Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Deze regeling vervangt met ingang van 1 januari 2013 de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012, vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2011.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-07-2015 | art. 2, lid 1 | 19-12-2012 Bergen op Zoomse Bode, d.d. 30-12-2012 | RVB12-0115 | |
07-10-2012 | 01-01-2012 | 10-10-2014 | Nieuwe regeling | 27-09-2012 Bergen op Zoomse Bode, d.d. 7 oktober 2012 | RVB12-0059 |
De raad van de gemeente Bergen op Zoom;
overwegende dat de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 vanwege herziening van
de huishoudinkomenstoets aanpassing behoeft;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 augustus 2012, nummer RVB12-0059;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub c, juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand;
de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2 vast te stellen.
Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de norm
Artikel 3. Alleenwonende alleenstaande (ouder)
De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, wordt verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening.
Artikel 4. Niet alleenwonende alleenstaande (ouder)
De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft of die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen, wordt verhoogd met een toeslag die is bepaald op de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening.
In afwijking van lid 1 wordt de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening, indien de woning wordt bewoond met een ander of die in de woning van een ander woont en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.
Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:
een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;
Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;
Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de norm of de toeslag
Artikel 5. Niet alleenwonende gehuwden
Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:
een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;
Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;
Geen toeslag wordt verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding waarbij aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Indien één van de gehuwden schoolverlater is, wordt de norm voor gehuwden verlaagd met de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag gedurende een periode van een half jaar na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding waarbij aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Indien beide gehuwden tegelijkertijd schoolverlater zijn, wordt de norm voor gehuwden verlaagd met het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.
De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, lid 1, van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
In die gevallen waarbij herziening van de huishoudinkomentoets leidt tot een lagere uitkering en toepassing is gegeven aan artikel 78w van de wet, blijft de ”Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012” van kracht tot het tijdstip waarop het recht op algemene bijstand eindigt doch uiterlijk tot 1 januari 2013.