Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederweert

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNederweert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 18
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35, lid 1
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35, lid 1
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-09-201201-01-2015nieuwe regeling

29-08-2012

Weekblad, 06-09-2012

2012-53

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012

De raad van de gemeente Nederweert,

gelezen het voorstel nr. 2012-53 van burgemeester en wethouders van 9 augustus 2012;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de WWB;

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20 IOAZ;

overwegende dat het noodzakelijk is het weigeren en verlagen van de uitkering bij verordening te regelen;

B E S L U I T vast te stellen de volgende

“Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012”

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. WWB: de Wet werk en bijstand (WWB);

b. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

c. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d. Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

e. Bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c WWB;

f. Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

g. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

h. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

i. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

j. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

k. maatregel: de verlaging van de bijstand wegens het niet/niet voldoende of te laat nakomen van de verplichtingen verbonden aan de bijstand;

l. inlichtingenplicht: artikel 17 WWB, artikel 13 IOAW en IOAZ en artikel 38 tweede lid Bbz;

m. benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of te veel is verleend als bijstand;

n. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;

o. belanghebbende: belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb.

 

Artikel 2 Doel van een maatregel

Een maatregel heeft tot doel om te komen tot een beoogde en structurele gedragsverandering van de belanghebbende, als het gaat om het voldoen aan de re-integratieverplichting, de informatieplicht of een anderszins opgelegde verplichting. Het uiteindelijke doel is het bevorderen dat de belanghebbende weer onafhankelijk van een uitkering wordt.

Artikel 3 Het opleggen van een maatregel

  • 1

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit WWB, IOAW, IOAZ of de wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

  • 1

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    a. de zelfstandige naast de bijstand voor levensonderhoud krachtens het Bbz bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt of heeft ontvangen,

    b. bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB, of

    c. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

     

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

- de reden van de maatregel en de beoordeling volgens artikel 3 lid 2 van de verordening;

- de duur van de maatregel en het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

- het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing;

- de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

 

Artikel 6 Horen van belanghebbende

  • 1

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de legenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich naar het oordeel van het college sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college werkzaamheden in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB en artikel 13 van de IOAW en IOAZ.

     

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

     

  • 2

    Het college kan afzien vanhet opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van de bijstand.

  • 4

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 3, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Paragraaf 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB of artikel 37 van de IOAW en IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

2. Tweede categorie:

a. het in de periode voorafgaand aan de bijstandverlening en/of tijdens de bijstandverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

b. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

c. het indienen van een aanvraag door een alleenstaande (ouder), jonger dan 27 jaar en gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger dan 27 jaar zijn, binnen vier weken na de melding, als bedoeld in artikel 41, vierde lid, WWB;

d. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB of artikel 37, eerste lid, onder e IOAW of IOAZ voorzover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

e. het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, eerste lid, sub c WWB of artikel 37, eerste lid, onder f IOAW of IOAZ;

f. het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de wet alsmede andere vormen van sociaal activering.

3. Derde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c. houding en gedragingen van een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar, waaruit blijkt dat deze zich gedurende de eerste vier weken na melding onvoldoende heeft ingespannen om zelf werk te vinden, als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, WWB;

d. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB of artikel 37, eerste lid, onder e IOAW of IOAZ voorzover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;

e. intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 9a, eerste lid, WWB is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b, WWB niet worden nagekomen;

f. het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a WWB.

 

 

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1

    Met inachtneming van artikel 3, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    a. 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie

    c. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

     

  • 2

    Het percentage van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub a wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie

  • 3

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub b en c wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie;

  • 4

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Paragraaf 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 WWB, artikel 38, tweede lid, Bbz of artikel 13 IOAW of IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 WWB een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand, met inachtneming van artikel 3, tweede lid.

  • 2

    Het percentage van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 38, tweede lid, Bbz of artikel 13 IOAW of IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2

    Met inachtneming van artikel 3, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij een bruto benadelingbedrag tot € 1000,-: 15% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. bij een bruto benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 25% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c. bij een bruto benadelingbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    d. bij een bruto benadelingbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

     

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 38, tweede lid, Bbz of artikel 13 IOAW of IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, met inachtneming van artikel 3, tweede lid, 10% procent van de bijstand gedurende een maand.

Paragraaf 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2

    Met inachtneming van artikel 3, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij een periode tot 3 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    c. bij een periode van 6 maanden en langer: 10% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

     

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

  • 1

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ wordt met inachtneming van artikel 3, tweede lid, een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden wederom schuldig maakt aan de gedraging als bedoeld in het eerste lid, dan wordt de maatregel vastgesteld op 50% van de bijstandsnorm voor de duur van een maand.

Artikel 17 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de WWB of artikel 13, eerste lid, van de IOAW of IOAZ dient als onverwijld te worden verstaan: bij het eerstvolgende rechtmatigheidonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand, waarin het feit dan wel de omstandigheid, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB of artikel 13, eerste lid, van de IOAW of IOAZ, zich heeft voorgedaan.

Paragraaf 5 IOAW en IOAZ

Artikel 19 Afstemming IOAW en IOAZ

  • 1

    Voor zover de IOAW en IOAZ dat toelaten en gelet op de artikelen 20, tweede lid, en artikel 20, eerste lid IOAZ, gelden de maatregelen als bedoeld in deze verordening ook voor de IOAW en IOAZ.

  • 2

    Daar waar “bijstandsnorm” wordt genoemd, wordt bedoeld de uitkeringsnorm, de op de belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/ IOAZ.

  • 3

    Daar waar “benadelingsbedrag” wordt genoemd wordt bedoeld het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 juli 2004, laatstelijk gewijzigd op 29 augustus 2012.

De plv. raadsgriffier, De voorzitter,

E.G. Schrier H.F.M. Evers

 

Toelichting 1 Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de

omschrijving in de WWB, IOAW en IOAZ. In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Aangesloten wordt bij de omschrijving van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Hier wordt de belanghebbende omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Artikel 2 Doel van een maatregel

Belangrijk uitgangspunt is het feit dat bij een maatregel geen leedtoevoegend karakter voorop staat.

De maatregel dient gericht te zijn op het weer in overeenstemming brengen van de hoogte van de bijstand met de mate waarin de belanghebbende de aan de bijstand verbonden verplichtingen nakomt.

Bij de beoordeling van een maatregel dient altijd te worden beoordeeld of een maatregel in het individuele geval niet tot ongewenste neveneffecten leidt.

Artikel 3 Het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Aan het recht op een bijstandsuitkering zijn de volgende verplichtingen verbonden:

1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

(artikel 18, tweede lid, WWB).

2. De plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie (artikel 9 WWB en artikel 37 van de IOAW en IOAZ). Deze plicht bestaat uit drie soorten verplichtingen:

o de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te

aanvaarden; en

o de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op

ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zijn nader uitgewerkt in de

re-integratieverordening. De verplichtingen worden vermeld in het besluit (inclusief bijlage)

tot het verlenen van bijstand.

o de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige

werkzaamheden te verrichten.

3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid, WWB, artikel 38, tweede lid, Bbz en artikel 13, eerste lid,

IOAW of IOAZ). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of

onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem

redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht

op bijstand.

4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid, WWB, artikel 38, tweede lid, Bbz en artikel 13, tweede

lid, IOAW of IOAZ). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd aan het college de

medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De

medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: het toestaan van huisbezoek

of het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

5. Ingevolge artikel 55 en 56 WWB kunnen aan het recht op bijstand aanvullende verplichtingen worden

opgelegd.

Tweede lid

In de Afstemmingsverordening zijn verschillende gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de bijstandsnorm.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd en wel:

het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke op te leggen maatregel moet worden nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

• Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

• Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

• Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand

wordt verlaagd. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

• bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge

woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële

tegemoetkoming mogelijk is;

• sociale omstandigheden, bijvoorbeeld ernstige ziekte;

• bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet

evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 4 De berekeningsgrondslag

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm.

Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of

verlaging en inclusief vakantietoeslag. Indien de maatregel meer bedraagt dan de bijstand in

aanvulling op eigen inkomsten, dan wordt de op te leggen maatregel beperkt tot de aanvullende

bijstand.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen

vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar wordt gemaakt en van een deugdelijke motivering is voorzien en de belanghebbende in de beschikking eenduidig kan lezen op welke wijze de maatregel tot stand is gekomen (beoordeling). Bovendien vereist het zorgvuldigheidsbeginsel dat een besluit op zorgvuldige wijze wordt voorbereid.

Artikel 6 Horen van belanghebbende

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in

beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Awb.

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is

geregeld in de WWB, IOAW en IOAZ. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het van plan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn van verzachtende omstandigheden.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang

geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat

een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen opgelegd voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het

daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van een

concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan aansluiting worden gezocht bij artikel 16 van de WWB.

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het opleggen van een maatregel vindt in beginsel plaats door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en). Gemeenten hoeven dan niet over te gaan tot herziening van de bijstand en terugvordering van het te veel betaalde bedrag aan bijstand. Het naar de toekomst toe opleggen van een maatregel is ook overeenkomstig het rechtszekerheidsbeginsel. In het vierde lid is geregeld dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. De maatregel kan ook worden opgelegd tot het moment waarop de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Op basis van artikel 18, derde lid WWB moet uiterlijk binnen drie maanden worden beoordeeld of de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven om de maatregel te herzien. Omdat de maatregel wordt opgelegd voor bepaalde tijd in combinatie met het bieden van een hersteltermijn zal een maatregel voor een langere duur dan drie maanden nauwelijks voorkomen.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van

een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor

een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het

toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel

van toepassing is.

Artikel 10 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het

verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën

onderscheiden. De eerste categorie betreft o.a. de formele verplichting om zich als werkzoekende in te

schrijven bij UWV WERKbedrijf en ingeschreven te doen blijven. De tweede categorie betreft o.a. een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep. Het gaat hier ook om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de

kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Een voorbeelden van deze categorie zijn negatieve

gedragingen bij sollicitaties. De derde categorie is het zwaarst en betreft o.a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieën van gedragingen die

verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Bij het vaststellen van het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd dient aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid te worden voldaan (ernst van het feit, mate van verwijtbaarheid en individuele omstandigheden). Ook zal het effect van de op te leggen maatregel, zoals de beoogde gedragsverandering van de belanghebbende, in ogenschouw genomen worden. In het tweede lid wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een

verdubbeling van de hoogte van de maatregel, indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare

gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging.

 

 

In het derde lid wordt de duur van de maatregel verlengd. Het recht op uitkering dient van zo kort mogelijke duur te zijn. Er wordt streng opgetreden als de belanghebbende weigert zelf te voorzien in de kosten van het bestaan. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene. Het onverkort toepassen van maatregelen in verband met recidive kan het ongewenst neveneffect met zich meebrengen dat er een vorm van “gewenning” ontstaat. Maatwerk is dan noodzakelijk.

Vierde lid

Een besluit waarin om dringende redenen is afgezien van een maatregel telt mee voor de recidivebepaling.

Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens

Eerste lid

Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde

bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten. Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel.

Tweede lid

In het tweede lid is een recidive bepaling opgenomen ten aanzien van de gedraging als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

Eerste lid

De belanghebbende doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bruto bijstand. Dit is de verleende bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 en de zorgverzekeringspremie.

Tweede lid

De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bruto bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald. De maatregel wordt toegepast door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en) of met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering. Voor gemeenten bestaat de verplichting om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingbedrag hoger is dan € 10.000,00 (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de WWB en IOAW/IOAZ geen bestuurlijke boete en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een maatregel moeten opleggen. Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar overigens tegen verzetten. Het is niet mogelijk om een maatregel op te leggen als strafvervolging reeds in werking is gesteld. De Centrale Raad voor Beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de

bijstand

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige

inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het

bestaan, geldt bij de WWB reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van

verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de

kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de

gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:

• een onverantwoorde besteding van vermogen;

• geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

• door eigen toedoen (gedwongen) beëindiging van het eigen bedrijf.

In het tweede lid is sprake van een vast kortingspercentage op de bijstandsuitkering (10%) en wordt

de ernst van de gedraging uitgedrukt in de duur van de maatregel. Bij de vaststelling van de duur van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid om af te wijken van de duur en/of de hoogte van de maatregel op basis van de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB of IOAW/IOAZ. In artikel 16, eerste lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel.

Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf of UWV WERKbedrijf). Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft

misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief

gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

a. verbaal geweld (schelden);

b. discriminatie;

c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

e. mensgericht fysiek geweld;

f. combinatie van agressievormen.

 

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de

omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratie geweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie, die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratiegeweld. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het gemeentelijk agressieprotocol. Zo wordt ook aangifte gedaan bij de politie.

Artikel 17 Onverwijld

In dit artikel wordt een definitie gegeven van wat wordt bedoeld “onverwijld”. Kortweg wordt beschreven op welk moment de klant de informatie dient te hebben verschaft, die mogelijkerwijs tot een herziening van het recht op bijstand leidt.

Artikel 18 Nadere verplichtingen

In dit artikel wordt aangegeven welke maatregel van toepassing is bij het niet voldoen aan de verplichting als bedoeld in artikel 55 en 56 WWB. In het tweede lid wordt aangegeven hoe te handelen bij recidive. Artikel 56 WWB heeft specifiek betrekking op het instellen van een alimentatievordering. Artikel 55 WWB kan daartoe eveneens worden gebruikt als het gaat om een alimentatievordering jegens de ex-partner, maar kan ook een willekeurige andere verplichting inhouden, die niet valt onder de arbeids- of inlichtingenplicht. Denk bijvoorbeeld aan de verplichting om mee te werken aan een schuldhulpverlening of een noodzakelijk medische behandeling in verband met bv. psychische problemen of verslaving.

Artikel 19 Afstemming IOAW en IOAZ

Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13 of in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

Artikel 20 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening is op 13 juli 2004 vastgesteld, inwerkingtreding per 3 september 2004,

Gewijzigd vastgesteld op 20 oktober 2009, inwerkingtreding 1 oktober 2009,

Gewijzigd vastgesteld op 20 juli 2010, inwerkingtreding 1 juli 2010.

Gewijzigd vastgesteld op 20 december 2011, inwerkingtreding 1 januari 2012.

Gewijzigd vastgesteld op 29 augustus 2012, inwerkingtreding 1 januari 2012.