Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bergen op Zoom

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBergen op Zoom
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpSociale Zaken

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt met ingang van 1 januari 2013 de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012, vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2011.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub c, juncto art. 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-07-2015art. 2, lid 1

19-12-2012

Bergen op Zoomse Bode, d.d. 30-12-2012

RVB12-0115
07-10-201201-01-201210-10-2014Nieuwe regeling

27-09-2012

Bergen op Zoomse Bode, d.d. 7 oktober 2012

RVB12-0059

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2

De raad van de gemeente Bergen op Zoom;

overwegende dat de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 vanwege herziening van

de huishoudinkomenstoets aanpassing behoeft;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 augustus 2012, nummer RVB12-0059;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub c, juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

 

BESLUIT:

de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.
  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      zorgbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp, zoals verzorging in een bejaardentehuis of

      in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;

    • c.

      woonkosten: - indien het een huurwoning betreft de in aanmerking te nemen huishuur in het kader van de Wet op de huurtoeslag;

      • -

        indien het een eigen woning betreft, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de vanwege het in eigendom hebben van de woning zakelijke lasten alsmede een door of namens het college nader vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

Hoofdstuk 2. Categorieën

Artikel 2.
  • 1.

    Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2.

    De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub a, van de wet;

      • b. alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van de wet;

      • c. gehuwden als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 3.

    Bij gehuwden geldt het leeftijdscriterium als bedoeld in lid 1 voor beiden.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Alleenwonende alleenstaande (ouder)

De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, wordt verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening.

Artikel 4. Niet alleenwonende alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft of die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen, wordt verhoogd met een toeslag die is bepaald op de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening, indien de woning wordt bewoond met een ander of die in de woning van een ander woont en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 3.

    Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:

    • a.

      een niet ten laste komend kind jonger dan 21 jaar, dat over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;

    • b.

      een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;

      Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;

    • c.

      een bloedverwant in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van zorgbehoefte tussen één van deze bloedverwanten en de alleenstaande of de alleenstaande ouder.

  • 4.

    Bij drie of meer kostgangers en/of onderhuurders wordt de kostgever of de (onder)verhuurder geacht een bedrijf te exploiteren en dient voor bijstand een beroep te worden gedaan op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de norm of de toeslag

Artikel 5. Niet alleenwonende gehuwden

  • 1.

    De norm voor gehuwden bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft of die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen, wordt verlaagd met de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 vindt geen verlaging plaats indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen worden gedeeld.

  • 3.

    Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:

    • a.

      een niet ten laste komend kind jonger dan 21 jaar, dat over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;

    • b.

      een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;

      Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;

    • c.

      een bloedverwant in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van zorgbehoefte tussen één van deze bloedverwanten en één van de gehuwden.

  • 4.

    Bij drie of meer kostgangers en/of onderhuurders wordt de kostgever of de (onder)verhuurder geacht een bedrijf te exploiteren en dient voor bijstand een beroep te worden gedaan op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 6. Geen woonkosten

  • 1.

    Geen toeslag wordt verstrekt aan de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen als hij/zij geen woonkosten verschuldigd is.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing op de alleenstaande en de alleenstaande ouder die inwonend is bij zijn ouder(s).

  • 3.

    De norm voor gehuwden wordt verlaagd met het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag als zij geen woonkosten verschuldigd zijn.

Artikel 7. Schoolverlaters

  • 1.

    Geen toeslag wordt verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding waarbij aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 2.

    Indien één van de gehuwden schoolverlater is, wordt de norm voor gehuwden verlaagd met de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag gedurende een periode van een half jaar na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding waarbij aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Indien beide gehuwden tegelijkertijd schoolverlater zijn, wordt de norm voor gehuwden verlaagd met het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3.

    Lid 2 is niet van toepassing, indien één van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft en de rechthebbende partner 21 of 22 jaar is en geen ten laste komende kinderen heeft.

  • 4.

    De periode als bedoeld in lid 1 en lid 2 vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering dan wel een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

Artikel 8. Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar

Geen toeslag wordt verleend aan de alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar.

Artikel 9. Cumulatie van verlagingen

De maximale verlaging als bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt voor gehuwden het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 10. Individualisering

De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, lid 1, van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11. Overgangsrecht

  • 1.

    In die gevallen waarbij herziening van de huishoudinkomentoets leidt tot een lagere uitkering en toepassing is gegeven aan artikel 78w van de wet, blijft de ”Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012” van kracht tot het tijdstip waarop het recht op algemene bijstand eindigt doch uiterlijk tot 1 januari 2013.

  • 2.

    De “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012”, vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2011, vervalt op 1 januari 2013.

Artikel 12. Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2” en treedt in werking op 1 oktober 2012 en heeft terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 september 2012.

De griffier, De voorzitter,