Overheidsorganisatie | Gemeente Bergen op Zoom |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Deze regeling vervangt met ingang van 1 januari 2013 de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012, vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2011.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-10-2012 | 01-01-2012 | 10-10-2014 | Nieuwe regeling | 27-09-2012 Bergen op Zoomse Bode, d.d. 7 oktober 2012 | RVB12-0059 |
De raad van de gemeente Bergen op Zoom;
overwegende dat de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 vanwege herziening van
de huishoudinkomenstoets aanpassing behoeft;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 augustus 2012, nummer RVB12-0059;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub c, juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand;
BESLUIT:
de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012- 2vast te stellen.
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand;
zorgbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp, zoals verzorging in een bejaardentehuis of
in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;
woonkosten: - indien het een huurwoning betreft de in aanmerking te nemen huishuur in het kader van de Wet op de huurtoeslag;
indien het een eigen woning betreft, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de vanwege het in eigendom hebben van de woning zakelijke lasten alsmede een door of namens het college nader vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.
1. Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.
2. De categorieën worden aangeduid als:
alleenstaande als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub a, van de wet;
b. alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van de wet;
c. gehuwden als bedoeld in artikel 3 van de wet.
3. Bij gehuwden geldt het leeftijdscriterium als bedoeld in lid 1 voor beiden.
De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, wordt verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening.
1. De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft of die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen, wordt verhoogd met een toeslag die is bepaald op de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening.
2. In afwijking van lid 1 wordt de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 8 van deze verordening, indien de woning wordt bewoond met een ander of die in de woning van een ander woont en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.
3. Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:
een niet ten laste komend kind jonger dan 21 jaar, dat over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;
een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;
Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;
een bloedverwant in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van zorgbehoefte tussen één van deze bloedverwanten en de alleenstaande of de alleenstaande ouder.
4. Bij drie of meer kostgangers en/of onderhuurders wordt de kostgever of de (onder)verhuurder geacht een bedrijf te exploiteren en dient voor bijstand een beroep te worden gedaan op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
1. De norm voor gehuwden bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft of die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen, wordt verlaagd met de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.
2. In afwijking van lid 1 vindt geen verlaging plaats indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen worden gedeeld.
3. Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:
een niet ten laste komend kind jonger dan 21 jaar, dat over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;
een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 21, sub a, van de wet;
Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;
een bloedverwant in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van zorgbehoefte tussen één van deze bloedverwanten en één van de gehuwden.
4. Bij drie of meer kostgangers en/of onderhuurders wordt de kostgever of de (onder)verhuurder geacht een bedrijf te exploiteren en dient voor bijstand een beroep te worden gedaan op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
1. Geen toeslag wordt verstrekt aan de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen als hij/zij geen woonkosten verschuldigd is.
2. Lid 1 is niet van toepassing op de alleenstaande en de alleenstaande ouder die inwonend is bij zijn ouder(s).
3. De norm voor gehuwden wordt verlaagd met het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag als zij geen woonkosten verschuldigd zijn.
Geen toeslag wordt verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding waarbij aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Indien één van de gehuwden schoolverlater is, wordt de norm voor gehuwden verlaagd met de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag gedurende een periode van een half jaar na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding waarbij aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Indien beide gehuwden tegelijkertijd schoolverlater zijn, wordt de norm voor gehuwden verlaagd met het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.
Lid 2 is niet van toepassing, indien één van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft en de rechthebbende partner 21 of 22 jaar is en geen ten laste komende kinderen heeft.
De periode als bedoeld in lid 1 en lid 2 vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering dan wel een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.
Geen toeslag wordt verleend aan de alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar.
De maximale verlaging als bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt voor gehuwden het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.
De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, lid 1, van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
1. In die gevallen waarbij herziening van de huishoudinkomentoets leidt tot een lagere uitkering en toepassing is gegeven aan artikel 78w van de wet, blijft de ”Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012” van kracht tot het tijdstip waarop het recht op algemene bijstand eindigt doch uiterlijk tot 1 januari 2013.
2. De “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012”, vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2011, vervalt op 1 januari 2013.
Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 - 2” en treedt in werking op 1 oktober 2012 en heeft terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 september 2012.
De griffier, De voorzitter,