Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsnota handhaving kwaliteitseisen kinderopvang gemeente Bergen 2012 |
Citeertitel | Beleidsnota handhaving kwaliteitseisen kinderopvang gemeente Bergen 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
deze beleidsnota vervangt de beleidsnota handhaving kwaliteitseisen kinderopvang gemeente Bergen, vastgesteld OP 20 december 2011
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-10-2012 | nieuwe regeling | 25-09-2012 Gemeentekrant, 3 oktober 2012 | Onbekend |
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wet kinderopvang) in werking getreden. In deze wet krijgt de kwaliteit van kinderopvang een extra accent. De verantwoordelijkheid voor het bieden van voldoende kwaliteit is nadrukkelijk neergelegd bij de ondernemers in de kinderopvang. Gemeenten zijn eindverantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit. Het toezicht wordt uitgevoerd door de GGD. Een goede kwaliteit van de kinderopvang is belangrijk omdat kinderen een kwetsbare groep vormen. Daarnaast moeten ouders de zorg voor hun kinderen met een gerust hart kunnen uitbesteden.
Deze notitie gaat over de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht daarop en heeft als doel:
Vastleggen hoe de gemeente Bergen toezicht houdt op de kwaliteit van de kinderopvang en omgaat met overtredingen van de kwaliteitsregels kinderopvang. Dit heeft als doel om te waarborgen dat er in de gemeente Bergen verantwoorde kinderopvang wordt geboden.
Ten eerste zal er iets verteld worden over de ouders, houders en de rol van de gemeente. Hierna zal een beschrijving gegeven worden over de eisen die de Wet kinderopvang en de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Regeling kwaliteit kinderopvang) stellen. Vervolgens wordt beschreven welke sanctiemogelijkheden er zijn. Tot slot zal het afwegingsmodel van handhaven aan de orde komen, hierin staat beschreven bij welke overtreding, welke sanctie plaats vindt.
Voor het opstellen van het lokale handhavingsbeleid is de notitie “Kwaliteit handhaven in de kinderopvang” van de VNG gevolgd. Er zijn handhavingmodules beschreven passend bij de soorten kinderopvang (dagopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en gastouderopvang).
Ouders, houders en gemeentelijke doelgroepen
Onder kinderopvang wordt verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen vanaf de geboorte tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. Er zijn verschillende soorten kinderopvangcentra onder de Wet kinderopvang. Dit zijn de kinderopvangcentra met hele dagopvang (0-4 jarigen), de buiten-, voor- en naschoolse opvang (4-12 jarigen) en opvang via gastouders (0-12 jarigen). Kinderopvang door buren, familie of vrienden, overblijf mogelijkheden voor schoolgaande kinderen zijn geen vormen van opvang die onder de wet vallen. Dit geldt ook voor medisch kinderdagverblijven, tenzij de kindplek wordt gefinancierd door de gemeente.
In een kinderdagverblijf worden kinderen van 0 tot 4 jaar van werkende en studerende ouders opgevangen, die nog niet naar de basisschool gaan. Gediplomeerde leid(st)ers dragen zorg voor de kinderen. Het kinderdagverblijf houdt een dagindeling aan die vergelijkbaar is met de thuissituatie. Een kinderdagverblijf heeft ruime openingstijden, zodat arbeid, studie en zorg goed gecombineerd kunnen worden en is gedurende het hele jaar geopend. Halve dagopvang is mogelijk.
Bij de buitenschoolse opvang, hierna te noemen: BSO, genoemd kunnen kinderen terecht van 4 tot 12 jaar. Na schooltijd en tijdens schoolvakanties worden kinderen in een groep van achttien kinderen in een huiselijke situatie opgevangen en kunnen zij de dingen doen die zij ook thuis in hun vrije tijd doen: eten, drinken, alleen of met andere kinderen spelen, lezen, knutselen of luieren. Vaak wordt buitenschoolse opvang aangeboden door de kinderdagverblijven al dan niet in samenwerking met scholen.
Dit is een vorm van kinderopvang in de woning van een gastouder voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Een gastouder mag maximaal zes kinderen tegelijk opvangen, exclusief eigen kinderen. Het contact tussen ouders en een gastouder komt tot stand door bemiddeling van een geregistreerd gastouderbureau. Gastouderopvang hoeft niet beperkt te zijn tot overdag.
Wanneer er binnen zes maanden geen kinderen meer komen zal de gemeente de gastouder uitschrijven uit het landelijk register kinderopvang. Het gastouderbureau heeft de verantwoordelijkheid om dit door te geven aan de gemeente.
Een peuterspeelzaal is een wijkgerichte voorziening waar kinderen van twee tot vier jaar enkele dagdelen per week komen en die als eerste doel heeft ontspanning, ontmoeting en ontwikkeling. Het peuterspeelzaalwerk is nadrukkelijk geen vorm van dagopvang. Peuterspeelzalen vervullen een belangrijke rol in de ontwikkeling van jonge kinderen. Vijftig tot zeventig procent van alle Nederlandse peuters (2- en 3-jarigen) gaat naar een peuterspeelzaal.
De Wet kinderopvang beschrijft een kwaliteitsniveau waar de kinderopvangcentra aan moeten voldoen. De GGD heeft de wettelijke taak om jaarlijks alle kinderopvangcentra te inspecteren op het kwaliteitsniveau. De gemeente is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit in de kindercentra.
De taak van de gemeente is om:
In de praktijk betekent dit dat de GGD jaarlijks een planning maakt voor de inspecties bij de kinderopvang in de gemeente. Van elke inspectie wordt een rapport gemaakt en wordt naar de gemeente verstuurd. De gemeente beoordeelt het rapport. Bij overtredingen die vermeld staan in het rapport wordt aan de hand van het handhavingsbeleid een handhavingtraject ingezet.
3.1Werkzaamheden afdelingen binnen de gemeente
Er zijn verschillende afdelingen betrokken bij de uitvoering van de gemeentelijke taken in het kader van de Wet kinderopvang:
Voor het behandelen van GGD inspectierapporten: de medewerkers van de afdeling Burgers & Bedrijven zijn door het college gemandateerd om inspectierapporten namens het college af te handelen en indien noodzakelijk een handhavingtraject in te zetten. De daadwerkelijk uitvoering van de handhaving wordt door het organisatieonderdeel “Ontwikkeling” uitgevoerd.
Voor het behandelen van nieuwe meldingen voor exploitatie van een nieuw kinderdagverblijf: de betrokken partijen zijn de coördinator kinderopvang, de brandweer, de organisatieonderdelen: Vergunningen, Toezicht en Handhaving Communicatie (publicatie vergunningen etc.) Het organisatieonderdeel Vergunningen is verantwoordelijk voor het verstrekken van een vergunning voor exploitatie.
Eens per kwartaal is er overleg tussen alle betrokken organisatieonderdelen over het werkproces waarin, eventuele knelpunten daarin en voorstellen tot verbetering van de interne samenwerking kunnen worden besproken. Dit overleg wordt geïnitieerd door de coördinator kinderopvang.
Het is belangrijk om vast te leggen hoe we met overtredingen van de kwaliteitsregels van de Wet kinderopvang omgaan. In dit verband is het daarom wenselijk dit beleid vast te leggen in een Beleidsnota Handhaving Kwaliteitseisen Kinderopvang. In dit handhavingsbeleid is opgenomen op welke onderwerpen overtredingen begaan kunnen worden, hoe zwaar een overtreding weegt en welke sanctie hierop volgt.
Afhankelijk van de priotering die aan de overtreding hangt, wordt de overtreding gesanctioneerd. Bij de prioriteitsstelling is gebruik gemaakt van het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG. In dit model wordt gekeken naar het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. Hoe groter het negatieve effect, hoe hoger het belang om in te grijpen.
De GGD inspecteert op de kwaliteit van de kinderopvang, zij doet dit middels een documentenonderzoek en door een bezoek aan de locatie. De wijze van onderzoek kan per jaar verschillen, afspraken hierover worden tussen de gemeente en GGD gemaakt.
Van elke inspectie wordt door de GGD een rapport gemaakt. Op het rapport is ‘hoor en wederhoor’ van toepassing. Voordat het rapport naar de gemeente gaat, wordt de reactie van de houder van het kinderopvangcentrum op het rapport toegevoegd. In het rapport wordt ook advies van de GGD aan de gemeente gegeven over al dan niet handhaven volgens het handhavingsbeleid.
Per 1 september 2010 is het ‘Landelijk register kinderopvang’ (LRK) in werking getreden, hierdoor is er 1 register waarin alle kindercentra in Nederland geregistreerd zijn. Voor deze tijd had elke gemeente afzonderlijk een register kinderopvang. Het landelijk register is een wettelijk instrument waarmee inzichtelijk gemaakt wordt welke kinderopvangcentra aan de wet voldoen. Op advies van de GGD kan een gemeente besluiten een kinderopvangcentrum uit het register te verwijderen.
Ouders kunnen alleen kinderopvangtoeslag ontvangen als zij kinderopvang ‘inkopen’ bij een kinderopvangcentrum die in het landelijk register is opgenomen. Wanneer zij kiezen voor een centrum / gastouder die niet geregistreerd is, is het voor hen niet mogelijk kinderopvangtoeslag te ontvangen. Zij betalen dan volledig zelf de kosten voor kinderopvang. Het is dus in het belang van het kinderopvangcentrum om in het landelijk register vermeld te zijn.
Het landelijk register is voor de houder en burgers te bereiken via: www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
5. AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012
Handhaving- en sanctiebeleid gemeenten betreffende kwaliteit kinderopvang en kwaliteit peuterspeelzalen
Het college hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang en Peuterspeelzalen bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn indien een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (in het vervolg kortweg aangeduid als Wet kinderopvang/Wko) en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Besluit kwaliteit), de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Regeling kwaliteit), de Beleidsregels werkwijze toezichthouder 2012 en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. In het model zijn de algemene stappen opgenomen die het college kan hanteren bij geconstateerde overtredingen van de kwaliteitseisen.
Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Telkens zal afgewogen worden of toepassing in dit specifieke geval onder meer proportioneel is.
Dit Afwegingsmodel heeft als basis de model(inspectie)rapporten van GGD Nederland. De voorwaarden in het rapport en het Afwegingsmodel zijn gelijk. Voor de leesbaarheid van het Afwegingsmodel zijn diverse voetnoten die in het modelrapport zijn opgenomen ten behoeve van de inspectie, niet overgenomen in het Afwegingsmodel. Dit betekent echter niet dat de toelichtingen in de voetnoten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de bepalingen van het Afwegingsmodel.
Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan het college. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. Het college kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.
Het college kan in bijzondere gevallen overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject.
Handhaving voorschoolse educatie
Voorschoolse educatie wordt door het college slechts getoetst en gehandhaafd voor zover het gesubsidieerde voorschoolse educatie betreft. Voor voorschoolse educatie kan door het college gekozen worden om bij tekortkomingen te handhaven via de subsidie(-voorwaarden) of op grond van de Wet kinderopvang. Indien gekozen wordt voor de Wet kinderopvang is onderhavig handhavingsbeleid van toepassing. Wordt gekozen voor handhaving via de subsidie dan zijn de subsidieverordening en de subsidiebeschikking met de subsidievoorwaarden van toepassing.
Paragraaf 2 Verschillende soorten sancties
Binnen de handhaving kunnen twee typen sancties onderscheiden worden, te weten herstellende sancties en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar en derhalve kunnen sancties van een verschillend type tegelijkertijd worden opgelegd.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een herstellende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie met name gelegen is in het voorkomen van voortduren van de overtreding en/of herhaling in de toekomst. Bestraffing van reeds begane overtredingen kan via de bestraffende sanctie (zie hieronder).
Welke herstellende sancties worden er onderscheiden binnen dit handhavingsbeleid?
Dit is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Het middel wordt door de GGD-inspecteur ingezet en niet door het college. Daarom wordt dit bevel in dit Afwegingsmodel niet nader genoemd. Inzet van dit middel wordt door de GGD-inspecteur bepaald. De GGD geeft een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden.
Bij een aanwijzing wordt de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de overtreding, welke zichtbaar wordt via de prioritering. De hersteltermijn in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.
Verschil tussen een last onder dwangsom en een preventieve dwangsom
Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Het verschil met een ‘gewone’ last onder dwangsom is, dat deze ‘gewone’ last opgelegd wordt als herstelsanctie, nadat een overtreding heeft plaatsgevonden. Dit kan diverse doelen hebben, onder meer het ongedaan maken van een overtreding en het voorkomen van herhaling. Als een overtreding heeft plaatsgevonden, maar inmiddels wel is hersteld, kan dus een nog steeds een last onder dwangsom worden opgelegd ter voorkoming van herhaling. Hiervoor geldt als criterium of er gegronde vrees voor herhaling bestaat.
Of eventueel Last onder bestuursdwang
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Door de aanvullende sanctie van een exploitatieverbod binnen de handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen zijn er nog maar weinig overtredingen die zich daarnaast lenen voor toepassing van bestuursdwang. De optie last onder bestuursdwang is, op een enkele overtreding na, daarom niet opgenomen in dit Afwegingsmodel. Echter, op grond van het bestuursrecht geldt dat in die gevallen waarin last onder dwangsom mogelijk is, ook bestuursdwang kan worden toegepast indien het college de overtreding daardoor zelf kan doen beëindigen.
Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau voort te zetten dan wel verbieden de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten. Dit kan het college zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Ook kan het college de houder verbieden de locatie in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 is voldaan.
Verwijdering uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Doordat een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook de grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd.
Verloop herstellend handhavingtraject
Een herstellend handhavingtraject verloopt in beginsel volgens de hierboven beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen ‘over te slaan’ en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete.
Een bestuurlijke boete kan apart, maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingtraject worden opgelegd.
Bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureau’s
Op grond van art.1.72 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Bij voorziening voor gastouderopvang
Voorzieningen voor gastouderopvang vallen volledig onder het regime van toezicht en handhaving en daarbij is ook de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen van toepassing. Een voorziening voor gastouderopvang is echter toch een bijzonder object van toezicht en handhaving. Derhalve is er voor gekozen niet vooraf in dit model boetebedragen te noemen voor overtredingen in het hoofdstuk ‘gastouderopvang’. Indien het college een overtreding van een voorziening voor gastouderopvang wil sanctioneren met een bestuurlijke boete, zal in dat geval het boetebedrag bepaald worden, met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent in dit handhavingsbeleid. Daarbij kan bijvoorbeeld een relatie worden gelegd met de boetebedragen zoals die zijn bepaald binnen de dagopvang.
Voor peuterspeelzalen geldt dat de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, is bepaald in artikel 2.28 Wko. Artikel 2.27 Wko bepaalt daarnaast dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Dit betekent dat het onderdeel ‘bestraffende sanctie’ in dit Afwegingsmodel alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen.
Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen kan wel via de subsidie ingegrepen worden.
Op grond van artikel 2.28 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Wanneer wordt een boete opgelegd?
Bij een overtreding van de prioriteit ‘hoog’ zal in beginsel een boete ter hoogte van het in dit Afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd.
Bij overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ kan het college besluiten een boete ter hoogte van het in dit Afwegingsmodel genoemde bedrag op te leggen. Bij een overtreding van de overtredingen uit het hoofdstuk ‘Overige overtredingen’ zal in beginsel een boete ter hoogte van het in het Afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd.
Wanneer geen bestuurlijke boete?
Het college legt geen boete op:
De in dit handhavingsbeleid genoemde boetebedragen zijn richtlijnen. Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden
Van boeteverhogende of –verlagende omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn, in geval van:
Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of de omstandigheden waarin de overtreder verkeert, boeteoplegging volgens dit Afwegingsmodel onevenredig is. Daarvan kan in beginsel slechts sprake zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarin bij de vaststelling van dit Afwegingsmodel niet is voorzien.
Paragraaf 3 Gebruikte afkortingen
Awb: Algemene wet bestuursrecht
Besluit kwaliteit: Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen
Besluit registers: Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
VGO: voorziening voor gastouderopvang
Regeling kwaliteit: Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012
Wkcz: Wet klachtrecht cliënten zorgsector
Wko: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
1. Afwegingsmodel handhaving dagopvang
De kwaliteitsaspecten voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0 Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1De houder heeft een meldcode kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 2 Wko; art 2 lid 2 en 3 Besluit kwaliteit; art 3 Regeling kwaliteit). |
1De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van de meldcode kindermishandeling (art 1.49 lid 1en 1.50 lid 2 Wko en art 2 lid 2 Besluit kwaliteit). |
5 Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
2. Afwegingsmodel handhaving BSO
De kwaliteitsaspecten voor BSO zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0 Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1De houder heeft een meldcode kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (artt. 1.49 en 1.50 lid 2 WKo; art 2 lid 3 Besluit kwaliteit; art 3 Regeling kwaliteit) |
1De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van de meldcode kindermishandeling (artt. 1.49 en 1.50 lid 2 WKo; art 2 lid 2 Besluit kwaliteit) |
5 Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
3. Afwegingsmodel handhaving Gastouderbureau
De kwaliteitsaspecten voor Gastouderbureau’s zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1 Gastouderbureau in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de vraagouders (art 1.58 lid 2 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1De houder heeft een meldcode kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.56 lid 2 Wko; art 8 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit). |
1De houder draagt er zorg voor dat de gastouder op de hoogte is van de inhoud van de meldcode kindermishandeling (art 1.56 lid 2 Wko; art 8 lid 3 Besluit kwaliteit). |
4. Afwegingsmodel handhaving gastouderopvang
De kwaliteitsaspecten voor voorzieningen voor gastouderopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
5. Afwegingsmodel handhaving peuterspeelzaal
De kwaliteitsaspecten voor de peuterspeelzaal zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
Voor het boetebeleid (de bestraffende sanctie) geldt dat dit alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde instellingen (art 2.27 Wko).
1 Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Items 2.2 t/m 2.3.2 zijn alléén van toepassing op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 2.15 lid 2 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 2.15 lid 4 Wko). |
1De houder heeft een vrijwilligersbeleid, wat tot uitdrukking komt in een beleidsplan (art 2.6 lid 1en 2 Wko; art 18 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit; art 21 lid 1 sub a Regeling kwaliteit). |
1De houder heeft een meldcode kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art.2.5 en 2.6 lid 2 Wko; art 17 lid 2 en 3 Besluit kwaliteit; art. 16 Regeling kwaliteit). |
1De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van de meldcode kindermishandeling (art.2.5 en 2.6 lid 2 Wko; art 17 lid 2 Besluit kwaliteit) |
5 Groepsgrootte en beroepskracht/vrijwilliger-kind-ratio