Organisatie | Meppel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Meppel houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene Plaatselijke Verordening Meppel) |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Meppel |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Groene kaart 5.9 Stationsgebied Toelichting |
De bekendmaking van deze wijziging is gerectificeerd omdat de wijziging van artikel 2:33 onvolledig is bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2020, 329656.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2020 | artikel 1:1, 1:6, 1:7, 1:8, 2:1, 2:2a, 2:5, 2:6, 2:8, 2:10, 2:11, 2:12, 2:15a, 2:18, 2:18a, 2:19, 2:20, 2:24, 2:25, 2:28, 2:29, 2:29a, 2:29b, 2:33, 2:35, 2:35a, 2:39a, 3:4, 4:2, 4:3a, 4:3b, 4:3c, 4:4a, 4:9, 4:10, 4:11, 4:12, 5:1, 5:2, 5:3a, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:8a, 5:9a, 5:9b, 5:10, 5:11, 5:13, 5:14, 5:15, 5:16, 5:19, 6:1, 6:2 | 26-11-2020 | 1391172 | ||
12-10-2017 | 16-12-2020 | art. 1:3, 2:18, 2:35, 2:40, 2:44 | 28-09-2017 | 1235658 | |
20-01-2017 | 12-10-2017 | art. 2:5, 2:11, 2:18, 2:27, 2:29, 2:33, 2:34, 2:35, 2:44, 3:4, 4:1, 4:9, 5:7, 5:16, 6:1 | 22-09-2016 | 977347 | |
08-12-2016 | 20-01-2017 | diverse artikelen | 22-09-2016 | 977347 | |
21-04-2015 | 20-01-2017 | art. 2:9 | 26-03-2015 | 684257 | |
12-02-2015 | 21-04-2015 | art. 2:14 | 22-01-2015 Elektronisch gemeenteblad, 04-02-2015 | 259054 | |
01-01-2015 | 12-02-2015 | art. 5:9, art. 5:17a, bijlage stationsgebied | 18-12-2014 Elektronisch gemeenteblad, 24-12-2014 | 234735 | |
13-12-2012 | 01-01-2015 | 1:5, 1:9, 2:3, 2:11, 2:28, 2:35, 2:37, 2:41, 2:42, 2:43, 2:44, 3:4, 4:3a, 5:6, 5:9, 5:19. | 22-11-2012 Elektronisch gemeenteblad, 05-12-2012 | 147717 | |
01-01-2012 | 16-12-2020 | nieuwe regeling | 15-12-2011 Elektronisch gemeenteblad, 21-12-2011 | 2011-13981 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2. Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen;
3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:3, artikel 2:4, artikel 4:6 of artikel 4:7.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
Artikel 1:9 Uitzonderingen Lex Silencio Positivo
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:
Artikel 2:3 Het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan; Artikel 2:11 Exploitatie openbare inrichting;
Artikel 2:14 Verstrekken van sterke drank;
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 4 x 24 (96) uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2.2a Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen reclamebiljetten, promotiemateriaal of andere geschriften aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken, leden, donateurs of klanten te werven, producten of monsters van producten uit te delen dan wel personen staande te houden ten behoeve van het uitvoeren van een enquête of een onderzoek.
Afdeling 3 Bruikbaarheid van een openbare plaats
Artikel 2:3 Het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan
1.Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien het voorwerp of beoogde gebruik:
a. door zijn omvang, vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de openbare plaats;
b. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
d. hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of ter bescherming van de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclame(verwijs)objecten.
3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
a. evenementen als bedoeld in artikel 2:8;
b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:13;
c. terrassen als bedoeld in artikel 2:10.
6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:4 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. De vergunning wordt verleend
a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;
b. door het college in de overige gevallen.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Meppel.
Afdeling 4 Veiligheid op de weg
Artikel 2:7 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
a. het aantal aanwezigen meer bedraagt dan 50 en minder dan 100 personen bedraagt;
b. het evenement tussen 8.00 uur en 23.00 uur plaatsvindt;
c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;
d. het evenement geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
e. objecten die geplaatst worden geen schade toe brengen aan de openbare plaats;
g. de organisator tenminste 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
h. geen acts worden opgevoerd waarbij dieren worden gebruikt.
3. De burgemeester kan binnen 2 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
5. Het verbod van het eerste lid en de meldingsplicht als bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing voor kleine evenementen waarbij het aantal aanwezigen minder bedraagt dan 50 personen en indien wordt voldaan aan de bepalingen in het tweede lid, onder b, c, d, e, f, en h.
Afdeling 6 Toezicht op openbare inrichtingen
openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.
Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
Artikel 2:11 Exploitatie openbare inrichting
Artikel 2:13 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:12 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:15 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting
Het is bezoekers verboden zich in een openbare inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:12 of ingevolge een op grond van artikel 2:13 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:15a Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:17 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:10 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:11 tot en met 2:15.
Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:18 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
Artikel 2.18a Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Artikel 2:21 Gronden voor weigering vergunning
1. Onverminderd artikel 1:8 weigert de burgemeester een vergunning, indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;
2. De burgemeester kan een vergunning weigeren, indien:
a. een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken;
b. het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:20 onvoldoende garanties geeft dat het in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;
c. het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden.
Artikel 2:22 Gronden voor intrekking vergunning
De burgemeester kan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:
a. de exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan heeft opgenomen;
b. het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:20 onvoldoende garanties geeft dat de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;
c. het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;
d. in het bedrijf strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid op orde in het bedrijf;
e. de openbare orde en veiligheid of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van het bedrijf wordt verstoord of benadeeld;
f. de exploitant het toezicht op de naleving van het in deze paragraaf bepaalde belemmert of bemoeilijkt.
Artikel 2:23 Sluiting speelgelegenheid
1. De burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde en veiligheid dit naar zijn oordeel vereist, de onmiddellijke sluiting bevelen van een speelgelegenheid.
2. Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft de burgemeester de sluiting op.
Afdeling 8 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:26 Vervoer plakgereedschap e.d.
1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:25.
Artikel 2:27 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen
1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.
3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de in die leden bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn bestemd of gebruikt zijn voor de in die leden bedoelde handelingen.
Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.
Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.
Artikel 2.30 Verboden gedrag bij of in gebouwen
a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel 2.31 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.32 Verblijfsontzegging
1. De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.
2. De burgemeester kan nadere regels ten aanzien van het onder lid 1 gestelde.
3. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.
Artikel 2.34 Verontreiniging door honden
1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Artikel 2:35a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
Artikel 2.36 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.37 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden op zodanige wijze dat gevaar, schade of hinder voor de omgeving kan worden veroorzaakt.
2. Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien:
a. gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale omvang van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen en;
b. het gebruik plaats vindt op 31 december van 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur en
c. de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen;
1. op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing en;
2. op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramuralezorg en;
3. op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren en;
4. wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen en;
5. het vrijschootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet wapens en munitie, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van strafrecht.
Artikel 2:39 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:39a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:41 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
b. verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.
Artikel 2:42 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:43 Voorschriften als bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2:44 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
Hoofdstuk 3 Prostitutiebedrijven
Afdeling 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
c. prostitutiebedrijf: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
e. exploitant: de natuurlijke persoon of personen, of rechtspersoon of rechtspersonen die een prostitutiebedrijf of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
f. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een prostitutiebedrijf of escortbedrijf;
g. bezoeker: degene die aanwezig is in een prostitutiebedrijf, met uitzondering van:
- het personeel dat in het prostitutiebedrijf werkzaam is;
- toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2;
- andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Afdeling 2 Prostitutiebedrijven en escortbedrijven
Artikel 3:3 Prostitutiebedrijven en escortbedrijven
1. Het is verboden een prostitutiebedrijf of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. Het aantal prostitutiebedrijven al dan niet in combinatie met een escortbedrijf is niet hoger dan 4.
2. De vergunning wordt verleend voor een periode van 4 jaar; na 44 maanden zal opnieuw vergunning voor een volgende periode moeten worden aangevraagd.
3. In de aanvraag om vergunning wordt op en bij het door de burgemeester vastgestelde aanvraagformulier in ieder geval vermeld:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder;
c. het aantal werkzame prostituees;
d. de aard van het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
e. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en;
f. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor het prostitutiebedrijf.
4. De gegevens uit het vorige lid onder a t/m d worden ook in de vergunning vermeld.
Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en beheerder
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:5 Sluitingstijden, verbod open te zijn om als bezoeker aanwezig te zijn.
1. Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
a. op zondag tot en met donderdag tussen 01:00 uur en 13:00 uur;
b. op vrijdag en zaterdag tussen 05:00 uur en 13:00 uur.
2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijk prostitutiebedrijf andere sluitingstijden vaststellen.
3. Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de ingevolge artikel 3:3 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.
4. Het is bezoekers van een prostitutiebedrijf verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:6 gesloten dient te zijn.
5. Het in het eerste tot en met vierde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:6 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting
1. In verband met de artikelen 3:4, 3:8 en 3:11 kan het bevoegd bestuursorgaan:
a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:5 eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijk prostitutiebedrijf tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:7 Toegang opsporingsambtenaren en toezichthouders
1. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf zijn verplicht ervoor te zorgen dat politieambtenaren vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot de inrichting:
a. gedurende de tijd dat deze voor bezoekers geopend is;
b. gedurende de tijd dat deze voor bezoekers gesloten dient te zijn, indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin bezoekers aanwezig zijn.
2. De burgemeester is bevoegd om toezichthouders aan te wijzen die zullen toezien op de naleving van (onderdelen van) prostitutiebeleid. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht hen op hun verzoek toegang te verlenen.
Artikel 3:8 Toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet, en in de Wet wapens en munitie;
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;
c. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen beneden de 18 jaar;
d. een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarin de toepassing van veilige sekstechnieken en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees bevorderd worden en;
e. een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarbij medewerking wordt verleend aan op preventie gerichte gezondheidsprojecten.
Artikel 3:9 Straat- en raamprostitutie
1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
2. Degene die, met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod van een politieambtenaar het bevel krijgt zich in een bepaalde richting te verwijderen, is verplicht aan dat bevel onverwijld gevolg te geven.
3. De burgemeester kan bij besluit aan personen aan wie tenminste eenmaal een bevel op grond van het tweede lid is gegeven verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de in het besluit aangeduide wegen.
4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester op grond van het derde lid opgelegd verbod.
Afdeling 3 Beslissingstermijn, weigeringsgronden; nadere regels
Artikel 3:10 Beslissingstermin
1. Het bevoegd bestuursorgaan besluit over een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3:11 Weigeringsgronden
1. De vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant en/of de beheerder niet voldoet aan in artikel 3:4 gestelde eisen;
b. de vestiging of de exploitatie van het prostitutie- of escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan, leefmilieuverordening, het maximumstelsel uit artikel 3:3 eerste lid, dan wel een door de gemeenteraad vastgesteld besluit, waarin gemeentelijk (horeca)vestigingsbeleid ten aanzien van prostitutie- en escortbedrijven is uitgewerkt of met nadere regels als bedoeld in artikel 3:12;
c. er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet bepaalde;
d. de exploitant niet voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden uit deze APV.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:13 Beëindiging exploitatie
1. De vergunning vervalt zodra de exploitant als bedoeld in artikel 3:3, derde lid onder a, de exploitatie van het prostitutie- of escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:3, derde lid, onder b, het beheer in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;
b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.
Artikel 4:2 Melding incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a, en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Artikel 4:3 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4:3a Overige geluidhinder
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:4 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:4a Verbod op het gebruik van (wens)ballonnen
In dit artikel wordt onder een (wens)ballon verstaan: een ballon die door middel van hete lucht afkomstig van vuur dan wel door middel van helium of andere gassen in de lucht wordt gebracht en mede door de wind door de lucht wordt verplaatst. Hieronder wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, geluksballon of een andere daarmee vergelijkbare ballon.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen;
b. vellen: rooien; kappen; verplanten; niet periodiek knotten of kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
c. monumentale boom: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.
Artikel 4:6 Kapverbod Monumentale bomen
1. Het is verboden monumentale bomen te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst met bijbehorende kaart vermeld in de bijlage (Bomenlijst).
2. Het bevoegd gezag kan een ontheffing verlenen van het verbod genoemd in het eerste lid indien sprake is van: onveilige situaties door instabiliteit en/of onvoldoende vitaliteit; schade of dreigende schade aan de omgeving; een zwaarwegend geval van algemeen belang. De ontheffing wordt alleen verleend indien geen redelijke maatregelen zijn te nemen die het vellen kunnen voorkomen.
3. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.
4. Het college kan ter uitvoering van het tweede en derde lid nadere regels stellen.
Artikel 4:7 Kapverbod Groene Kaart
1. Het is verboden houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan aangegeven op de door het college vastgestelde Groene Kaart van de gemeente Meppel vermeld in de bijlage.
2. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod genoemd in het eerste lid.
3. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.
4. Het college kan ter uitvoering van het tweede en derde lid nadere regels stellen.
5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving;
b. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:8 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. voertuigen als bedoeld in artikel 5:4 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.
4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale omgevingsverordening.
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:3a Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a.langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale omgevingsverordening.
Artikel 5:7 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:9 Overlast van fiets of bromfiets
1. Het is verboden in door het college aangewezen gebieden, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
2. Het is verboden in door het college aangewezen gebieden fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.
Artikel 5:9a Neerzetten van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, een gevel van een gebouw of de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor de ingang versperd wordt.
Artikel 5:9b Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 5:10 Inzamelen van geld of goederen of leden- of donateurswerving
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen, bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 22.00 en 06.00 uur.
3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 5:16 Voorwerpen in, op of boven openbaar water
Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaart-verkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 5:17 Veiligheid op het water
1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 5:17a Gemotoriseerde vaartuigen
1. Het is verboden in door het college in het belang van de veiligheid op het water, ter bescherming van het milieu of ter voorkoming of opheffing van overlast aangewezen gebieden gebruik te maken van gemotoriseerde vaartuigen.
2.Het is verboden in de onder 1 aangewezen gebieden:
a. vaartuigen aan te leggen aan bomen of struiken;
b. op enigerlei wijze schade toe te brengen aan oevers en gewassen.
3. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op het door of namens de beheerders
verrichten van het noodzakelijke onderhoud aan watergangen of oevers.
4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor elektromotoren met een vermogen tot maximaal 1000 Watt.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
Artikel 5:18 Overlast aan vaartuigen
1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van één of meer voorschriften aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Meppel, vastgesteld op 19 maart 2008 en sindsdien gewijzigd, wordt ingetrokken
2.Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.