. De procedure waarmee en de argumenten waarop besluiten genomen worden liggen vast, de inhoudelijke grenzen worden bepaald door de inschatting van de situatie van het individuele geval door bevoegd gezag. Echter, doordat de wijze waarop een besluit tot stand komt met dit beslismodel is vastgelegd, is de beslissing uniform en inzichtelijk. In de praktijk zullen beslissingen genomen volgens dit beslismodel daardoor éénduidig en reproduceerbaar zijn, ondanks de toegenomen interpretatieruimte als gevolg van “het nieuwe beleid”.

De overgang van werken binnen een kaderstellend beleid (met strikte en generieke normen waarmee de toetsing eenvoudig lijkt) naar een meer richtinggevend beleid (waarin sprake is van flexibele doelstellingen en een gebiedsgerichte differentiatie daarvan en waarbij samen met betrokken tot een oplossing gekomen dient te worden) kost tijd en vereist een andere manier van werken en denken. Binnen deze manier van werken zullen de procedurele aspecten (hoe is het bevoegd gezag tot een bepaald besluit gekomen) in belang toenemen. Het ontwikkelde besliskader biedt daarvoor bruikbare elementen maar is echter nieuw. Het is daarom belangrijk het in de dagelijkse praktijk te gebruiken en de ervaringen terug te koppelen. Deze ervaringen zijn belangrijk om te evalueren of:

de gekozen criteria bruikbaar zijn of dat er criteria toegevoegd of verwijderd kunnen worden;

de opzet van het besliskader – dus de wijze waarop de criteria samenhangen – geschikt is voor de dagelijkse praktijk;

de wijze waarop de criteria worden ingevuld bruikbaar is;

de afweging reproduceerbaar en toetsbaar is.

Het ontwikkelde kader is geen statisch instrument of document, maar zal in een proces van evaluerend leren verder ontwikkeld worden. Naast het gebruik om voor “individuele verontreiniginglocaties” beslissingen te nemen, kan het besliskader gebruikt worden als planningsinstrument, door bijvoorbeeld jaarlijks alle grondwatersaneringen en –monitoringen te beoordelen en op basis daarvan planningen met betrekking tot saneringsduur en –kosten te maken of bij te stellen. Tenslotte is het zinvol na te gaan in hoeverre aanvullende regelgeving nodig is om de toegenomen beleidsvrijheid te reguleren. Hierbij kan wellicht worden aangesloten bij het regelgevingtraject dat volgt op het ‘Afwegingsproces saneringsdoelstelling’

4 Referentielijst

Beinat E., C. van den Brink, J. Koolenbrander, M. in ’t Veld en H. Vermeulen (1998). Kosteneffectiviteit van bodemsanering. Een afwegingssystematiek voor verontreinigingen in het mobiele regime.

MMG Environment, 1998. Inventarisatie nazorgaspecten bij bodemsanering.

IWACO 1997. Grondwatersaneringen in gebiedsgericht perspectief. Rapportnr. 2231570.

Kabinetsstandpunt Bodemsanering (1997). Tweede Kamer 1997/98, 25 411 nr. 1

NOBIS, 1998. Beslisondersteunend model Natuurlijke Afbraak.

Meurs, G.A.M., F.H.M. Mischgofsky en E.O.F. Calle (1998). Verantwoord omgaan met onzekerheid: kosteneffectief beheersen van mobiele bodemverontreiniging. TCB-rapport R10

Quintens Advies en Management, BEVER, Afwegingsproces saneringsdoelstelling, Van trechter naar Zeef II, Bunnik, februari 1999.

Bijlage 1

Voorbeeld om het “rendementscriterium” in te vullen

Bepaling Rendementscriterium

Met het rendementscriterium wordt een parameter berekend, waarmee de saneringsinspanning afgezet kan worden tegen het saneringsverloop. Hierbij wordt voorgesteld, het rendement van de sanering uit te drukken in de mate waarin sprake is van een risico-reductie. De meest eenvoudige wijze waarop dit uitgewerkt kan worden is, om de concentratieafname gedurende een bepaald interval – bijvoorbeeld het laatste half jaar – te delen door de I-waarde (of een andere aan risico gerelateerde waarde). Hiermee wordt de concentratieafname, en dus daarmee het saneringsverloop, automatisch gecorrigeerd voor de bijdrage die deze inspanning heeft gehad in het licht van de afname van de risico’s. Een formulematige uitwerking is onderstaand uitgewerkt.

Beslisschema 1. Bepaling Rendementscriterium

Bepaling Rendementscriterium

 

 

 

 

 

 

[ C(t-1) - C(t) ]

 

RC

=

I

 

 

 

 

 

 

 

 

 

RC:

Rendementscriterium, geeft relatieve verwijdering aan t.o.v. I-waarde

C(t-1):

Concentratie vorig tijdstip

 

C(t):

Concentratie huidig tijdstip

 

 

 

 

 

Opmerking:

Bij het toepassen van deze formule is het belangrijk te realiseren dat de concentratie en concentratieafname over een bepaald interval afhankelijk van het onttrekkingsdebiet en lengte van het interval. Bij afwijkingen in de meetfrequentie en pompdebieten kan de berekende RC niet gerelateerd worden dan over eerdere trajecten berekende RC’s.

Bijlage 2

Bepaling (potentiële) verspreiding

Bepaling van de (potentiële) verspreiding

Om ‘iets te kunnen zeggen’ van de (potentiële) verspreiding zijn er op hoofdlijnen twee opties mogelijk. De meest reële gaat uit van de werkelijke verspreiding zoals die ter plaatse van de locatie is opgetreden. Dit kan mogelijk afgeleid worden of specifiek zijn vastgesteld uit onderzoeksgegevens. Hierbij wordt de ‘verspreiding’ afgezet tegen de ouderdom van de verontreiniging en eventueel de sterkte van de verontreinigingsbron.

Wanneer dergelijke gegevens ontbreken, kan aan de hand van het onderstaande schema globaal inzicht verkregen worden in het verspreidingsgedrag van een aantal verontreinigingen onder verschillende omstandigheden.

Beslisschema 2. Mogelijke verspreiding verontreiniging (inclusief retardatie)

Kenmerken

Bodem

Verontreiniging

 

 

 

(matig) grof zand

(lemig) fijn zand

klei, veen of leen

 

 

 

BTEX en minerale olie

 

 

 

Benzeen

 

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Tolueen

 

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Ethylbenzeen

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Xylenen

 

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Naftaleen

 

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Benzine

 

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Diesel

 

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Zware stookolie

Slecht, < 0,5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Overig

 

Maatwerk

Maatwerk

Maatwerk

CKW *

 

 

 

 

Perchlooretheen

Matig, 0,5-5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Trichlooretheen

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Cisdichlooretheen

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Vinylchloride

Veel, > 5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Matig, 0,5-5 m/jr

Overig

 

 

 

 

PAK

 

Slecht, < 0,5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Slecht, < 0,5 m/jr

Bestrijdingsmiddelen

Maatwerk**

Maatwerk**

Maatwerk**

 

 

 

 

 

Zware metalen

Slecht, < 0,5 m/jr ***

Slecht, < 0,5 m/jr ***

Slecht, < 0,5 m/jr***

 

 

 

 

 

* Sequentiële afbraak (per -> tri -> cis -> vc) mogelijk. Door afbraak kan mobiliteit CKW-verontreiniging toenemen.

** In combinatie met oplosmiddelen (BTEX of CKW) soms wel mobiel.

*** Mobiliteit sterk afhankelijk van waardigheid. Metalen kunnen onder bepaalde omstandigheden zeer mobiel zijn.

Bijlage 3

Bepaling afbraakpotentie bodem

Bepaling afbraakpotentie bodem

Een uitgebreide uitwerking van de mogelijkheden om ‘natuurlijke afbraak’ als saneringstechniek te gebruiken, staan beschreven in het ‘Beslismodel natuurlijke afbraak’. In deze bijlage wordt getracht een aantal basisprincipes weer te geven waarmee ingeschat kan worden of het, vanuit technisch/inhoudelijk perspectief, zinvol is om de afbraakpotentie verder te onderzoeken. Voor een inschatting van de afbraakpotentie wordt in eerste instantie de redoxsituatie van de bodem (aquifer) vastgesteld. Dit gebeurt via het analyseren van een pakket macroparameters, zowel binnen als buiten de bronzone. Aan de hand van deze parameters kan aangegeven worden wat de redoxtoestand van de aquifer is en welke de consequenties dit heeft voor de afbraak van verschillende verontreinigingen.

 

 

Bepaling afbraakcapaciteit bodem

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepaling pakket grondwaterparameters:

 

 

 

(binnen en buiten bronzone)

 

 

 

 

 

 

 

 

O2

 

 

 

 

NO3 , NO2

 

 

 

 

Fe 2+

 

 

 

 

SO4 , S

 

 

 

 

CH4

 

 

 

 

Redoxpotentiaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Indeling in redoxparameters

 

 

 

 

 

 

 

Parameter

 

Aëroob

Middengebied

Anaëroob

 

 

 

 

 

O2

 

> 0,5 mg/l

< 0,5 mg/l

< 0,5 mg/l

NO3

 

Achtergrond

< 1 mg/l

< 1 mg/l

Fe 2+

 

Achtergrond

2 * achtergrond

2 * achtergrond

SO4

 

> 20 mg/l

> 20 mg/l

< 5 mg/l

CH4

 

Achtergrond

Achtergrond

Achtergrond

Redoxpotentiaal

820-520 mV

520 tot -240 mV

< -240 mV

Beslisschema mogelijke afbraak, inclusief indicatieve halfwaardetijd (in dagen)

Afbraakregime

Stof

Aëroob

Middengebied

Anaëroob

 

 

 

 

 

 

 

 

BTEX/minerale olie

 

 

 

Benzeen

 

Goed

Matig

Slecht

Tolueen

 

Goed

Matig

Matig

Ethylbenzeen

Goed

Matig

Slecht

Xylenen

 

Goed

Matig

Matig

Naftaleen

 

Matig

Slecht

Slecht

Benzine

 

Goed

Matig

Slecht

Diesel

 

Slecht

Slecht

Slecht

Zware stookolie

Slecht

Slecht

Slecht

Overig

 

Maatwerk

Maatwerk

Maatwerk

 

 

 

 

 

CKW

 

 

 

 

Perchlooretheen

Slecht

Matig

Goed

Trichlooretheen

Matig

Matig

Matig

Cisdichlooretheen

Matig

Matig

Matig

Vinylchloride

Goed

Matig

Slecht

Overig

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PAK

 

Slecht

Slecht

Slecht

 

 

 

 

 

Bestrijdingsmiddelen

Maatwerk

Maatwerk

Maatwerk

 

 

 

 

 

Zware metalen

Niet

Niet

Niet

 

 

 

 

 

Dit beslisschema heeft slechts als doel een beeld te schetsen van aspecten die een rol spelen bij het vaststellen van de potentie voor natuurlijke afbraak. Wanneer uit het bovenstaande schema zou blijken dat een bepaalde locatie voor een bepaalde verontreiniging een matige of goede potentie voor natuurlijke afbraak heeft, kan het zinvol zijn dit, bijvoorbeeld aan de hand van het ‘Beslismodel natuurlijke afbraak’, verder te onderzoeken. In dit beslismodel komen naast technisch/inhoudelijke aspecten ook aspecten als ‘ruimte en tijd’ aan de orde die van belang zijn voor de feite implementatie van natuurlijke afbraak als sanering- of beheersoptie.

Bijlage 4

Invulling meetstrategie passieve sanering

Invulling meetstrategie passieve sanering

Voor de invulling van de meetstrategie spelen een aantal aspecten een rol, maar in dit kader wordt voorgesteld deze invulling met name te richten naar de verspreiding- risico’s en de potentie voor natuurlijke afbraak. Hierbij is het verspreidingsrisico sturend voor de monitoringinspanning en zal de potentie voor afbraak bepalend zijn voor de invulling (het analysepakket dient zich niet alleen te richten op concentraties maar ook – juist – op processen) en duur van de monitoring. Dit is samengevat in het onderstaande schema.

 

 

 

 

 

 

 

Bepaal mogelijke verspreiding

 

 

 

(Bijlage 2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepaal afbraakcapaciteit bodem

 

 

 

(Bijlage 3)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Beslisschema invulling nazorg en monitoring

 

 

 

Afbraak

 

goed

matig

slecht

Verspreiding

 

 

 

 

Veel

 

Monitoringinspanning Monitoringduur

++

++

++

+/-

++

--

 

 

 

 

 

 

Matig

 

Monitoringinspanning

+/-

+

+

 

 

Monitoringduur

++

+/-

--

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gering

 

Monitoringinspanning

/-

+/-

+

 

 

Monitoringduur

++

+/-

--

 

 

 

 

 

 

 

Verspreiding:

++

Grote monitoringsinspanning

 

--

Kleine monitoringsinspanning

 

 

 

Afbraak:

++

Korte monitoringsduur

 

--

Korte monitoringsduur

Bijlage 5

Flexibele EmissieBeheersing (FEB)

(uit: van Meurs, G.A.M., F.H.M. Mischgofsky en E.O.F. Calle (1998). Verantwoord omgaan met onzekerheid: kosteneffectief beheersen van mobiele bodemverontreiniging. TCB-rapport R10).

Flexibele EmissieBeheersing (FEB)

De systematiek van gefaseerde flexibele emissiebeheersing kan gezien worden als een aanvulling op en een verdere uitwerking van het IBC-concept (Isoleren, Beheersen en Controleren). Binnen deze aanpak is meer dan voorheen ruimte het zelfreinigende vermogen van de bodem optimaal maar wel gecontroleerd te benutten. De belangrijkste processen zijn:

het adsorberende vermogen van de ondergrond, waardoor de verspreiding doorgaans aanzienlijk vertraagd wordt;

natuurlijke afbraak van organische verontreinigingen.

FEB is een systematiek die onderzoek en uitvoering in fasen toestaat en flexibel is bij tussentijdse aanpassingen. Binnen vooraf vastgestelde grenzen tolereert FEB de emissie van verontreiniging. Beheersing wordt gerealiseerd door het treffen van eventuele (eerstelijns)maatregelen ter plaatse van de bron, door continue monitoring en door aanvullende maatregelen achter de hand te houden. De aanvullende maatregelen worden onmiddellijk in werking gesteld zodra de emissie een van tevoren bepaald niveau (de alarmwaarde) bij de meetgrens overschrijdt. Op deze wijze wordt een dubbele bescherming geboden, namelijk door de eerstelijnsmaatregelen en de aanvullende maatregelen.

Bij de aanpak volgens de FEB systematiek is sprake van een viertal deelgebieden met even zovele grenzen. De verschillende deelgebieden sluiten van binnen naar buiten op elkaar aan. Opeenvolgend zijn dat de volgende gebieden:

Limietgrens: de buitenste grens waarover, onder geen enkele voorwaarde, emissie mag optreden boven de vooraf (door het bevoegd gezag) vastgestelde norm;

Interventiegrens: deze grens is zo gekozen ten opzichte van de limietgrens, dat er voldoende ruimte is om zonodig tijdig (tweedelijns) interventiemaatregelen te nemen opdat de normstelling ter plaatse van de limietgrens nimmer overschreden wordt;

Meetgebied afgebakend door de meetgrens: het gebied waarbinnen metingen plaatsvinden naar het effect van maatregelen. Bij een vooraf bepaalde overschrijding van het emissieniveau worden interventiemaatregelen in gang gezet.

Systeemgebied afgebakend door de systeemgrens: het gebied waarbinnen (eerstelijns) beheersmaatregelen plaatsvinden, zoals verwijdering van de bron (afpompen van puur product) of isolatie van de bron. Tevens worden in dit gebied de effecten van de ingrepen gemeten.

Bijlage 6

Beslismatrices

Vragenformulier beslisschema

Projectnaam:

FR of LW code:

Opgesteld door (organisatie):

Opgesteld op basis van rapport:

  • ·

    Naam:

  • ·

    Nummer:

·Datum:

Opsteller voor akkoord:

Naam:

Handtekening

Datum

Inleiding

Deze bijlage wordt het beslisschema samengevat in een vragenformulier dat voor een locatie in kwestie doorlopen dient te worden. In het formulier wordt voor de onderbouwing of toelichting verwezen naar het rapport. Hierbij zijn twee figuren (matrices) uit bijlage 6 van bijzonder belang, nl. figuur 2 (Beslismatrix grondwatermonitoring: van saneren naar nazorg) en figuur 3 (Beslismatrix grondwatermonitoring: van nazorg naar beëindigen sanering). In deze figuren wordt het saneringsresultaat getoetst aan het saneringsdoel en worden afhankelijk van de toetsing criteria genoemd die een rol spelen bij de inhoudelijke onderbouwing van het al dan niet accepteren van het saneringsresultaat.

De opbouw van het vragenformulier is als volgt:

Stap 1: Evalueren gegevens voor keuze van sanering naar nazorg

1a: Quick scan beoordeling saneringsresultaat

1b: Inhoudelijke onderbouwing ‘van saneren naar nazorg’

1c: Conclusie van de inhoudelijke onderbouwing

  • Stap 2: Invulling en uitvoering nazorg

  • Stap 3: Evalueren gegevens voor keuze beëindiging sanering

3a: Beoordeling saneringsresultaat (nazorgresultaat)

3b: Inhoudelijke onderbouwing ‘beëindiging sanering’

3c: Conclusie van de inhoudelijke onderbouwing

Stap 1 Evalueren gegevens voor keuze van saneren naar nazorg

Stap1a. Quick scan beoordeling saneringsresultaat (pag. 11)

Bepaal Urgentiecriterium (UC), I, T en S voor de verontreiniging

Toets laatst gemeten concentratie aan UC, I, T en S

-Bepaal op basis van Beslismatrix (pag. 10) saneringsdoelstelling en bijbehorende criteria

Indien Criterium luidt Nee: Stoppen is niet mogelijk. Ga naar stap 1c

Indien Criterium luidt Ja: Stoppen is mogelijk. Ga naar stap 1c

Quick scan beoordeling saneringsresultaat

Pag. 11

Urgentiecriterium

 

Interventiewaarden

 

Tussenwaarden

 

Streefwaarden

 

Criteria “Van saneren naar nazorg “:

Criteria (zie figuur 2):

Doelstelling:

 

Resultaat:

Kwaliteit grond / grondwater

 

Kwaliteit / kwantiteit maatregelen

 

Voldoet beschikking in relatie tot behaald of te verwachten resultaat:

Ja

Nee

Herbeschikken noodzakelijk?

Ja Nee

Toelichting

 

Beslissing:

 

 

 

Nee Nee, tenzij Ja, mits ja

Naar stap 1b Naar stap 1b Naar stap 1b Naar stap 1c

Motivatie

 

Stap 1b Inhoudelijke onderbouwing “Van saneren naar nazorg”

  • -

    1b. Inhoudelijke onderbouwing argumenten (pag 12)

  • -

    Maak op basis van de criteria uit stap 1a een onderbouwing voor de criteria. Gebruik hiervoor de toelichting van pag. 13 t/m 15.

Criterium (indien van toepassing

Toelichting op:

Gebruikseisen

Pag. 12

 

Bijzondere omstandigheden

Pag. 13

 

Beoordeling rendement

Pag. 14

Bijlage 1: Uitwerking rendementscriterirum

 

Zelfreinigend vermogen bodem

Pag. 14

Bijlage 2: Ontwikkeling van de pluim

Bijlage 3: Natuurlijke afbraak

 

Voldoen saneringsmaatregelen?

 

 

Samenvattend oordeel

 

 

Stap 1c Conclusies inhoudelijke onderbouwing (pag 12)

-Bepaal op basis van de criteria uit stap 1b vervolgactiviteiten:

Criterium

Vervolgactie *

Nee

Stoppen met saneren is niet mogelijk (zie 1b)

Doorgaan met saneren

Beslisschema stopt

heroverwegen saneringsmaatregelen

Doorgaan met saneren

Beslisschema stopt

Nee, tenzij

Overgang naar nazorg is mogelijk (zie 1b)

Overgang naar nazorg is niet mogelijk (zie 1b)

Nazorg

Ga naar stap 2

Doorgaan met saneren

Beslisschema stopt

Heroverwegen saneringsmaatregelen

Doorgaan met saneren

Beslisschema stopt

Ja, mits

Overgang na nazorg is gewenst (zie 1b)

Overgang naar nazorg is niet gewenst (zie 1b)

Nazorg

Ga naar stap 2

Doorgaan met saneren

Beslisschema stopt

Heroverwegen saneringsmaatregelen

Doorgaan met saneren

Beslisschema stopt

Ja

Beëindiging sanering

Beslisschema stopt

Stap 2 Invulling en uitvoering nazorg

Vul onderstaand schema in of actualiseer dit schema.

Invulling nazorg

Bepaal monitoringsinspanning

·Toelichting pag. 16

·Zie bijlage 4 en 2

Verspreiding:

Afbraak:

(grote verspreiding betekent een intensieve monitoringsfrequentie)

veel matig gering

(geen of weinig afbraak betekent een lange monitoringsduur)

goed matig slecht

Gespecificeerde nazorg

Monitoringsduur:

 

Monitoringsfrequentie:

 

Parameters:

 

Overige nazorg:

 

Flexibele Emissie Beheersing

·Toelichting pag. 16

·Zie bijlage 5

Bepaling grootte “reactorvat”

* Geef gebied aan op kaart. In tabel verwijzing naar eventuele onderbouwing systeemgrenzen

Systeemgebied*

 

Meetgebied*

 

Interventiegrens*

 

Limietgrens*

 

Ijkmomenten:

·Toelichting pag. 16

Ijkmomenten opstellen:

 

-Ga naar stap 3.

Stap 3 Evalueren gegevens voor keuze beëindigen sanering

Stap 3a Beoordeling nazorgresultaat (pag. 17)

Bepaal concentratiecriterium voor de verontreiniging

Toets laatst gemeten concentratie aan UC, concentratiecriterium I, T en S

-Bepaal op basis van Beslismatrix (pag 17) nazorgdoelstelling en bijbehorende criteria

Indien Criterium luidt Nee: Stoppen is niet mogelijk. Ga naar stap 3b

Indien Criterium luidt Ja: Stoppen is mogelijk. Ga naar stap 3c

Urgentiecriterium

 

Concentratiecriterium

 

Interventiewaarden

 

Tussenwaarden

 

Streefwaarden

 

Criteria “Van nazorg naar beëindiging sanering“:

Criteria (zie figuur 3):

Doelstelling:

 

Resultaat:

 

Voldoet inhoud beschikking in relatie tot behaald of te verwachten resultaat:

Ja

Nee

Herbeschikken noodzakelijk?

Ja Nee

Toelichting

 

Beslissing:

Nee Nee, tenzij Ja, mits Ja

Naar stap 3b Naar stap 3b Naar stap 3b Naar stap 3c

Motivatie

 

Stap 3b Inhoudelijke onderbouwing “Van nazorg naar beëindigen sanering”

-Maak op basis van de criteria uit stap 3a een onderbouwing voor de criteria. Gebruik hiervoor de toelichting van pag. 17 en 18.

Criterium (indien van toepassing)

Toelichting op:

Gebruikseisen

Pag. 12

 

Bijzondere omstandigheden

Pag. 13

 

Beoordeling rendement

Pag. 14

Bijlage 1: Uitwerking rendementscriterirum

 

Zelfreinigend vermogen bodem

Pag. 14

Bijlage 2: Ontwikkeling van de pluim

Bijlage 3: Natuurlijke afbraak

 

Samenvattend oordeel

 

 

Stap 3c Conclusie inhoudelijke onderbouwing (pag 17)

-Bepaal op basis van de criteria uit stap 3b vervolgactiviteiten:

Crite-rium

Vervolgactie

Nee

Overgang van nazorg naar beëindiging niet mogelijk (zie 3b)

(her-)opstarten sanering

Beslisschema stopt

Nee, tenzij

Overgang van nazorg naar beëindiging mogelijk (zie 3b)

Beslisschema stopt

Overgang van nazorg naar beëindiging is niet mogelijk (zie 3b)

Doorgaan met nazorg

Beslisschema stopt

Overgang van nazorg naar beëindiging is niet mogelijk (zie 3b)

(her-)opstarten sanering

Beslisschema stopt

Ja, mits

Overgang van nazorg naar beëindiging mogelijk (zie 3b)

Beslisschema stopt

Overgang van nazorg naar beëindiging is niet gewenst (zie 3b)

Doorgaan met nazorg

Beslisschema stopt

Overgang van nazorg naar beëindiging is niet mogelijk (zie 3b)

(her-)opstarten sanering

Beslisschema stopt

Ja

Beëindiging nazorg

Beslisschema stopt

Motivatie