Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beuningen

Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeuningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ 2013
CiteertitelRe-integratieverordening 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ 2012

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8, eerste lid, sub a van de Wet werk en bijstand (WWB)
  2. artikel 35, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW)
  3. artikel 35, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-11-201201-01-201231-03-2015Nieuwe regeling

06-11-2012

De Koerier, 14 november 2012

BW12.00968

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ 2013

 

De raad van de gemeente Beuningen,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 september 2012,

gelezen het voorstel van de commissie Samenleving van 22 oktober 2012,

overwegende dat op grond van

  • -

    artikel 8, eerste lid, sub a van de Wet werk en bijstand (WWB)

  • -

    artikel 35, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW)

  • -

    artikel 35, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot

  • -

    artikel 7, eerste lid, sub a van de WWB

  • -

    artikel 34, eerste lid, sub a van de IOAW

  • -

    artikel 34, eerste lid, sub a van de IOAZ

het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling,

 

B E S L U I T :

vast te stellen de hierna volgende Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ gemeente Beuningen 2013

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1 - Gebruikte afkortingen

In deze verordening worden de volgende afkortingen gebruikt:

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand.

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • d.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • e.

    Anw: Algemene nabestaandenwet.

Artikel 2 - Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Cliënt/Uitkeringsgerechtigde: persoon van 18 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar die een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, IOAW, IOAZ of Anw.

  • b.

    Wet: WWB, IOAW, IOAZ en Anw.

  • c.

    Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden.

  • d.

    Startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, sub b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • e.

    Niet-uitkeringsgerechtigde: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 van de WWB (nugger).

  • f.

    Anw-er: persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet.

  • g.

    Ondersteuning: de ondersteuning bij arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a van de WWB, artikel 34, eerste lid, sub a van de IOAW of artikel 34, eerste lid, sub a van de IOAZ.

  • h.

    Voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a van de WWB, artikel 34, lid 1 van de IOAW, artikel 34, lid 1 sub a van de IOAZ.

  • i.

    Instrument: een middel dat ingezet wordt voor de re-integratie van werkzoekenden.

  • j.

    Plan van aanpak: een door of in opdracht van het college opgesteld plan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces.

  • k.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen.

  • l.

    Participatieplaats: een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de cliënt/uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen.

  • m.

    Proefplaatsing: de cliënt/uitkeringsgerechtigde verricht met behoud van uitkering gedurende maximaal zes maanden onbetaalde werkzaamheden bij een werkgever.

  • n.

    Vrijwilligerswerk: vrijwillig verricht, onbetaald werk.

  • o.

    Loonkostensubsidie: vergoeding die het college aan een werkgever verstrekt die een arbeidsovereenkomst afsluit met cliënt/uitkeringsgerechtigde die nog niet volledig is toegerust voor de arbeidsmarkt.

Artikel 3 - Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt cliënten/uitkeringsgerechtigden ondersteuning bij de inschakeling naar arbeid en, voor zover het dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op of ter ondersteuning van die

    arbeidsinschakeling.

    • 2.

      Inschakeling naar reguliere betaalde arbeid is voor het college het belangrijkste doel van de re-integratie. Het gaat daarbij om algemeen geaccepteerde arbeid. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan het college beslissen dat ook andere vormen van deelname aan het arbeidsproces onderdeel van dat beleid zijn.

    • 3.

      De groep van uitkeringsgerechtigden kan door het college worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten methet UWV.

    • 4.

      Het college draagt zorg voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen eninstrumenten. Het college kan bij wijze van experiment ‘pilots’ met een vooraf aangegeven tijdsduur starten om de effectiviteit van bepaalde instrumenten te onderzoeken. Het is aan het college de doelgroep van deze ‘pilots’ te bepalen.

    • 5.

      Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen en instrumenten prioriteitenstellen in verband met de financiële mogelijkheden en/of rekening houdend met maatschappelijke,

      economische of conjuncturele ontwikkelingen.

    • 6.

      Het college streeft naar een evenredige vertegenwoordiging van de doelgroepen van het re-integratiebeleid. Het college kan bij de besteding van de middelen echter bepalen dat aan één of meerdere doelgroepen prioriteit wordt gegeven.

    • 7.

      Uitvoering van de re-integratieactiviteiten vindt plaats binnen het daarvoor beschikbare budget.

Hoofdstuk 2. Doel en vorm van de ondersteuning

Artikel 4 - Doel van de ondersteuning

Het college biedt cliënten/uitkeringsgerechtigden ondersteuning bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of een andere vorm van deelname aan het arbeidsproces dan wel een vorm van maatschappelijke participatie.

Artikel 5 - Vorm van de ondersteuning

  • 1.

    Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een plan van aanpak waarbij zonodig bepaalde instrumenten en/of voorzieningen worden ingezet, advies of praktische hulp wordt gegeven of een doorverwijzing plaatsvindt naar andere instanties.

  • 2.

    In geval een plan van aanpak met cliënt/uitkeringsgerechtigde wordt gesloten, wordt hiertoe een schriftelijke overeenkomst tussen het college en cliënt/uitkeringsgerechtigde gesloten.

  • 3.

    De in te zetten instrumenten en/of voorzieningen moet adequaat en toereikend zijn met het oog op het te behalen resultaat.

  • 4.

    Instrumenten en/of voorzieningen voor arbeidsinschakeling worden alleen ingezet indien het vinden van betaalde algemeen geaccepteerde arbeid op een andere wijze niet mogelijk blijkt.

  • 5.

    Het college kan een ingezet instrument en/of ingezette voorziening beëindigen:

    - indien de cliënt/uitkeringsgerechtigde die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB, artikel 37 van de IOAW of artikel 37 van de IOAZ niet nakomt.

    -indien de cliënt/uitkeringsgerechtigde de afspraken zoals de gemaakt zijn in het plan van aanpak zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel niet of onvolledig nakomt.

    -indien de cliënt/uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een instrument en/of voorziening.

    -indien het instrument en/of de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Artikel 6 - Onderzoek

Het college kan – voordat een overeenkomst voor een plan van aanpak wordt gesloten en/of voordat instrumenten en/of voorzieningen worden ingezet – besluiten een onderzoek te (laten) doen naar de mogelijkheden van cliënt/uitkeringsgerechtigde en de geschiktheid van de in te zetten instrumenten en/of voorzieningen. Zo’n onderzoek kan ook deel uitmaken van een plan van aanpak.

Artikel 7 - Beperkingen

1.Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening die naarmening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de cliënt/uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde.

2.Het college kan van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers een bijdrage in de kosten van devoorziening verlangen.

3.Het college kan voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers een termijn instellen waarbinnen zijna afronding van een plan van aanpak niet meer voor een voorziening en/of onderzoek op grond van deze Verordening in aanmerking komen.

Hoofdstuk 3. Werken als doel

Artikel 8 - Vrijwilligerswerk/arbeidsactivering

  • 1.

    Het college kan aan een cliënt/uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een plan van aanpak gericht op arbeidsinschakeling vrijwilligerswerk of arbeidsactivering aanbieden.

  • 2.

    Vrijwilligerswerk en arbeidsactivering hebben als doel de cliënt/uitkeringsgerechtigde werkritme op te laten doen en/of behouden.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk en arbeidsactivering worden bij voorkeur verricht bij organisaties zonder

winstoogmerk.

Artikel 9 - Participatieplaatsen

1.Het college kan aan een cliënt/uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een plan van aanpak eenparticipatieplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

2.De participatieplaats heeft als doel de cliënt/uitkeringsgerechtigde door middel van een stage werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied of zich te oriënteren op dewerkzaamheden in een bepaald bedrijf.

  • 3.

    Bij het bepalen van de voorziening in de vorm van scholing of opleiding als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de WWB hanteert het college in ieder geval de volgende uitgangpunten:

    • a)

      de marktvraag centraal;

    • b)

      de kortste weg naar werk;

    • c)

      structurele verbetering kansen op de arbeidsmarkt;

    • d)

      sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning.

  • 4.

    De hoogte van de premie als bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de WWB bedraagt € 200,-- per jaar. De premie wordt op aanvraag verstrekt.

  • 5.

    Het college plaatst de cliënt/uitkeringsgerechtigde alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 10 - Proefplaatsingen

  • 1.

    Het college kan aan een cliënt/uitkeringsgerechtigde een proefplaatsing aanbieden als onderdeel van een plan van aanpak gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De proefplaatsing heeft als doel de cliënt/uitkeringsgerechtigde te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid met behoud van zijn uitkering.

  • 3.

    De proefplaatsing heeft altijd een tijdelijk karakter, waarbij de instelling of het bedrijf een baangarantie afgeeft bij goed functioneren door de cliënt/uitkeringsgerechtigde.

  • 4.

    Het college plaatst de cliënt/uitkeringsgerechtigde alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Hoofdstuk 4. Subsidie voor de werkgever

Artikel 11 - Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een uitkeringsgerechtigde of persoon met een participatieplaats als bedoeld in artikel 9 mogelijk te maken.

  • 2.

    De duur en hoogte van de loonkostensubsidie worden door het college vastgesteld op basisvan een individuele afweging ten aanzien van de betreffende uitkeringsgerechtigde of persoon met

een leerwerkplek. De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 3.

    De loonkostensubsidie wordt slechts verstrekt indien de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor ten minste de duur van de referteperiode voor de Werkloosheidswet (WW).

  • 4.

    De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 50% van het voor de uitkeringsgerechtigde geldende wettelijk minimum loon en minimaal een bedrag ter compensatie van de non-productiviteit van de betreffende uitkeringsgerechtigde plus de kosten van begeleiding.

  • 5.

    De non-productiviteit wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld. De kosten vanbegeleiding moeten door de werkgever worden aangetoond.

6.De loonkostensubsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor geen verdringing plaatsvindt van bestaande werkgelegenheid en de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed.

Artikel 13 - Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door het college, al langs andere weg subsidie wordt verstrekt.

Hoofdstuk 5. Scholing en bemiddeling

Artikel 14 - Scholing

  • 1.

    Het college kan cliënt/uitkeringsgerechtigde een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie. Afdeling 4.2.3 van de Awb is van toepassing.

  • 3.

    Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de navolgende voorwaarden:

    • a)

      De scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt;

    • b)

      Andere scholing dient beroepsgericht en kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;

    • c)

      De goedkoopst adequate scholingsmogelijkheid moet worden benut.

  • 4.

    Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt als aanvullende voorwaarde dat zij na het succesvol voltooien van de scholing beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt voor tenminste 16 uur per week.

     

Artikel 15 - Specifieke kosten in verband met scholing

Voor de scholing die met toepassing van artikel 14 van deze Verordening wordt gevolgd, komen de volgende kostensoorten voor vergoeding of subsidie in aanmerking:

  • 1.

    Opleidingskosten en cursusbijdragen;

  • 2.

    Boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld.

Artikel 16 - Trajectbegeleiding

  • 1.

    Het college kan een cliënt/uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een plan van aanpak trajectbegeleiding aanbieden.

  • 2.

    Trajectbegeleiding heeft als doel de uitkeringsgerechtigde te plaatsen op een voorziening alsbedoeld in hoofdstuk 3 en 4 en artikel 14 van deze Verordening en gedurende de plaatsing op de voorziening te begeleiden.

  • 3.

    Aan niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers kan een traject uitsluitend in de vorm van een subsidie worden aangeboden.

Artikel 17 - Arbeidsbemiddeling

  • 1. Het college kan een cliënt/uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een plan van aanpak arbeidsbemiddeling aanbieden.

  • 2. Arbeidsbemiddeling heeft als doel de cliënt/uitkeringsgerechtigde te plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt.

  • 3. Onder arbeidsbemiddeling wordt in ieder geval verstaan vacaturebemiddeling, sollicitatietraining en jobhunting.

    • 4.

      Aan niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers wordt in beginsel alleen een sollicitatietraining aangeboden.

    • 6.

      Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot arbeidsbemiddeling.

Hoofdstuk 6. Inkomstenvrijlating en premies

Artikel 18 - Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Het college kan een inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, eerste lid, sub n en r van de WWB verstekken als dit bedraagt aan de arbeidsinschakeling van de cliënt/uitkeringsgerechtigde.

  • 2.

    Er is sprake van een bijdrage aan de arbeidsinschakeling van de cliënt/uitkeringsgerechtigde als deze arbeidsinschakeling een stap is in de richting van volledige uitstroom waarbij het aantoonbaar is bestaat dat de cliënt/uitkeringsgerechtigde na een periode van 6 maanden volledig uitstroomt.

  • 3.

    Een inkomstenvrijlating wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 19 - Werkaanvaardingspremie

  • 1.

    Het college kan een cliënt/uitkeringsgerechtigde een werkaanvaardingspremie toekennen bij uitstroom uit de uitkering of gesubsidieerde arbeid door werkaanvaarding op de reguliere arbeidsmarkt of werkzaamheden als zelfstandige ter hoogte van € 1.000,--.

  • 2.

    De premie wordt verstrekt:

    • a)

      indien de cliënt/uitkeringsgerechtigde gedurende minimaal 12 maanden voorafgaande aan de werkaanvaarding of werkzaamheden als zelfstandige aaneengesloten een uitkering heeft

ontvangen dan wel een gesubsidieerde dienstbetrekking heeft gehad dan wel een

combinatie van beiden, en;

b)gedurende de referteperiode voor de kortdurende WW-uitkering aaneengesloten het werk

heeft verricht.

  • 3.

    De werkaanvaardingspremie wordt slechts éénmaal per periode van de uitkeringsverstrekking aan een cliënt/uitkeringsgerechtigde verstrekt.

  • 4.

    De premie wordt op aanvraag verstrekt.

  • 5.

    In geval van het verzwijgen van aanvaarding van arbeid of het verzwijgen van werkzaamheden als zelfstandige (hetgeen leidt tot intrekkingen van het recht op uitkering en terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering) kan achteraf, geen werkaanvaardingspremie worden toegekend.

Artikel 20 - Scholingspremie

  • 1.

    Het college kan aan een cliënt/uitkeringsgerechtigde die met goed gevolg een scholing als bedoeld in artikel 16 van deze Verordening heeft afgerond een scholingspremie verstrekken van € 150,--.

  • 2.

    De premie wordt verstrekt indien de scholing minimaal 50 dagdelen heeft geduurd.

  • 3.

    De scholingspremie kan éénmaal per twee jaar aan een cliënt/uitkeringsgerechtigde verstrekt gerekend vanaf het moment van afronding van de scholing.

  • 4.

    De premie wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 21 - Premie blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikten

1.De cliënt/uitkeringsgerechtigde die blijvend is aangewezen op deeltijdwerk en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar, komt in aanmerking voor een premie ter hoogte van het in de wet vastgelegdemaximumbedrag per jaar.

2.Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvangvan tenminste 16 uur per week niet mogelijk is, kan het college besluiten om in afwijking lid 1 een premie toe te kennen tot maximaal de in lid 1 bedoelde premie.

  • 3.

    Voor de premie als bedoeld in lid 1 en 2 kan men jaarlijks in aanmerking komen.

  • 4.

    De premies als bedoeld in lid 1 en 2 worden vastgesteld naar rato van het aantal gehele weken dat de uitkeringsgerechtigde werkzaam is in de dienstbetrekking.

Artikel 22 - Samenloop premies in één kalenderjaar

  • 1.

    Per kalenderjaar kan slechts éénmalig een premie worden toegekend.

  • 2.

    Indien een uitkeringsgerechtigde in een kalenderjaar al een scholingspremie of deeltijdpremieheeft toegekend gekregen en vervolgens regulier werk aanvaardt waardoor hij uitstoomt uit de

uitkering, kan het besluit tot toekenning van de scholingspremie of deeltijdpremie worden ingetrokken en indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 21 een werkaanvaardingspremie worden toegekend.

Hoofdstuk 7. Overige voorzieningen

Artikel 23 - Kinderopvang en overige kosten

Het college kan cliënten/uitkeringsgerechtigden een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van een traject of de arbeidsinschakeling, voor zover deze niet door de werkgever, de organisatie waarbij onbetaald werk wordt verricht of een voorliggende voorziening worden gedragen of redelijkerwijs gedragen zouden moeten worden. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • 1.

    kosten voor kinderopvang.

  • 2.

    reiskosten woon-werkverkeer of woon-schoolverkeer.

  • 3.

    benodigd werkgerei.

Artikel 24 - Nazorg

  • 1.

    Het college kan aan ondernemingen of instellingen waarbij een cliënt/uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde een voorziening, heeft aanvaard gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.

  • 2.

    De nazorg is gericht op het bestendig maken van de arbeidsrelatie van cliënt/uitkeringsgerechtigde en betrokken onderneming.

Hoofdstuk 8. Jongeren

Artikel 25 - Voorzieningen voor jongeren

In afwijking van de artikelen 8 tot en met 24 van de Verordening kunnen de volgende voorzieningen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de WWB, niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van een cliënt/uitkeringsgerechtigde van jonger dan 27 jaar:

  • 1.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de WWB;

  • 2.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de WWB.

Hoofdstuk 9. Afstemming en terugvordering

Artikel 26 - Afstemming en terugvordering

    • 1.

      De cliënt/uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken, en wel op zodanige wijze dat uitstroom naar betaalde arbeid onverkort kan plaatsvinden.

    • 2.

      De cliënt/uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening is gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, alsmede de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden, na te komen.

    • 3.

      Het college kan de uitkering van een cliënt/uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening en die niet voldoet aan het gestelde in het eerste of tweede lid verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de van toepassing zijnde afstemmingsverordening.

    • 4.

      Het college kan van een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-er, die gebruik maakt van eenvoorziening en die niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, de subsidie geheel of

    gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5.

    Het college kan verstrekte premie(s) van de cliënt/uitkeringsgerechtigde of de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien de premie tot een te hoog bedrag of ten onrechte is vertrekt en zij dit redelijkerwijs hadden kunnen begrijpen.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 27 - Beleid

  • 1.

    Het college bepaalt in die situaties waarin deze Verordening niet voorziet.

  • 2.

    Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze Verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 28 - Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt/uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 30 - Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de “Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ gemeente Beuningen 2012”, raadsbesluit van 10 januari 2012, ingetrokken.

Artikel 31 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ gemeente Beuningen 2013”.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 6 november 2012.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting

Toelichting algemeen re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ gemeente Beuningen 2013

 

Deze Verordening regelt de ondersteuning die het college van burgemeester en wethouders biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de WWB. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 van de WWB.

Toelichting artikelgewijs re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ gemeente Beuningen 2013

Artikel 3 - Opdracht aan het college

 

De WWB, IOAW en IOAZ geven aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten/uitkeringsgerechtigden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de cliënt/uitkeringsgerechtigde dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 4 - Doel van de ondersteuning

 

Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is primair het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het zelfstandig kunnen voorzien in de algemene kosten van het bestaan is daarbij leidend, waarbij betaalde arbeid het aangewezen middel is.

Artikel 5 - Vorm van de ondersteuning

 

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, wordt volstaan met advies of doorwijzing naar andere instanties, maar de regie van de integratie blijft in handen van de gemeente.

 

Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.

Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

 

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt/uitkeringsgerechtigde.

 

Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt/uitkeringsgerechtigde belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject(plan) besproken met de cliënt/uitkeringsgerechtigde, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 6 - Onderzoek

 

In een aantal gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

Artikel 7 - Beperkingen

 

Het ander gevolg van het niet nakomen van vastgestelde termijn door de niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers is dat de kosten van het onderzoek en/of voorziening worden teruggevorderd op basis van artikel 26 lid 4 van deze Verordening.

Artikel 9 - Participatieplaatsen

 

Gelet op de maximale duur van een participatieplaats is deze alleen bedoeld voor mensen de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

Artikel 11 - Loonkostensubsidie

 

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd.

Uitgangspunt is, dat cliënt/uitkeringsgerechtigde gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen. Daarom is er een aanvullende voorwaarde dat een trajectplan door werkgever en cliënt/uitkeringsgerechtigde wordt opgesteld.

Artikel 14 - Scholing

 

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Met de in het derde lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO.

Voor de beoordeling van de vraag of de scholing leidt tot snelle arbeidsinschakeling, wordt onder andere gebruik gemaakt van de meest recente informatie van het UWV Werkbedrijf of het Jongerenloket. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens het UWV Werkbedrijf, het Jongerenloket of een andere adviseur van de gemeente op de korte of middellange termijn vraag naar is. De regie blijft echter in handen van de gemeente.

Artikel 15 - Specifieke kosten in verband met scholing

 

Het eventueel vergoeding van de reiskosten is niet geregeld in dit artikel van de Verordening van in artikel 23. Verder valt onder opleidingskosten en cursusbijdragen ook het (her)examengeld. Hieraan is wel de beperking verbonden dat slechts twee maal dit geld wordt vergoed door het college.

Artikel 16 - Trajectbegeleiding

 

Trajectbegeleiding is bedoeld voor cliënten/uitkeringsgerechtigden die nog niet beschikken over voldoende capaciteiten of motivatie (vakinhoudelijk en/of sociaal) om deel te nemen aan het arbeidsproces. De uitkeringsgerechtigde wordt begeleid/toegeleid naar een andere voorziening in het kader van deze verordening of geplaatst op de regulier arbeidsmarkt. Zo nodig worden motiveringsactiviteiten ingezet.

Artikel 17 - Arbeidsbemiddeling

 

Arbeidsbemiddeling is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden en werknemers in gesubsidieerde arbeid die reeds beschikken over vaardigheden (vakinhoudelijk en sociaal) om deel te nemen aan het arbeidsproces. De uitkeringsgerechtigden of werknemers in gesubsidieerde arbeid zijn echter niet in staat om zelfstandig een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen.

Artikel 18 - Inkomensvrijlating

 

Met dit artikel wordt geregeld dat voor wat betreft de inkomensvrijlating beperkt gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden zoals die in de wet zijn vastgelegd. Uitgangspunt is dat de cliënt/uitkeringsgerechtigde zelf verantwoordelijk is om in zijn bestaan te voorzien. Gemeenten betalen de vrijlating zelf uit het inkomensdeel en worden niet gecompenseerd via het werkdeel.

Uit de wet blijkt niet dat de inkomensvrijlating meerdere malen mag worden toegepast. De regeling is dus eenmalig per periode van uitkeringsverstrekking. Als de uitkering wordt beëindigd en de cliënt/uitkeringsgerechtigde ontvangt (niet aansluitend) opnieuw een bijstandsuitkering, dan ontstaat nieuw recht en dus ook de mogelijkheid van een inkomensvrijlating.

Artikel 19 t/m 21 - Premies

 

Met deze artikelen wordt gebruik gemaakt van de in de WWB bepaalde mogelijkheid om een premie te verstrekken. De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Artikel 20 - Scholingspremie

 

De mogelijkheid bestaat om een premie te verstrekken indien met goed gevolg een noodzakelijk scholing of opleiding wordt afgerond. Of een scholing of opleiding noodzakelijk is, is aan het college ter beoordeling. De scholing moet van redelijke omvang zijn, wil men aanspraak kunnen maken op de premie. 50 dagdelen wordt in dat kader redelijk geacht.

De premie wordt éénmaal per twee jaar verstrekt. Zo wordt voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde die driemaal in een jaar een korte opleiding volgt alle drie de keren voor een scholingspremie in aanmerking zou komen. De premie wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 21 - Premie blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikten

 

Het ´blijvend aangewezen zijn op deeltijdarbeid` als bedoeld in het eerste lid moet blijken uit een medisch advies/belastbaarheidsonderzoek. De medisch adviseur heeft aangegeven dat in die situatie dat een herbeoordeling na een bepaalde periode niet noodzakelijk is.

De premie wordt eens per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. Dit betekent dat over de maanden waarover voorafgaande aan de maand van indiening van de aanvraag deeltijdwerk is verricht, naar rato de hoogte van de eenmalige premie wordt bepaald.

Heeft de cliënt/uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld gedurende 30 weken deeltijdwerk (20 uur i.p.v. 40 uur) verricht, dan bedraagt de eenmalige premie 30/52 x 0,5 van het bedrag zoals dat genoemd is in artikel 31 lid 2 onder j van de WWB.

De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes.

Artikel 23 - Kinderopvang en overige kosten

 

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse noodzakelijke kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, kosten voor kinderopvang en kosten voor werkgerei, maar dat is geen limitatieve opsomming.

Door een tegemoetkoming voor deze kosten als voorziening in de re-integratieverordening op te nemen, kan bijzondere bijstand voor deze kosten in beginsel achterwege blijven.

Voor de kosten van kinderopvang vormt de kinderopvangtoeslag een voorliggende voorziening. Alleen de kosten die niet worden vergoed op basis van deze toeslag komen voor vergoeding in aanmerking. Kosten van kinderopvang die ten laste blijven van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers worden niet vergoed.

Artikel 24 - Nazorg

 

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren.

Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken namelijk al deel uit van het traject.

Artikel 25 - Voorzieningen voor jongeren

 

Aangezien in deze Verordening een opsomming wordt gegeven van voorzieningen en vormen van ondersteuning die ingezet worden voor cliënten/bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden, is daaraan toegevoegd dat voor jongeren een aantal voorziening niet kunnen worden ingezet.

Artikel 27 - Beleid

 

De beslissingen in het eerste lid zijn onderworpen aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, zodat ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen moet worden.

Artikel 28 - Hardheidsclausule

 

De hardheidsclausule geldt in “bijzondere gevallen”. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moeten in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Het afwijken kan alleen maar ten gunste van de cliënt/uitkeringsgerechtigde en de niet-uitkeringsgerechtigde en nooit ten nadele.