Organisatie | Borger-Odoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borger-Odoorn |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borger-Odoorn |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, artt 7, 8, 10, lid 2; Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artt 34, 35, 36; Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artt 34, 35, 36;
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-05-2007 | 01-01-2007 | 01-07-2016 | Nieuwe regeling | 29-03-2007 Week in Week uit, 1-5-2007 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Eveneens wordt het arbeidsmarktperspectief betrokken bij de genoemde afweging.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening en conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de Ioaw en artikel 20 van de Ioaz.
Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de Ioaw en artikel 37a van de Ioaz bepalen dat aan een individueel belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 5, eerste lid en tweede lid, van deze verordening genoemde verplichtingen, op basis van in beleidsregels vast te leggen criteria, onder meer:
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
Vrijwilligerswerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, indien dat vooralsnog niet mogelijk is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten voor minimaal 5 en in principe maximaal 24 uur per week bij organisaties zonder winstoogmerk.
Onder sociale activering wordt verstaan het stimuleren van personen die langdurig werkloos zijn om maatschappelijk actief te worden ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling. Als arbeidsinschakeling (nog) niet mogelijk is, kan de sociale activering ook gericht zijn op zelfstandige maatschappelijke participatie.
Artikel 13 Werkstartsubsidies gericht op re-integratie
Het college kan een Werkstartsubsidie verstrekken aan de werkgever die een arbeidsovereenkomst van 12 maanden aangaat met een uitkeringsgerechtigde of met een werknemer in gesubsidieerde arbeid. De duur van deze subsidie is 12 maanden, en kan eenmalig verlengd worden met 12 maanden. De subsidie bestaat uit een deel begeleiding en scholing, en uit een deel loonkostensubsidie om een lagere arbeidsproductiviteit te compenseren.
Het college kan personen genoemd in artikel 1, lid e, f en g, en werknemers in gesubsidieerde arbeid, ondersteunen door bemiddeling bij arbeidsinschakeling aan te bieden.
Artikel 17 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem geldende norm, kan in aanmerking komen voor een vrijlating van inkomsten uit arbeid, indien deze arbeidsaanvaarding bijdraagt aan een volledige uitstroom uit de uitkering. De hoogte van het bedrag en de voorwaarden sluiten aan bij de omschrijving in artikel 31, tweede lid onder o van de wet.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
De Wet werk en bijstand (Wwb) geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De Wwb draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wwb.
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden. Deze zaken zijn:
In deze verordening wordt dan ook vastgelegd: de verhouding tussen raad en college en daarnaast enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er steeds hetzelfde onder wordt verstaan. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepaling uit de Wwb.
De Wwb geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de cliënt dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren. De huidige en verwachte situatie op de lokale en regionale arbeidsmarkt wordt meegewogen in het traject dat wordt aangeboden.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de Wwb aan de raad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Borger-Odoorn wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het eerste lid geeft daarom aan dat de raad minimaal éénmaal per vier jaar een beleidsplan vaststelt. In dit beleidsplan komen in elk geval aan de orde:
Het tweede lid is de basis voor verantwoording van het gevoerde beleid. De Wwb geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het rijk zendt. Het definitief verslag dient gepaard te gaan met een verklaring van de raad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een beleidsverslag aan de raad moet worden gezonden. Bij de vormgeving van dit verslag zal worden aangesloten bij de inhoud van het verslag over de uitvoering aan het rijk.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Re-integratie moet de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de (financiële) inspanningen die het kost omdat doel te bereiken.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met cliënt besproken, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin de criteria worden verwoord.
De in het derde lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt door het Centrum voor Werk en Inkomen of re-integratie activiteiten die door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) worden aangeboden.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.
Voor diegene zonder uitkering worden voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld./ ==
Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook kunnen gemaakte kosten van belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid te kunnen effectueren is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de cliënt ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Het derde lid verbindt deze re-integratieverordening met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald bedrag. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat de gemeenten in die gevallen (een deel van) de kosten van het traject kan terugvorderen.
Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 vierde lid van de Wwb is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot twaalf jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de consulent werk en inkomen. Bij vergaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid dient gekozen te worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige. De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald.
De onder b genoemde situatie wordt, met name bij medische redenen, ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.
In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan.
In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.
Artikel 7 Sluitende aanpak jongeren
Doel sluitende aanpak: periode van niet participeren in het arbeidsproces, speciaal voor deze groep zo kort mogelijk te doen zijn. In de praktijk (Work-first) gaat het over dagen of hoogstens weken; niet over maanden.
De in het eerste lid genoemde voorzieningen behelzen de voorzieningen zoals beschreven in deze verordening. Inzet is om de genoemde termijn van twaalf maanden korter te doen zijn en daarbij aan te sluiten bij het landelijke ingezette beleid van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid.
De volledige ontheffing van de arbeidsverplichting slaat terug op artikel 6 van deze verordening.
Van de sluitende aanpak voor jongeren kan slechts worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een baangarantie of ander bron van inkomsten op zeer korte termijn.
Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds
De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel drie genoemde beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente in het beleidsplan subsidie en budgetplafonds instellen.
De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Zo zou bijvoorbeeld een traject richting schuldhulpverlening ingezet kunnen worden als onderdeel van een traject naar arbeidsinschakeling.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent werk en inkomen de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dit kan doen. Onder beëindigingen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan de werkgever.
Het doel van re-integratietrajecten is om belanghebbenden zo snel mogelijk te laten uitstromen naar reguliere arbeid. Als dat in het belang is van het traject, kunnen voorzieningen worden ingezet. Het vierde lid geeft aan dat het re-integratietraject wordt vastgelegd in een trajectplan. In dit plan komen de stappen te staan van het re-integratietraject. Daarnaast worden aanvullende rechten en plichten van de belanghebbende opgenomen.
Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Deze regels worden opgenomen in het beleidsplan.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage in lid f heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage kan op zijn plaats zijn.
Werkstages zijn een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De werkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben.
Het eerste lid geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenoemde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft aan dat de werkstage met behoud van uitkering wordt verricht. Het college kan besluiten om een premie te verstrekken als een uitkeringsgerechtigde een werkstage gaat verrichten. Het doel van deze premie is om de uitkeringsgerechtigde extra te stimuleren om mee te werken aan het re-integratietraject. De hoogte van de premie en de voorwaarden worden bepaald in het beleidsplan. Deze premie zal in elk geval, volgens de wettelijke bepaling in artikel 31, lid j, eenmaal per kalenderjaar verstrekt worden.
Het vierde lid geeft aan dat het college een inleenvergoeding kan gaan vragen. Deze inleenvergoeding zal alleen gevraagd worden als de uitkeringsgerechtigde een zodanige productie kan leveren dat het vragen van een vergoeding hiervoor gerechtvaardigd is.
Het vijfde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Gezien het doel van de werkstage: het opdoen van specifieke werkervaring of het ‘leren werken’, wordt een periode van maximaal negen maanden voldoende geacht. Dit laatste ook om verdringingseffecten te voorkomen.
In het zesde lid wordt bepaald dat de werkstage eenmalig met maximaal zes maanden verlengd kan worden. Dit kan echter alleen als daarvoor overtuigende, zwaarwegende argumenten zijn.
Het zevende lid bepaalt dat indien het college het nodig acht, andere voorzieningen zullen worden ingezet ter ondersteuning van het traject richting arbeidsmarkt.
In het achtste lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, en de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Vrijwilligerswerk kan gedaan worden in het kader van sociale activering. In principe moet het verrichten van vrijwilligerswerk altijd in het kader van een traject zijn. Vrijwilligerswerk kan verschillende doelen hebben: werkervaring, beroepsoriëntatie, dagbesteding, om iemand uit een sociaal element te halen, etc. Lid één bepaalt dat het college deze voorziening aan een uitkeringsgerechtigde aan kan bieden.
Het tweede lid bepaalt dat vrijwilligerswerk in het kader van een re-integratietraject minimaal vijf uren en in principe maximaal 24 uren per week dient te worden verricht. Vrijwilligerswerk wordt alleen bij organisaties verricht zonder winstoogmerk. Bovendien moet het gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is vanaf gezien om in deze verordening een maximale duur vast te stellen. Hierdoor kan dit instrument blijvend ingezet worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk (nog) niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, is de duur uiteraard beperkt: in principe niet langer dan twaalf maanden.
Het derde lid bepaalt dat het college een onkostenvergoeding kan verstrekken voor het verrichten van vrijwilligerswerk. In artikel 31, tweede lid, onderdeel k wordt de maximale onkostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bepaald. Deze vergoeding is onbelast en werkt niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. De hoogte van de vergoeding wordt vastgelegd in het beleidsplan.
Het vierde lid bepaalt dat er een vrijwilligerswerkovereenkomst wordt afgesloten waarin het doel van het vrijwilligerswerk, afspraken rond de begeleiding en overige afspraken worden vastgelegd. Deze overeenkomst wordt getekend door de gemeente, de cliënt en de organisatie waarbij het vrijwilligerswerk wordt verricht.
Volgens de Wwb dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Bij het beleid rond de aanbesteding van re-integratie en sociale activeringstrajecten is door de gemeente Borger-Odoorn duidelijk gekozen voor sociale activering als opstap richting arbeidsmarkt. Het doel van sociale activering is het wegnemen van belemmeringen zodat de cliënt een stap verder komt in zijn traject richting de arbeidsmarkt. In de intake en het daaruit volgende trajectplan dient duidelijk gemaakt te worden wat de belemmeringen van de cliënt zijn. In het trajectplan dient concreet en meetbaar het doel van het traject te worden omschreven: wat zijn de belemmeringen en hoe worden deze weggenomen.
De termijn voor een sociaal activeringstraject met als doel de opstap naar een re-integratietraject is in principe twaalf maanden.
Artikel 13 Werkstartsubsidies gericht op re-integratie
De Werkstartsubsidie bestaat uit een gedeelte loonkostensubsidie en een gedeelte kosten
voor begeleiding. Loonkostensubsidies zijn bekend van bijvoorbeeld de werkervaringsplaatsen uit de Wet inschakeling werkzoekenden, echter, onder de Wwb zijn deze geheel vormvrij geworden. Het doel van de subsidie is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die hieraan verbonden zijn.
De Werkstartsubsidie is meer dan alleen een loonkostensubsidie ter compensatie van verminderde arbeidsproductiviteit. Ook de begeleidingskosten zijn opgenomen en maken 50% uit van de Werkstartsubsidie.
Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de Werkstartsubsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). In het beleidsplan worden deze bepalingen verder uitgewerkt.
Het eerste lid geeft de basis voor de Werkstartsubsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Tevens is hier bepaald dat alleen de doelgroep uitkeringsgerechtigden voor deze subsidie in aanmerking komt. Dit is bepaald om deze vorm van uitstroom beschikbaar te stellen voor de groep waarvoor de gemeente ook financieel verantwoordelijk is. De loonkostensubsidie wordt twaalf maanden verstrekt, en kan eenmalig verlengd worden met twaalf maanden. Ook is hier bepaald dat de Werkstartsubsidie voor 50% uit begeleidingskosten bestaat en voor 50% als loonkostensubsidie gezien kan worden.
Het derde lid verwijst expliciet naar de beleidsaanbeveling ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden’ van het ministerie van SZW en de Verordening Werkgelegenheidssteun van de EU. Reden hiervan is dat de gemeente zo ontlast wordt van diverse administratieve verplichtingen richting de Europese Gemeenschap. De bepalingen in de Verordening Werkgelegenheidssteun van de EU zijn toegepast in deze Re-integratieverordening.
In het kader van de trajecten richting arbeidsmarkt kan scholing noodzakelijk zijn. Omdat het aanbod van scholing bijzonder divers is en daarbij ook de duur en kosten erg variabel zijn, is het noodzakelijk om voor het aanbod hiervan nadere randvoorwaarden vast te stellen.
Het eerste lid bepaalt welke doelgroepen in aanmerking kunnen komen voor een scholingstraject.
Het tweede lid bepaalt dat het aanbieden van scholing niet op zichzelf staat. In beginsel wordt scholing altijd gecombineerd met sociale activering, vrijwilligerswerk, werkstage, directe bemiddeling en/ of werkzaamheden in het kader van gesubsidieerde arbeid.
Een ieder die een uitkering aanvraagt, kan verplicht worden tot het verrichten van werkzaamheden in het kader van Work First. Dit heeft meerdere doelen: het actief maken of houden van mensen, voorkomen van sociaal isolement, het opdoen van werkritme.
Bemiddeling naar reguliere arbeid kan ingezet worden als zelfstandige voorziening, of in combinatie met een van de andere voorzieningen uit deze verordening. De bemiddeling bij arbeidsinschakeling kan door de gemeente zelf gebeuren of door inschakeling van derden.
Artikel 17 Inkomstenvrijlating
In de wet is opgenomen dat gemeenten de mogelijkheid hebben om in individuele gevallen te bepalen dat een deel van de inkomsten gedurende maximaal een half jaar niet worden verrekend met de bijstand. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of een gedeeltelijke baan te accepteren.
Artikel 18 Werkaanvaardingspremie
In de wet wordt in artikel 31 bepaald dat er jaarlijks een premie verstrekt kan worden, in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De hoogte van deze premie wordt vastgelegd in het beleidsplan.
In het eerste lid wordt bepaald dat wanneer een uitkeringsgerechtigde inkomsten uit arbeid of werkzaamheden als zelfstandige verkrijgt waardoor hij uitkeringsonafhankelijk wordt, hij in aanmerking komt voor een werkaanvaardingspremie.
In het tweede lid wordt een aantal voorwaarden genoemd. Aanvullende voorwaarden kunnen worden opgenomen in het beleidsplan.
In het derde lid wordt bepaald dat werknemers met een Wiw of ID dienstverband ook in aanmerking kunnen komen voor de werkaanvaardingspremie.
Artikel 19 Premie voor werkgevers bij uitstroom naar regulier werk
Werkgevers die een uitkeringsgerechtigde of een werknemer in gesubsidieerde arbeid regulier in dienst nemen, kunnen in aanmerking komen voor een premie. De uitstroom naar werk moet wel duurzaam van aard zijn. Het moet gaan om een dienstverband van minstens zes maanden.
In het tweede lid wordt bepaald dat de werkgever alleen in aanmerking komt voor de premie als de uitkeringsgerechtigde of de werknemer in gesubsidieerde arbeid hierdoor uitkeringsonafhankelijk wordt.
In het derde lid wordt bovendien bepaald dat de werknemer zes maanden na aanvang nog aan het werk moet zijn. Het recht op deze premie ontstaat daardoor pas na zes maanden nadat de reguliere arbeidsovereenkomst is in gegaan.
Artikel 20 Overige vergoedingen
De gemeente kan ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daartoe bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, en kosten voor kinderopvang. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Wel dienen de kosten altijd beoordeeld te worden op noodzaak en redelijkheid en op de mogelijkheden voor voorliggende voorzieningen. Te denken valt hierbij aan vergoedingen door de werkgever of fiscale regelingen.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de Wwb ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.