Organisatie | Hoogeveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Hoogeveen |
Citeertitel | Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg |
Geen
artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-10-2012 | Nieuwe regeling | 13-09-2012 K.v.H. 23-10-2012 | BBV0388 |
De raad van de gemeente Hoogeveen ,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders,
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet ;
overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de AMvB 'Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen' en de bijbehorende ministeriële regeling 'Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012' nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen;
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Hoogeveen
Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten
De houder informeert de ouders wier kinderen in de peuterspeelzaal worden opgevangen over een inspectierapport door dit zo spoedig mogelijk na ontvangst van het rapport op een website van de houder te plaatsen, zodanig dat het rapport voor ouders makkelijk vindbaar is. Indien de houder geen eigen website heeft, wordt het inspectierapport ter inzage gelegd op een voor ouders toegankelijke plaats.
De houder informeert het personeel over een inspectierapport door dit zo spoedig mogelijk na ontvangst van het rapport op een website van de houder te plaatsen zodanig dat het rapport voor het personeel gemakkelijk vindbaar is dan wel ter inzage te leggen op een voor het personeel toegankelijke plaats.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hoogeveen,
gehouden op 13 september 2012.
De griffier, De voorzitter,
J.P. WIND K.B. LOOHUIS
Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet) in werking getreden. Het doel van deze Wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden.
Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe Wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In de Wet is dan ook een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel van Bestuur vast te leggen (AmvB). Van deze bevoegdheid heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gebruikt gemaakt en zijn vanaf 6 juni 2012 de AMvB 'Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen' en de bijbehorende ministeriële regeling 'Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012' van kracht. Echter, in deze regelingen zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen.
Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.
Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke.
Op de handhaving zijn de algemene handhavingsbevoegdheden uit de Awb van toepassing.
In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters dat beschikbaar is in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.
Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.
Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3m² bruto oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.
Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders
Dit artikel maakt het college verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. Het college wijst de directeur van de GGD aan als toezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van het college. Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.
Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten
De resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het ontwerp-inspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder wordt hiermee in de mogelijkheid gesteld om een reactie te geven op de inhoud van het rapport. De toezichthouder dient de reactie van de houder als bijlage bij het rapport te voegen. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangst maakt de toezichthouder het inspectierapport openbaar. Het ligt voor de hand dat de toezichthouder voor de openbaarmaking een breed toegankelijk medium kiest. Gedacht kan worden aan de mogelijkheden die het internet biedt. Van deze vaststelling wordt het college door de houder op de hoogte gebracht. In de praktijk zal het veelal betekenen dat de toezichthouder het inspectierapport naar het college toezendt.
Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 en 3 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.