Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sittard-Geleen

Beleidsregels terugvordering en verhaal wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSittard-Geleen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering en verhaal wet werk en bijstand
CiteertitelBeleidsregels terugvordering en verhaal wet werk en bijstand
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene bijstandswet Art. 69 lid 3
  2. Wet werk en bijstand Art. 54 lid 3
  3. Algemene bijstandswet Art. 78 t/m 90
  4. Wet werk en bijstand Art. 58 t/m 60
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-200602-02-2015Onbekend

14-03-2006

Trompetter,

DIS-nummer

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal wet werk en bijstand

• Vastgesteld door: het college

• Vastgesteld op: 16 december 2003

• Geldt per 1 januari 2004

• Beleidsregel 13 Terugvordering en beleidsregel 12 Verhaal zijn gewijzigd bij besluit van 14 maart 2006 en gelden per 1 april 2006

1. Algemeen

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot: 1. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw) of artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB); 2. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 78 tot en met 90 Abw en de artikelen 58 tot en met 60 WWB.

2. Herziening en intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien: a.het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB (c.q. artikel 14 lid 1 Abw en artikel 65 lid 1 Abw), of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand; b.anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

3. Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels, tenzij er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien

4. Ten onrechte verleende bijstand

Burgemeester en wethouders vorderen bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderzins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;

    • bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • g.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

5. Terugvordering van gezinsleden

  • A.

    Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • B.

    Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • C.

    De onder A.. en B. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

6. Afzien van terugvordering van geringe bedragen

  • A.

    Ongeacht de hoogte van het terug te vorderen bedrag wordt niet afgezien van terugvordering die een gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de informatieverplichting

  • B.

    Indien de vordering op belanghebbende een hoofdsom heeft van een bedrag lager dan € 150 en de terugvordering uitsluitend een gevolg is van de gemeente aan te rekenen factoren wordt besloten tot afzien van terugvordering.

  • C.

    Indien de vordering op belanghebbende lager is dan € 150 en de terugvordering niet het gevolg is van de onder a. genoemde omstandigheden wordt besloten tot afzien van terugvordering als er op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is.

7. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van beleidsregels nummer 4 en 5 besluiten burgemeester en wethouders tot gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

8. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 wordt afgezien indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

9. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van (verdere) terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering treedt niet in werking  voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

10. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een  schuldregeling is tot stand gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de  schuldregeling voldoet of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking  van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Invordering

11. Inhoud van het besluit

In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

12. Invordering naar draagkracht

De termijn of termijnen zoals bedoeld in beleidsregel 11 onder b worden vastgesteld op basis van de in hoofdstuk 3.2.1 van het Debiteurenbeleidsplan 2003 omschreven criteria.

13. Frequentie debiteurenheronderzoeken

Tekst zoals die gold tot 1 april 2006

  • A.

    Burgemeester en wethouders onderzoeken regelmatig de financiële omstandigheden van degene aan wie zij betalingsverplichtingen inzake terugvordering van bijstand hebben opgelegd. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, besluiten burgemeester en wethouders tot wijziging van de opgelegde betalingsverplichtingen.

  • B.

    Burgemeester en wethouders verrichten het debiteurenonderzoek uiterlijk binnen 36 maanden na de datum waarop de vordering is ontstaan c.q. na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd genomen.

  • C.

    Ten aanzien van vorderingen waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden, verrichten burgemeester en wethouders in afwijking van het gestelde onder b. geen onderzoek naar de financiële omstandigheden.

  • D.

    De in deze beleidsregel aangegeven frequentie van heronderzoek naar de financiële omstandigheden van belanghebbende laat onverlet dat bij gebreke van tijdige betaling van opgelegde verplichtingen altijd tot adequate invorderingsacties wordt overgegaan.

Tekst zoals die geldt vanaf 1 april 2006

Indien een debiteur de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt worden adequate invorderingsacties ondernomen.

14. Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

15. Kosten

Indien moet worden overgegaan tot invordering als bedoeld in beleidsregel 14 dan wordt de vordering uitsluitend verhoogd met kosten, zoals bedoeld in artikel 58 lid 4 WWB.

Toelichting

1. Algemeen

In de Wet werk en bijstand is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid  van burgemeester en wethouders. De omstandigheid dat terugvordering niet langer verplicht maar facultatief is, houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met onderhavige “Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand” wordt een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2004 te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

Aangenomen mag worden dat op alle besluiten ten aanzien van de terugvordering die na 1 januari 2004 zullen worden genomen, de bepalingen  van de WWB van toepassing zijn, ongeacht de periode waarop de terugvordering van toepassing is. Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen is in beleidsregel 1 bepaald dat de regels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB. Verwijzingen naar bepalingen ingevolge de WWB zijn dan ook naar analogie van toepassing op gelijkluidende bepalingen in de Abw.

De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarden mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • a.

    Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

De situatie onder b. zal zich vooral voordoen in gevallen waarin als gevolg van belanghebbende niet aan te rekenen factoren onjuiste besluitvorming heeft plaatsgevonden. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit alleen indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij teveel of ten onrechte bijstand ontving.

3. Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Er wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd. Gezien de omstandigheden van persoon en gezin kunnen er echter dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. In de uitvoeringspraktijk zal hier met terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Ook na 1 januari 2004 zal hiertoe steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de betrokkene worden beoordeeld.

4. Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd.

  • a.

    Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB (of artikel 69 lid 3 Abw) en beleidsregel nummer 2 van de beleidsregels eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • b.

    Aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het (nog resterende) bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels zal worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    De onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving.

  • f.

    Het gaat hierbij met name om situaties waarin bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of waarin achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Fiscale heffingskortingen die ingevolge artikel 31, lid 2 niet tot de middelen worden gerekend of betrekking hebben op een niet bijstandsperiode worden uiteraard niet teruggevorderd.

  • g.

    Voor de onder e. bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

5. Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden,  tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Bijvoorbeeld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties wordt teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

6. Afzien van het terugvorderen van kruimelbedragen

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen of van verdere terugvordering af te zien. Dit kan  worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin  de kosten die de terugvordering met zich meebrengen aanzienlijk hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). In deze beleidsregel worden de beoordelingscriteria aangegeven. Burgemeester en wethouders zijn vrij in het bepalen van de hoogte van het grensbedrag Het (eventueel gebruteerde) bedrag van € 150,00 is gebaseerd op een berekening van de uitvoeringskosten die gemaakt zouden moeten worden om tot terugvordering over te gaan.

ad a. Het uitgangspunt dat fraude niet mag lonen brengt met zich mee dat doelmatigheidsoverwegingen bij dergelijke vorderingen geen belangrijke rol mogen spelen. De hoogte van de terugvordering is in fraudegevallen dan ook niet relevant. Ongeacht de hoogte van de (resterende) vordering wordt in dergelijke situaties teruggevorderd. De onder c. aangegeven regel is dan ook op fraudegevallen niet van toepassing.

ad b. Na een administratieve fout die heeft geleid tot een te veel uitbetaalde bijstand tot een bedrag dat lager is dan € 150 wordt niet tot terugvordering overgegaan. De omvang van de bijstand die in verband hiermee niet zal worden teruggevorderd zal worden gemonitoord.

Ad c. Als niet langs relatief eenvoudige wijze kan worden ingevorderd en het (eventueel resterend) bedrag lager is dan € 150 wordt evenmin tot terugvordering overgegaan.

7. tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid met ingang van 1 januari 2004 te continueren. Een dergelijke bepaling komt in de nieuwe WWB niet meer voor.

11. Invorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

12. Invordering naar draagkracht

De voor het kalenderjaar 2003 vastgestelde regels voor de vaststelling van draagkracht worden vanaf 1 januari 2004 voortgezet. De desbetreffende beleidsregels hebben een voorlopig karakter, omdat op korte termijn een onderzoek zal worden ingesteld naar een efficiëntere en effectievere werkwijze.

Hoofdstuk 3.2.1 van het  Debiteurenbeleidsplan  2003 luidt als volgt:

In de situaties waarin de gemeente op grond van de wettelijke bepalingen tot terugvordering overgaat, gelden de volgende uitgangspunten:

  • ten onrechte ontvangen uitkering moet volledig worden terugbetaald;

  • het terug te vorderen bedrag dient door middel van een bedrag ineens te worden betaald, ongeacht de ontstaansgrond van de vordering;

  • het gehele voor beslag vatbare gedeelte van het periodieke inkomen van belanghebbende moet voor de aflossing worden aangewend;

  • op dit bedrag worden aflossingsverplichtingen voortvloeiende uit leenbijstand of uit een geldlening voor noodzakelijke bestaanskosten, waarvoor de gemeente zich borg heeft gesteld, in mindering gebracht;

  • het liquide vermogen dient eveneens voor aflossing te worden aangewend, indien en voor zover dit vermogen hoger is dan twee keer het bedrag ter hoogte van de maandelijkse bijstandnorm die voor de belanghebbende bij het ontbreken van enigerlei vorm van inkomsten van toepassing is;

  • het aflossingsplan van de debiteur dient op diens individuele situatie te worden toegespitst (draagkrachtberekening);

  • als de debiteur instemt met een algehele aflossing van de vordering binnen 12 maanden  met een maandelijkse betaling van minimaal € 35,- per maand wordt afgezien van een terugbetaling naar draagkracht;

  • voor vaststelling van de termijn of termijnen waarbinnen een boete dient te worden betaald, gelden dezelfde draagkrachtregels als ten aanzien van terugvordering;

  • bovenvermelde criteria zijn voor de uitvoering van de terugvorderingsbepalingen in het kader van de Ioaw en de Ioaz van overeenkomstige toepassing.  

13. Frequentie debiteurenheronderzoeken

Het huidig debiteurenheronderzoeksplan voor het kalenderjaar 2003 voorziet in een heronderzoek naar de financiële omstandigheden van debiteuren die niet binnen 5 jaar  de vordering hebben afgelost. De termijn (12 c.q. 24 maanden) is afhankelijk gesteld van draagkracht en perspectief op een hogere betalingscapaciteit. De gemeente heeft per 1 januari 2004 maximale beleidsruimte in het al dan niet uitvoeren van heronderzoeken en in de frequentie van heronderzoeken. In deze beleidsregel wordt een algemene heronderzoekstermijn van 36 maanden aangegeven als het om een vordering gaat die niet binnen 5 jaar wordt terugbetaald. Deze regel is zowel op oude als op nieuwe vorderingen van toepassing. Uiteraard is het mogelijk om in de situaties waarin hiervoor aanleiding is het heronderzoek op een kortere termijn te plannen. Jegens debiteuren die met betaling in gebreke blijven zullen adequate incassomaatregelen worden genomen.

Het bovenomschreven vast ritme van reguliere heronderzoeken is per 1 april 2006 komen te vervallen. Deze maatregel wordt gecombineerd met een aanpassing van het debiteurenwerkproces. Hiermee wordt een doelmatigere en efficiëntere incassoprocedure mogelijk.

14. Verrekening en beslaglegging

De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 WWB direct een executoriale titel.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend;

  • er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigdderdenbeslag op loon of uitkering. De procedure is als volgt:

  • de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt

  • hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven

  • de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente

  • door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

  • de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

15. Kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder 14. genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Het op de debiteur in rekening brengen van kosten zal  worden voortgezet. De berekening van rente kan thans nog niet via het automatiseringssysteem worden gerealiseerd. Handmatige renteberekeningen zijn arbeidsintensief en niet rendabel, zodat de bestaande uitvoeringspraktijk om af te zien van het vorderen van rente vooralsnog gehandhaafd blijft.

Beleidsregels Verhaal Wet Werk en Bijstand

  • Vastgesteld door: het college

  • Vastgesteld op: 16 december 2003

  • Geldt per 1 januari 2004

  • beleidsregel 12 is gewijzigd bij besluit van 14 maart 2006 en geldt per 1 april 2006

1. Algemeen

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand en verhalen kosten van bijstand in alle situaties vermeld in deze beleidsregels, tenzij, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal.

2. Onderhoudsplicht

Kosten van bijstand worden tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verhaald:

  • a.

    op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

  • b.

    op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

  • c.

    op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

3. Rechterlijke maatstaven

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in beleidsregel 2 en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

4. Schenking

Kosten van bijstand worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.Het verhaal geschiedt voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden.

5. Nalatenschap

Kosten van bijstand worden verhaald op de nalatenschap van de persoon indien sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 100 van de Algemene bijstandswet.

6. Schuldregeling

In afwijking van beleidsregel 2 kunnen burgemeester en wethouders  gedeeltelijk afzien van verhaal van kosten van bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen  voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking  tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste  zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers  van gelijke rang.

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking  voordat een schuldregeling tot stand is gekomen. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een  schuldregeling is tot stand gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de  schuldregeling voldoet of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking  van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

11. Inhoud van het besluit

Het besluit tot verhaal wordt aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of worden de bedragen genoemd waarvan, alsmede de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. Bij verhaal op de nalatenschap wordt de mededeling  gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluiten burgemeester en wethouders tot verhaal in rechte.

12.

Tekst zoals die gold tot 1 april 2006:

  • A.

    Burgemeester en wethouders onderzoeken regelmatig de financiële omstandigheden van degene aan wie zij betalingsverplichtingen inzake verhaal van bijstand hebben opgelegd. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, besluiten burgemeester en wethouders tot wijziging van de opgelegde betalingsverplichtingen.

  • B.

    Burgemeester en wethouders verrichten het debiteurenonderzoek uiterlijk binnen 36 maanden na de datum waarop de vordering is ontstaan c.q. na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd genomen.

  • C.

    Ten aanzien van vorderingen niet betrekking hebbend op voortdurende onderhoudsverplichtingen, waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden,  verrichten burgemeester en wethouders in afwijking van het gestelde onder b. geen onderzoek naar de financiële omstandigheden.

  • D.

    De in deze beleidsregel aangegeven frequentie van heronderzoek naar de financiële omstandigheden van belanghebbende laat onverlet dat bij gebreke van tijdige betaling van opgelegde verplichtingen altijd tot adequate invorderingsacties wordt overgegaan.

Tekst zoals die geldt vanaf 1 april 2006:

Indien een debiteur de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt worden adequate invorderingsacties ondernomen.

Toelichting Beleidsregels Verhaal Wet Werk en Bijstand

In de Wet Werk en Bijstand, welke per 1 januari 2004 in werking treedt, wordt het verhalen van bijstand een algehele bevoegdheid  van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke verhaalspraktijk. Met onderhavige Beleidsregels Verhaal Wet werk en bijstand wordt een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het bestaande verhaalsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2004 te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels. Naar verwachting zal in de loop van het volgend kalenderjaar een nieuwe kinderalimentatiewetgeving inwerkingtreden. Vanaf dat tijdstip kent de WWB geen verhaalsplicht meer op ex-partners, maar heeft de gemeente de bevoegdheid om een uitkleringsgerechtigde elders een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen in te laten dienen.

Zoals in de kadernotitie aan de Raad is aangekondigd wordt vooralsnog op het gebied van verhaal de oude regelgeving gehandhaafd. Wel zal vooruitlopend op de invoering van de alimentatiewetgeving worden onderzocht of het mogelijk is hiermee al op voorhand rekening te houden. Dit onderzoek zal in samenhang met de heroverweging van het beleid ten aanzien van de overige verhaalsgronden plaatsvinden en indien noodzakelijk zal per onderdeel een kosten/batenanalyse plaatsvinden.

In verband met het tijdelijk omklappen van het bestaand wettelijk beleid naar gemeentelijk beleid wordt hier volstaan met een algemene toelichting en bevatten de beleidsregels geen afzonderlijke nadere omschrijving.

In de frequentie van heronderzoeken werd aangesloten bij de vanaf 1 januari 2004 geldende termijnen voor onderzoek naar de financiële omstandigheden van degene aan wie betalingsverplichtingen inzake terugvordering van bijstand zijn opgelegd. Het bovenomschreven vast ritme van reguliere heronderzoeken is echter per 1 april 2006 komen te vervallen. Deze maatregel wordt gecombineerd met een aanpassing van het debiteurenwerkproces. Hiermee wordt een doelmatigere en efficiëntere incassoprocedure mogelijk