Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen Wmo gemeente Leeuwarden |
Citeertitel | Verordening voorzieningen Wmo gemeente Leeuwarden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Per 01-01-2010 is een systematiek HH van kracht waarbij de omvang van de hulp wordt bepaald in uren. De systematiek is overzichtelijker, terwijl de cliënt toch de hoeveelheid hulp ontvangt die in zijn/haar individuele situatie noodzakelijk wordt geacht. Om het beleid en de uitvoering met elkaar in overeenstemming te brengen worden bovenstaande wijzigingen in de verordening voorgesteld.
-
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2011 | 14-02-2013 | nieuwe regeling | 19-12-2011 Huis aan Huis; 28 december 2011 | 363901 | |
01-01-2011 | 14-02-2013 | nieuwe regeling | 28-03-2011 Huis aan Huis; 13 april 2011 | 6375 | |
19-11-2009 | 28-10-2009 | 01-01-2011 | nieuwe regeling | 28-10-2009 Huis aan Huis; 11 november 2009 | 19661 |
Wet maatschappelijke ondersteuning.
College van burgemeester en wethouders.
Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.
Aanmelding: de kennisgeving aan het college dat een persoon beperkingen ondervindt op grond waarvan wordt verzocht om een gesprek.
Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijke) voorliggende en individuele voorzieningen.
Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.
Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.
Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:
a. De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.
b. De te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende adequate voorziening aan te merken is.
Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.
Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde procedure.
Lid 11. Algemeen gebruikelijke voorziening
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.
Lid 12. Collectieve voorziening
Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk gebruikt kan worden.
Lid 13. Voorliggende voorziening
Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.
Lid 14. Wettelijk voorliggende voorziening
Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden. Deze voorziening is voorliggend op grond van artikel 2 van de wet.
Lid 15. Individuele voorziening
Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.
Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.
Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.
Lid 18. Persoonsgebonden budget
Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.
Lid 19. Financiële tegemoetkoming
Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.
Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.
Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven de voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.
Zelfredzaamheid: de door betrokkene lichamelijk, verstandelijke, geestelijke of eigen financiële capaciteit om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.
Huisgenoot: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie
Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgeboden budget is toegekend en die aan het college, indien daartoe verzocht, verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.
Hoofdstuk 2 Resultaatgerichte compensatie.
Artikel 2 De te bereiken resultaten.
De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:
Voor zover een compenserende maatregel in het kader van een te bereiken resultaat meerdere resultaten dient, wordt deze geacht ook gegeven te zijn als compenserende maatregel binnen de overige resultaten.
Hoofdstuk 3 Hoe te komen tot de te bereiken resultaten.
Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.
Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag welke betrokkene na het gesprek krijgt toegestuurd.
Indien uit het gesprek volgt dat belanghebbende een aanvraag voor een individuele voorziening kan indienen, voegt de belanghebbende het verslag van het gesprek bij de aanvraag.
Binnen een redelijk termijn na het plaatsvinden van het gesprek ontvangt de belanghebbende hiervan een verslag.
Hoofdstuk 4 De aanvraag voor een individuele voorzieningen.
De advisering en overige dienstverlening, voortvloeiend uit deze verordening en de daarop berustende nadere regels, wordt opgedragen aan een door het college aangewezen instantie.
De aanvraag voor een individuele voorziening kan persoonlijk mondeling, schriftelijk of elektronisch plaatsvinden bij een door het college aangewezen instantie. Betrokkene of wettelijk verantwoordelijke dient de aanvraag tevens te tekenen.
Indien een aanvraag mondeling plaatsvindt, wordt deze per ommegaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden.
Het college kan belanghebbende alsmede zijn gemachtigde of wettelijke vertegenwoordiger verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de Identificatieplicht.
Bij een aanvraag voor een individuele voorziening wordt in eerste plaats gekeken naar eigen mogelijkheden, mogelijkheden in het sociale netwerk daarna naar voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn voordat overgegaan wordt op een individuele voorziening.
Lid 5. Algemene voorziening gaat voor een individuele voorziening
Een belanghebbende komt in de eerste plaats voor een algemene woonvoorziening in aanmerking, tenzij voor de geïndiceerde beperkingen op grond van ziekte of gebrek een specifieke woonvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget te besteden aan de specifieke woonvoorziening of een financiële tegemoetkoming in de kosten van de specifieke woonvoorziening tot het te bereiken resultaat leidt.
Hoofdstuk 5 Beoordeling van de te bereiken resultaten.
Artikel 9 Voorwaarden bij compensatie
Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien:
Artikel 11 Resultaat: het kunnen voeren van een huishouden
Het eerste te bereiken resultaat bestaat uit het kunnen voeren van een huishouden.
Onder het voeren van een huishouden wordt verstaan:
Lid 2. Vormen van hulp bij het huishouden
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.
Artikel 12 Resultaat: het normaal gebruik kunnen maken van een woning.
Het tweede resultaat bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van een woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.
Met het oog op het normaal gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.
Lid 3. Soorten woonvoorzieningen
De voorziening kan bestaan uit:
Lid 4. Verhuiskostenvergoeding
De belanghebbende woont in beginsel in de eigen woning, tenzij de aanpassing van de woning een bedrag benoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden, te boven gaat en het te bereiken resultaat in een andere woning eenvoudig te bewerkstelligen is. De belanghebbende kan op aangeven van het college dan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van geïndiceerde beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Lid 6. Vormen van een woonvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het normaal gebruik kunnen maken van een woning, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Geen woonvoorziening wordt verstrekt indien:
De aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van het verblijf in een hotel/pension, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Lid 8. Voorrang van losse woonunit boven woningaanpassing
Lid 10. Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten
Artikel 13 Resultaat: het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.
Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.
Lid 3. Vormen van de voorzieningen
De voorziening kan worden verstrekt in de vorm van:
Geen voorziening wordt verstrekt indien belanghebbende in een AWBZ-instelling of een op zorg gerichte instelling verblijft en recht heeft op een verstrekking van een rolstoel op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of andere wettelijke regeling.
Artikel 14 Resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon-en leefomgeving.
Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstanden rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon-en leefomgeving.
Lid 3. Soorten voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen
Lid 4. Verstrekking van een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen
Lid 5. Vormen van een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen
De voorziening kan verstrekt worden als:
Lid 6. Voorrang van collectief vervoer
Artikel 15 Resultaat: de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Voor zover dit resultaat mede gecompenseerd wordt door voorzieningen in de eerder genoemde resultaten, bestaat voor dit resultaat geen afzonderlijke compensatie.
Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.
Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van één of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 16 Verstrekking van sportrolstoel
Teneinde belanghebbende in staat te stellen om in sportverband medemensen te ontmoeten, kan een sportrolstoel worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt waardoor hij niet kan deelnemen aan een sportactiviteit.
Een sportrolstoel wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Een sportrolstoel kan worden verstrekt indien de sportactiviteit van recreatieve aard is en plaatsvindt in lokaal verband.
Hoofdstuk 6. Verstrekken van individuele voorzieningen
Artikel 17 Vorm en keuze vrijheid.
Een individuele verstrekking kan verstrekt worden in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming.
Belanghebbende heeft de keuzevrijheid om in plaats van de voorziening in natura een persoonsgebonden budget te ontvangen, tenzij zich een situatie voordoet als beschreven in artikel 22, gronden voor weigering PGB.
Het college betaalt een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming niet eerder uit dan nadat de beschikking afgegeven is, tenzij zwaarwegende omstandigheden leiden tot een eerdere uitbetaling.
Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:
a. welke de te treffen voorziening is;
b. wat de duur is van de verstrekking is;
c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en
d. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.
Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.
Artikel 20 Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget
De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie adequate goedkoopst te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden.
Artikel 21 Verplichtingen bij verstrekking van persoonsgebonden budget
Bij de verstrekkingen van een persoonsgebonden budget worden belanghebbende de volgende verplichtingen opgelegd:
Artikel 22 Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget
Belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de wet.
Daarvan is in ieder geval sprake als zich één van de volgende situatie voordoet:
Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:
a. voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;
b. wat de duur van de verstrekking is;
c. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en
d. wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;
e. uitbetaling na overleg van nota/factuur, met uitzondering van persoonsgebonden budget voor collectief vervoer.
Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.
Hoofdstuk 7. Procedurebepalingen
Artikel 25 Beslistermijn individuele voorziening.
Het college besluit binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag.
Het college kan de in lid 1 genoemde termijn eenmalig verlengen met nogmaals 8 weken, indien de aanvraag naar zijn aard ingewikkelder is of de afhandeling van de aanvraag buiten de verantwoordelijkheid van het college om verlengd dient te worden. Hiervan doet het college schriftelijk bericht aan de belanghebbende.
Belanghebbende is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de te verstrekken voorziening dan wel verstrekte voorziening.
Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:
De advisering en overige dienstverlening voortvloeiend uit deze verordening en de daarop berustende nadere regels, wordt opgedragen aan een door het college aan te wijzen instelling.
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, of dienst wettelijk vertegenwoordiger, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
Het college neemt bij de intrekking het gestelde in artikel 4:7 Algemene Wet Bestuursrecht in acht, tenzij de in artikel 4:11 Algemene Wet bestuursrecht genoemde gevallen voordoen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 32 Overige aanvullende bepalingen.
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Indien naar het oordeel van het college een voorziening noodzakelijk is voordat hiervoor een beschikking is afgegeven, kan het college in spoedeisende gevallen voorlopig een individuele voorziening treffen.
Het college van burgemeester en wethouders legt alle bedragen voor het te verstrekken individuele voorzieningen vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden.
Het college is bevoegd ter zake van de uitvoering van deze verordening en de daarop berustende besluiten nadere regels te stellen, overeenkomsten met derden aan te gaan en algemene voorwaarden te stellen.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).
De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Leeuwarden 2012 is van toepassing op alle aanvragen die na 1 januari 2012 worden ingediend. De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Leeuwarden, zoals is vastgesteld in de gemeenteraad van 7 december 2006, is van toepassing op alle aanvragen die voor 1 januari 2012 worden ingediend.
Alle belanghebbenden, die voor het collectieve vervoer in aanmerking komen na inwerkingtreding van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden 2012” mogen reisgenoten meenemen onder de voorwaarden van deze verordening. Een belanghebbende, die van collectief vervoer gebruik maakt gegeven onder de werking van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden”, zoals vastgesteld in de gemeenteraad 7 december 2006, mag een reisgenoot meenemen tot het einde van het vervoerscontract dat de gemeente Leeuwarden met de huidige vervoerder heeft, is 31 maart 2013. Hierna gelden de voorwaarden van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden 2012”.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen Wmo gemeente Leeuwarden 2011”.
Toelichting op de Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk ‘beleidsarm’ ingezet, voor zover het de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 betrof. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat de bestaande regelgeving van de –aan de Wmo voorafgaande- Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen. Voor deze opzet is toentertijd gekozen om voor de burgers de overgang zo rustig mogelijk te laten verlopen. Ook kon de gemeente ervaring opdoen met het nieuwe product Hulp bij het Huishouden.
In 2008 heeft de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever. Dit tezamen met Welzijn Nieuwe Stijl in Leeuwarden vormen dan ook de uitgangspunten.
Met deze verordening wordt beter aangesloten op het karakter en begrippenkader van de Wmo en Welzijn Nieuwe Stijl in Leeuwarden. Het zwaartepunt ligt hierbij op de resultaten die behaald moeten worden.
Het opnemen van ‘het gesprek’: een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat.. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen.
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De toelichting hierna volgt de artikelen in de verordening. Deze toelichting kan bestaan uit een beschrijving van het doel of de achtergrond van het artikel, een verwijzing naar de wettekst, of een uitgebreidere beschrijving. Een aantal artikelen behoeven geen verdere toelichting.
Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden.
De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:
“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”
Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:
“Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”
Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de begripsbepaling in de verordening.
In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.
Het gesprek is niet het onderzoek naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van belanghebbende, zijn problemen en behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspositie voor de beoordeling welke oplossingen er zijn om de resultaten te bereiken. Dit traject kan uiteindelijk leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening maar dat hoeft niet het geval te zijn. De uitkomsten van het gesprek kunnen informatie bieden bij de beoordeling van de aanvraag om een individuele voorziening.
De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.
De aanvraag kan persoonlijk bij een door het college aangewezen instantie of schriftelijk of elektronisch gedaan worden.
Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.
Moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten op het gebied van:
Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.
Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde procedure, te verkrijgen of te gebruiken .
Voorbeelden zijn: dagrecreatie voor ouderen, sociale alarmering, boodschappenbus, supermarktservice, vrijwillige boodschappenhulp, maaltijdservice en het eetcafé, klusjesdiensten, (ramen)wasservice, rolstoelpools, kortdurende huishoudelijke hulp (buurtonderneming), kinderopvang in als zijn verschijningsvormen. Deze lijst is niet limitatief.
Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij in principe altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgeboden budget. Uitzondering hierbij is het collectief vervoer, welke ook als persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.
Lid 11. Algemeen gebruikelijke voorziening
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Lid 12. Collectieve voorziening
Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.
Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.
Lid 13. Voorliggende voorziening
Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.
Lid 14. Wettelijk voorliggende voorziening
De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald.
Lid 15. Individuele voorziening
In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.
Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.
Een voorziening die in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.
Lid 18. Persoonsgebonden budget
Een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn.
Lid 19. Financiële tegemoetkoming
Het is een geldbedrag dat is bedoeld om een voorziening te verwerven of bekostigen. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding maar een bedrag bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Een financiële tegemoetkoming kan ook worden verstrekt als een normbedrag. In dat geval is de hoogte van de tegemoetkoming losgekoppeld van de werkelijke kosten van de voorziening.
Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1, lid 1 onder b. De tekst hiervan luidt:
‘Onder mantelzorg wordt verstaan de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.’
Het begrip ‘meerkosten’ hangt nauw samen met het begrip ‘algemeen gebruikelijk’; deze twee begrippen zijn elkaar tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoons als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruik zijn, is de wet gericht.
Concreet: iemand besluit in verband met achteruitgaande mobiliteit op een gegeven moment niet meer een fiets te kopen, maar een scootmobiel aan te vragen. In zo’n geval kan op grond van het meerkostenbeginsel het aanschafbedrag van een normale fiets op de kosten van een scootmobiel in mindering worden gebracht. Bij verstrekking in natura betekent dat een eigen betaling van het aanschafbedrag van een fiets.
Dit begrip is ontleend aan de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Het woord ‘zintuigelijk’ is hieraan toegevoegd ter wille van de volledigheid.
Iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders-of kostgangersrelatie.
Een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college, indien daartoe verzocht, verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.
Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie
Artikel 2. De te bereiken resultaten
Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.
In dit lid wordt aangeven dat één voorziening in sommige gevallen compenserende kan zijn om meerdere resultaten te bereiken.
Concreet: indien betrokkene een beperking heeft in de mobiliteit waardoor het bezoek van bijvoorbeeld de dagrecreatie voor ouderen niet mogelijk is, bestaat er een behoefte voor zowel het resultaat zich kunnen verplaatsen in en rond de woning, het zich lokaal kunnen verplaatsen en de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve maatschappelijke of religieuze activiteiten. Door het verstrekken van een bijvoorbeeld een scootmobiel vindt compensatie plaats voor alle drie de resultaten.
Het is dus niet noodzakelijk dat per resultaat een individuele voorziening wordt verstrekt.
Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten
Artikel 3. Aanmelding en aanvraag
In beginsel wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: de inventarisatiefase en de aanvraagfase. De inventarisatiefase wordt gekarakteriseerd door het gesprek.
In gevallen waarin op een andere wijze de ondersteuningsbehoefte in kaart wordt gebracht, is het niet noodzakelijk om een gesprek te voeren. Hierbij valt te denken aan: voorzieningen wel verstrekt kunnen worden zonder indicatie, zelfindicatie, indicatie middels mandaat en integrale indicaties.
Artikel 4. Aanmelding van een gesprek
Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.
Een aanmelding voor een gesprek kan niet alleen door betrokkene of wettelijk vertegenwoordiger gedaan worden maar ook een mantelzorger kan een aanmelding doen. Dit in het kader van mantelzorgondersteuning waarbij in het gesprek mogelijke problemen omtrent het verrichten van mantelzorg, bijvoorbeeld dreigende overbelasting, kunnen worden geïnventariseerd en oplossingen gezocht kunnen worden in o.a. voorliggende voorzieningen of wellicht een aanvraag voor een individuele voorziening.
Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende.
Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.
Indien het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening neemt, is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang.
Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangsput zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden.
Dit wordt benoemd in de toelichting van het amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65:
“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
In het verslag wordt het gesprek vastgelegd. Betrokkene ontvangt hiervan een afschrift.
Hoofdstuk 4. De aanvraag voor een individuele voorzieningen
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Dit lid is gebaseerd op artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Lid 1 geef voort aan dat de aanvraag vormvrij is. Vanzelfsprekend moet de aanvraag voldoen aan de vereisten zoals vermeld in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht: naast naam, adres, dagtekening en handtekening moet in de aanvraag een aanduiding staan van de beschikking die wordt gevraagd.
Deze bepaling laat onverlet de mogelijkheid voor de gemeente om een standaardformulier te gebruiken voor het merendeel van de gevallen. Een dergelijk formulier kan immers bijdragen aan een ordelijke en efficiënte aanvraagbehandeling. Het gebruik van het standaardformulier is echter niet dwingend voorgeschreven. Als de aanvraag op een andere manier wordt gedaan, kan deze niet op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gesteld.
De Wmo kent geen identificatieplicht voor personen die een voorziening aanvragen. De verordening voorziet daarom hierin. Het college kan belanghebbende –en zijn eventuele gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger- de verplichting opleggen een identiteitsbewijs te overleggen om de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en verifiëren. Verwezen wordt naar de Wet op de identificatieplicht. De documenten die in artikel 1 tot en met 4 van deze wet staan genoemd zijn:
Ten aanzien van personen zonder de Nederlandse nationaliteit is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van hun verblijfsrechtelijke status. En deze status is vervolgens van belang om artikel 8 van de Wmo te kunnen uitvoeren. In dit wetsartikel wordt aangegeven welke vreemdelingen tot de kring van belanghebbenden behoren.
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Lid 5. Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten
Artikel 8. Uitvoering compensatieplicht
De wet zelf geeft niet aan wat de ondergrens of bovengrens is van de compensatie. Het hoogste rechtscollege zegt in dit verband:
‘Het College heeft de rechtsplicht om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
‘Het College heeft de plicht om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden’
In elk individueel geval moet dus worden beoordeeld of de persoon met beperkingen voldoende wordt geholpen. Hij moet gelijke kansen hebben als een gezond persoon, blijkens de parlementaire geschiedenis.
In lid 1 wordt tot uitdrukking gebracht welk het niveau van de compensatie de gemeente wil realiseren. Wat dus ‘voldoende helpen’ inhoudt. Bij het begrip ‘in aanvaardbare mate’ kan worden gedacht aan de volgende aspecten:
Niet elke wens van belanghebbende hoeft te worden ingewilligd. Weliswaar moet de gemeente rekening houden met de behoefte van belanghebbende, maar deze behoefte is niet absoluut. Dit wil zeggen dat niet elke behoefte hoeft te worden vertaald in een voorziening (voor de verzorging van huisdieren wordt bijvoorbeeld geen huishoudelijke hulp verstrekt). Ook de rechtspraak heeft aangeven dat de gemeente niet gehouden is de voor belanghebbende best denkbare oplossing te verstrekken (bijvoorbeeld er hoeft geen hoog-laag keuken te worden verstrekt uitsluitend omdat dit gunstiger is voor de huisgenoten van belanghebbende).
Artikel 9. Voorwaarden bij compensatie
Deze bepaling regelt dat de voorziening moet kunnen worden aangemerkt als de financieel voordeligste voorziening. Bij de toepassing van deze regel staat voorop dat een voorziening wordt verstrekt die compenserend is voor de ondervonden beperkingen, zodat het resultaat daadwerkelijk wordt bereikt. Maar wanneer meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn, wordt volstaan met de voorziening die het minst kost. Er wordt dus gekozen voor de voorziening waarmee, naar objectieve maatstaven gemeten, op de meest voordelige manier de beperking van belanghebbende kan worden gecompenseerd.
Volgens deze bepaling moet de voorziening langdurig noodzakelijk zijn. Dit begrip heeft twee aspecten die los van elkaar bezien moeten worden. De voorziening moet:
Deze bepaling regelt dat de voorziening in overwegende mate op het individu gericht moet zijn. Het probleem van het individu dient te worden gecompenseerd en staat centraal bij de beoordeling van de aanvraag. Een aanvraag voor een gezamenlijke voorziening is daarom niet mogelijk.
De te treffen voorziening moet proportioneel en doeltreffend zijn. De met de voorziening gepaard gaande kosten dienen in verhouding te staan tot de ondervonden beperkingen en het te bereiken resultaat. Deze bepaling hangt samen met het evenredigheidsbeginsel dat is opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit is de uitzondering op de hoofdregel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Deze uitzondering wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.
In artikel 10 wordt hier verdere toelichting over gegeven.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen komen niet voor verstrekking in aanmerking. Dit betekent dat het college geen voorzieningen verstrekt waarover belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperkingen zou kunnen beschikken.
Alleen inwoners van de gemeente Leeuwarden kunnen voor een voorziening op grond van deze verordening in aanmerking komen. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over de vraag waar belanghebbende woonachtig is.
Voorbeelden van wettelijk voorliggende voorzieningen zijn de AWBZ, Zorgverzekeringswet, Wet op de Jeugdzorg, TOG 2000, Leerlingenvervoer en WIA. De Wmo zélf bepaalt in artikel 2 dat andere wettelijke voorzieningen voorrang hebben boven een individuele Wmo-voorziening.
Als belanghebbende een beroep kan doen op één van de genoemde voorzieningen is een individuele Wmo-voorziening niet nodig. Er moet wel beoordeeld worden of die voorliggende voorziening bruikbaar is en kan leiden tot het te bereiken resultaat.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt nadrukkelijk dat het bedoeling van de wetgever is dat mensen en hun omgeving zelf oplossingen bedenken en daarin een eigen verantwoordelijkheid hebben en nemen. De bepaling onder d is een uitwerking van dit wettelijk uitgangspunt over de eigen kracht en verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om een beroep te doen op huisgenoot, mantelzorger, vrijwilliger, uitwonende volwassen kinderen etc. moet worden verkend. Het is vervolgens ter beoordeling van het college of deze medewerking redelijkerwijs kan worden gevergd.
Met deze bepaling wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een scootmobiel wordt verstrekt terwijl belanghebbende geen goede verkeersdeelnemer is of hij het voertuig niet goed kan bedienen.
Gedoeld wordt op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende is gerealiseerd of aangekocht. In dat geval wordt de gemeente voor voldongen feiten gesteld.
Omstandigheden die belanghebbende worden toegerekend zijn roekeloos gedrag en verwijtbare onachtzaamheid met betrekking tot de eerder vergoede of verstrekte voorziening. In die situaties wordt een voorziening geweigerd als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte voorziening nog niet is verstreken. Onder de eerder verstrekte voorziening valt ook te rekenen een onderdeel van deze voorziening zoals de accu van een scootmobiel.
Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.
In sommige gevallen maken mensen al jaren gebruik van een bepaalde voorziening en vragen zij na het optreden van een beperking een individuele Wmo-voorziening aan in verband met deze beperking. Zo’n situatie kan leiden tot de conclusie dat de beperkingen geen extra kosten met zich meebrengen.
Dit artikel gaat uit van onvoldoende medewerking. Het gaat om de situatie dat door toedoen of nalaten van de belanghebbende onvoldoende de noodzaak van een voorziening kan worden vastgesteld. Er wordt van de belanghebbende een actieve medewerking gevraagd om de noodzaak van een voorziening vast te stellen. De belanghebbende zal alle daarvoor in aanmerking komende gegevens en omstandigheden moeten aangeven en geen gegevens of omstandigheden waarvan belanghebbende op de hoogte was achter mogen houden, indien deze van belang zijn bij de beoordeling van zijn of haar situatie. Onvoldoende medewerking blijkt onder andere ook uit het zich niet houden aan gemaakte afspraken of tijdstippen van bezoek zonder een goede dringende reden.
Paragraaf 2. De te bereiken resultaten
Artikel 11. Resultaat: het kunnen voeren van een huishouden
In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te verstrekken om een huishouden te kunnen voeren. In deze verordening wordt deze resultaatsverplichting opgesplitst in twee onderdelen, te weten het voeren van een huishouden en het normale gebruik van de woning. In dit lid wordt het eerste resultaatsgebied beschreven. Vervolgens wordt aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Lid 2. Vormen van hulp bij het huishouden
Onder ad. a wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor de gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Onder ad. c wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Bij deze vorm heeft belanghebbende de keuze uit de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders.
Een persoonsgebonden budget bedoeld voor het sluiten van een ‘overeenkomst van opdracht’ met de leverancier van hulp bij het huishouden. Bij deze vorm wordt belanghebbend opdrachtgever en géén werkgever.
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Gedoeld wordt in dit lid, ad. 1, op de zogeheten gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is de normale zorg die huisgenoten (zoals partners of ouders en inwonende kinderen) geacht worden elkaar te bieden omdat zij een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre huisgenoten de problemen, waarmee de belanghebbende zich tot de gemeente wendt, kunnen oplossen. Wat aan hulp verwacht mag worden hangt ondermeer af van de woonsituatie, de belastbaarheid van de huisgenoten en de leeftijd van kinderen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.
Een voorziening wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende. In de situatie als bedoeld in dit lid kan het voorkomen dat gebruikelijke zorg niet of slechts ten dele aanwezig is. Er wordt altijd bezien welke huishoudelijke werkzaamheden de regelmatig afwezige huisgenoot nog wél kan verrichten
Dit lid behoeft geen toelichting.
Artikel 12. Resultaat: het normaal gebruik kunnen maken van een woning
Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.
Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.
Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.
Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.
Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast et cetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.
Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Lid 4. Verhuiskostenvergoeding
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Gezien het specifieke karakter van deze voorziening worden in dit artikel de criteria aangegeven onder welke omstandigheden een persoon voor deze voorziening kan worden geïndiceerd.
Lid 6. Vormen van woonvoorzieningen
De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:
De algemene woonvoorziening. Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Hierbij moet worden gedacht aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen.
Een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming verstrekt, maar in huur, bruikleen of soms eigendom. Voorbeelden: de losse tillift, douchestoel of traplift.
Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;
De financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.
Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van dit artikel.
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Lid 8. Voorrang van losse woonunit boven woningaanpassing
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de huidige wet is deze mogelijkheid vervallen en komen ook deze hoge kosten voor rekening van de gemeente. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd aan mensen met een beperking, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. Is deze situatie niet aan de orde, dan wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In sommige gevallen belet evenwel het gemeentelijk welstandsbeleid of het bestemmingsplan het plaatsen van een losse woonunit.
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Lid 10. Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten
Omdat voorzieningen op grond van de wet zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Op dit uitgangspunt zijn uitzonderingen gemaakt die staan vermeld in deze bepaling. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan hier genoemd.
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Artikel 13. Resultaat: het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Nadere toelichting in de beleidsregels.
Lid 3. Vormen van de voorzieningen
Onder de Wvg waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wmo is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wvg te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een rolstoel kan worden gedefinieerd als een verrijdbare stoel voor individueel gebruik, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.
Vervolg lid 3. Vormen van de voorzieningen
Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.
Bij artikel 13 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wvg formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening.
Recht op een rolstoel op grond van de AWBZ bestaat alleen indien de bewoner van de instelling zowel de AWBZ-functie ‘verblijf’ als de functie ‘behandeling’ geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als aan deze voorwaarden niet is voldaan is er geen wettelijk voorliggende voorziening en komt een voorziening op grond van de Wmo in beeld.
Artikel 14. Resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.
Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.
Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).
De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.
Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders.
Dit lid behoeft geen toelichting.
Lid 4. Verstrekking van een voorziening voor het lokaal verplaatsen
In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te verstrekken opdat de persoon met beperkingen zich lokaal kan verplaatsen per vervoermiddel. In deze verordening wordt dit wettelijke resultaatsgebied in zijn geheel en ongewijzigd overgenomen in hoofdstuk 6.
Vervolgens wordt aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).
Deze bepaling is een logische gevolgtrekking van het algemene uitgangspunt dat een individuele Wmo-voorziening pas kan worden verstekt als een algemene niet beschikbaar en/of bruikbaar is.
Behoeft geen verdere toelichting.
Deze bepaling vloeien voort uit artikel 4 lid 2 van de wet waarbij het college wordt verplicht om rekening te houden met de persoonskenmerken en de behoefte van belanghebbende.
Deze bepaling vormt de basis voor het onderscheid tussen lokaal dan wel bovenlokaal vervoer. Het begrip bovenlokaal komt hiermee in de plaats van het begrip bovenregionaal vervoer dat voorheen meestal werd gebruikt.
Deze bepaling is geënt op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep betreffende dit onderwerp haar jurisprudentie, uitgesproken ten tijde van de Wet voorzieningen gehandicapten, voorzet onder de huidige wet .
Lid 5. Vormen van een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen
De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wvg heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools.
Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, evenals onder de Wvg. In het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.
Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wvg is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden uitgewerkt.
Lid 6. Voorrang van collectief vervoer
In deze bepaling wordt tot uitdrukking gebracht dat het primaat van het collectief vervoer geldt.
Dit primaat vloeit voort uit de algemene benadering dat uit compenserende voorzieningen wordt gekozen voor de financieel voordeligste oplossing. Het primaat heeft evenwel geen absoluut karakter in die zin dat in elk individueel geval wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de compensatieplicht als geformuleerd in artikel 4 van de wet.
Het collectief vervoer is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Iedereen kan dus van dit vervoerssysteem gebruik maken tegen het normale tarief. Als een burger van de gemeente Leeuwarden een vervoerspas heeft, betekent dit dat op het normale tarief een korting wordt toegepast.
De gemeenteraad kan op grond van artikel 5 van de wet bij verordening voorwaarden stellen waaronder personen aanspraak hebben op individuele voorzieningen. Een mogelijke voorwaarde is het hanteren van inkomensgrenzen. Het hanteren van een inkomensgrens betekent dat sommige voorzieningen niet worden verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen boven een bepaalde grens, de zogenaamde inkomensgrens. De achterliggende gedachte daarbij is dat een belanghebbende met een inkomen boven de inkomensgrens in staat wordt geacht zelf de voorziening volledig te betalen. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is het stellen van inkomensgrenzen ten aanzien van diverse vervoersvoorzieningen geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep.
Behoefte geen verdere toelichting.
De vervoerspas van het vervoersbedrijf wordt niet aangemerkt als een met een auto vergelijkbare voorziening. Daarom wordt deze voorziening niet gerangschikt onder lid 1 onder a en is een aparte bepaling opgenomen onder b. Belanghebbende met een inkomen boven de inkomensgrens wordt in staat geacht het normale tarief te kunnen betalen.
Een voorziening voor bovenlokaal vervoer wordt slechts verstrekt als er sprake is van dreigende vereenzaming. Er zijn dan weinig sociale contacten in de directe woon- en leefomgeving. Dit sociaal isolement geeft een aanwijzing dat er lokaal niet of weinig gereisd wordt. De ruimte in het inkomen voor vervoer kan dan ook worden aangewend voor het bovenlokale vervoer.
Deze bepaling hangt samen met artikel 1.4 onder i van deze verordening dat luidt: ‘Een voorziening wordt niet toegekend voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van extra kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen’. Als belanghebbende reeds gewend is aan een auto en de daarmee gepaard gaande kosten, dan ontbreekt de behoefte aan een vervoerspas voor het collectief vervoer of een financiële tegemoetkoming voor de gebruikskosten van de auto. Belanghebbende heeft immers zelf reeds een oplossing beschikbaar waarmee hij zijn beperkingen kan compenseren.
Artikel 15. Resultaat: de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 14 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.
Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 14 het vervoersprobleem opgelost worden.
Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.
Artikel 16. Verstrekking van sportrolstoel
In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te treffen opdat de persoon met beperkingen medemensen kan ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten kan aangaan. In deze verordening wordt er van uitgegaan dat geboden vervoersvoorzieningen voldoende mogelijkheden bieden medemensen te ontmoeten. De persoon met beperkingen kan hiermee immers de gewenste bezoeken afleggen en deelnemen aan de gewenste activiteiten. Op dit uitgangspunt wordt een nuancering aangebracht als de gewenste activiteit verband houdt met sport. Het kunnen ontmoeten van medemensen in sportverband geldt als een te bereiken resultaat. Hiervoor kan een individuele sportvoorziening worden verstrekt.
Vervolgens wordt aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).
De verruiming van het beleid, zoals aangegeven onder artikel 7.2, kent zijn inkadering vanuit de doelstelling van de wet: het ontmoeten van medemensen. De gewenste voorziening moet nodig zijn om in lokaal verband de sport te kunnen beoefenen. Met lokaal wordt hier bedoeld het gebied binnen een afstand van 20 kilometer van de woning. Hierbij is aangesloten bij het begrip lokaal vervoer zoals geregeld in hoofdstuk 6 van de beleidsregels.
Hoofdstuk 6. Verstrekken van individuele voorzieningen
Artikel 17 Vorm en keuze vrijheid
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
De in artikel 6 van de Wmo genoemde verplichting om bij aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturavoorziening is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Artikel 22 regelt in welke gevallen in ieder geval geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Paragraaf 1 Voorziening in natura
Artikel 18 Voorziening in natura
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.
Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.
Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.
Dit lid geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.
Paragraaf 2 Voorziening in persoonsgebonden budget
Artikel 20. Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De bepaling onder artikel 20 ad 1. spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.
Op basis van artikel 6 lid 1 van de Wmo moet het persoonsgebonden budget toereikend zijn en vergelijkbaar met de voorziening in natura. In dit lid wordt met het begrip ‘tegenwaarde’ invulling gegeven aan deze wettelijke bepaling.
Met deze bepaling wordt genoemde bevoegdheid gedelegeerd aan het college.
Hier wordt bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.
Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.
Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.
Tevens wordt bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.
Artikel 21. Verplichtingen bij verstrekking van persoonsgebonden budget
Dit artikel beoogt een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget. Het doel van een verstrekking is immers dat de beperkingen van belanghebbende worden verminderd of opgeheven. Dit artikel schrijft daarom voor dat eisen worden gesteld aan de voorziening waarvoor het budget is bedoeld. De bepalingen bevatten waarborgen dat het persoonsgebonden budget zodanig wordt ingezet dat het te behalen resultaat wordt bereikt.
Artikel 22 Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget
Tijdens de parlementaire behandeling van de Wmo werd het in stand houden van het systeem van collectief vervoer genoemd als voorbeeld van een overwegend bezwaar. Ook voor de gemeente Leeuwarden geldt dat het systeem van collectief vervoer wordt ondergraven als een substantieel deel van de deelnemers aan dit collectief vervoer de keuzemogelijkheid zou krijgen tussen een vervoerspas of een persoonsgebonden budget.
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Als belanghebbende vanwege een schuldensituatie in een minnelijke of wettelijke schuldsanering is opgenomen, is dit een reden om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Dit is ook het geval als er een schuldensituatie bestaat die kan leiden tot een schuldsanering.
Deze bepaling is opgenomen om belanghebbende te beschermen. Voorop staat dat de voorziening die wordt verstrekt volledig ten goede komt aan belanghebbende: zijn beperkingen moeten daadwerkelijk worden gecompenseerd. Andere oogmerken, die het belang van belanghebbende niét dienen, moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beleidsregels.
Paragraaf 3 Voorziening als financiële tegemoetkoming
Artikel 23. Inhoud beschikking
Dit artikel bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.
Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaatst nadat een nota of factuur aan het college is overlegd. Echter, het persoonsgebonden budget voor het collectief vervoer vormt hierop een uitzondering.
Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.
Artikel 24. Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget. Daarnaast kan op basis van artikel 19 van de wet een eigen aandeel worden gevraagd als de voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming. In artikel 25 1 stelt de gemeenteraad vast van beide mogelijkheden gebruik te willen maken in de genoemde gevallen.
Er zijn enige wettelijke begrenzingen aan het kunnen opleggen van een eigen bijdrage of aandeel. Het is niet mogelijk om aan personen jonger dan 18 jaar een eigen bijdrage of aandeel te vragen. Ook kan aan ouders geen eigen bijdrage worden opgelegd in verband met een aan hun minderjarige kind verstrekte voorziening. Dit is een wijziging van rijksbeleid omdat in de Wet voorzieningen gehandicapten deze mogelijkheid wel bestond. Een tweede begrenzing is het verbod op het heffen van een eigen bijdrage bij het verstrekken van een rolstoel.
In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden wordt de omvang vastgelegd.
Hoofdstuk 7. Procedure bepalingen
Artikel 25. Beslistermijn individuele voorziening
Deze bepaling berust op de Algemene wet bestuursrecht. Als de beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegevens, dient dit aan de belanghebbende vooraf te worden meegedeeld. Tevens moet dan de termijn worden benoemd waarbinnen hij de beschikking wel tegemoet kan zien. Op basis van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht dient deze termijn zo kort mogelijk te zijn. Als de aanvraag onvolledig is en belanghebbende uitgenodigd is om binnen een bepaalde termijn aanvullende informatie te verstrekken, dan wordt de beslistermijn verlengd met deze termijn (artikel 4:15 Awb).
Artikel 26. Inlichtingenplicht
In de wet zelf is de inlichtingenplicht niet geregeld, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand. Daarom is een bepaling in de verordening noodzakelijk. Deze is van belang om een goede beoordeling te kunnen maken welke compensatie in het individuele geval nodig is. Voor belanghebbende moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan. De bepaling biedt de basis voor het intrekken van een beschikking omdat de voorziening niet meer nodig blijkt te zijn. In sommige situaties kan daaruit een terugvordering vloeien.
Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 24 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.
De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.
Lid 2. Artikel 28 opdracht tot uitvoering
Dit lid behoeft geen toelichting.
Artikel 28. Wijziging situatie
Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden.
Dit wordt tevens benoemd in de beschikking die betrokkene ontvangt.
Het intrekken en wijzigen van een beschikking behoort tot de bevoegdheden van het college. In dit artikel worden de situaties genoemd die kunnen leiden tot intrekking of wijziging van een beschikking op grond van deze verordening. Of daadwerkelijk tot intrekking wordt overgegaan hangt af van de beoordeling in het individuele geval. Hierbij moet worden voldaan aan de vereisten van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Een verplichting in de verordening is ondermeer de inlichtingenplicht als genoemd in artikel 30. Als belanghebbende deze inlichtingenplicht onvoldoende nakomt en hierdoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld, kan dit aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van het besluit.
Verplichtingen krachtens de verordening zijn bijvoorbeeld de verzekeringsplicht en de plicht om akkoord te gaan met de voorwaarden in de bruikleenovereenkomst. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de beschikking en vinden hun basis in de verordening in artikel 25.
Deze bepaling maakt het mogelijk om een voorziening in te trekken als belanghebbende elders verblijft en de voorziening dus niet wordt ingezet waarvoor zij is bedoeld. Deze bedoeling is namelijk dat de resultaten worden bereikt als beschreven in hoofdstuk 5. Deze resultaten hebben betrekking op beperkingen die in de eigen woning in de gemeente Leeuwarden en de nabije woonomgeving worden ervaren. Als de voorziening niet hiervoor wordt gebruikt, vervalt de basis voor verstrekking.
In tegenstelling tot andere sociale zekerheidswetten zoals de WWB, WW en AOW, kent de Wmo geen eigen regels inzake terugvordering. Ook bepaalt de Wmo niet, in tegenstelling tot de Wvg dat de verordening regels moet bevatten over terugvordering. Op grond van vaste jurisprudentie mag worden aangenomen dat de bevoegdheid van het college voorzieningen toe te kennen, impliceert dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft voorzieningen terug te vorderen.
Echter, voordat overgaan kan worden op mogelijk terugvordering of verrekening dient een intrekkingsbeschikking afgegeven te worden.
Diverse omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ten onrechte een Wmo-voorziening is verstrekt. Betreft het een financiële tegemoetkoming of een (periodiek) persoonsgebonden budget, dan kan dit aanleiding zijn om over te gaan tot terugvordering. In artikel 31 is geregeld dat het toekennings-besluit dan kan worden ingetrokken, waarna het college het betaalde persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming kan terugvorderen.
Zodra de termijnen van bezwaar en (hoger) beroep tegen het terugvorderingsbesluit zijn verstreken, kan invordering plaatsvinden als klant niet op vrijwillige basis wenst te betalen. Hiertoe zal de gemeente een zogeheten executoriale titel moeten verkrijgen van de burgerlijke rechter. Als het gaat om een bedrag van minder dan € 5.000,- dan kan dit door middel van een dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter te Leeuwarden (artikel 93 e.v. Wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Bij hogere bedragen moet de zaak aanhangig worden gemaakt bij de civiele kamer van de rechtbank. Het betreft een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.
De noodzaak voor deze gang naar de rechter vloeit voort uit de Wet maatschappelijke ondersteuning zelf. Deze wet heeft namelijk -in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand- aan het besluit tot terugvordering geen executoriale titel toegekend.
Door het opnemen van de leden 3 en 4 in de verordening wordt verrekening mogelijk gemaakt. Artikel 4:8 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning vormt de basis voor deze verrekenings-bevoegdheid.
Ad. 5 behoeft geen toelichting. Voor verdere omschrijving zie beleidsregels.
Artikel 32, lid 1, bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten guste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen, dat houdt in wanneer de regels in deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard voor de aanvrager zouden leiden.
Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Op grond van deze restbepaling kan het college in niet voorziene situaties handelen naar bevind van zaken. Besluiten op grond van artikel 32, lid 2, worden door het college zelf genomen. Ze vallen niet onder de mandaatbepaling.
Artikel 32. Overige aanvullende bepalingen
Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en Wethouders het verstrekkingen beleid en nadere richtlijnen uitwerken.
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.
Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.
De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4., lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.
Artikel 35. Inwerkingtreding en overgangsregeling
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.