Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Richtlijnen bijzondere bijstand Utrecht 2004 |
Citeertitel | Richtlijnen bijzondere bijstand Utrecht 2004 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De herdruk is gepubliceerd in Gemeenteblad van Utrecht 2012, nr. 54
Wet werk en bijstand, artikelen 5, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 35 en 49
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-09-2012 | 01-04-2010 | Artikel 12: toevoegen een elfde lid; Artikel 14: toevoegen nieuw onderdeel d; Artikel 15: toevoegen nieuw onderdeel h. | 18-09-2012 Gemeenteblad van Utrecht 2012, nr. 53 | Besluit college van B&W van 18 september 2012 |
Richtlijnen bijzondere bijstand Utrecht 2004
(besluit van 30 maart 2004, waarin opgenomen de besluiten van 30 juni 2009, 9 maart 2010, 21 juni 2011, 2 maart en 18 september 2012)
Het college van Utrecht, gelet op de artikelen 5, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 35, 49 van de Wet werk en bijstand (WWB), overwegende, dat zij de zorg hebben voor een doeltreffende voorlichting aangaande de verlening van bijstand;
Artikel 2 De vorm van de bijstand
Aan de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning en bijbehorend erf wordt de bijzondere bijstand verstrekt voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd met inachtneming van artikel 50 van de wet.
Aan de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning en bijbehorend erf wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening voor zover het vermogen gebonden in de woning of bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34 tweede lid, onder d. van de wet
Artikel 6 Toeslag voor zelfstandig wonende personen jonger dan 21 jaar
• EUR 265,00 wanneer de jongere aantoonbare woonlasten heeft;
• EUR 212,00 minimaal bij het ontbreken van (aantoonbare) woonlasten;
• EUR 132,50 voor een gezin, beide partners jonger dan 21 jaar, waarbij de ene partner een beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders.
7.De hoogte van de toeslag voor een zelfstandig wonende alleenstaande ouder bedraagt:
• EUR 358,00 wanneer de jongere aantoonbare woonlasten heeft;
• EUR 286,00 minimaal bij het ontbreken van (aantoonbare) woonlasten.
Artikel 8 Inkomensvoorziening voor personen van 18, 19 of 20 jaar oud, die in een inrichting verblijven
Bij verblijf in een inrichting van een persoon van 18, 19 of 20 jaar wordt een inkomensvoorziening verstrekt van 80% van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 23 van de wet.
Woonkostentoeslag voor een huurwoning:
indien een woning (hieronder wordt verstaan de woning zoals bedoeld in artikel 3 WWB) wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens, zoals bedoeld in de Huurtoeslagwet en nog geen aanspraak op huurtoeslag bestaat kan een toeslag worden verstrekt. De toeslag is gelijk aan de huurtoeslag die op grond van de Huurtoeslagwet in de laagste inkomenscategorie voor de woonkosten zou worden ontvangen.
indien aanspraak op huurtoeslag bestaat, berekend naar een inkomen dat voor de aanvang van de bijstandsverlening hoger was dan de laagste inkomenscategorie van de in het eerste lid genoemde tabel, wordt een toeslag verstrekt. De toeslag is gelijk aan het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag, verminderd met de aanspraak op huurtoeslag.
Onder woonkosten wordt in dit artikel verstaan:
Artikel 10 Inkomensvoorzieningen bij terugval in inkomen
Toeslagen voormalig alleenstaande ouders
Aan een alleenstaande ouder, van wie het jongste kind niet meer ten laste van de ouder komt, als gevolg waarvan de ouder de bijstandsnorm voor een alleenstaande moet krijgen, kan een toeslag voormalig alleenstaande ouders worden verstrekt, ter hoogte van 20% van de gehuwdennorm, mits het kind tot het huishouden blijft behoren en studiefinanciering ontvangt.
Hoofdstuk III Individuele verstrekkingen
§ 1 Algemene bepalingen inzake individuele verstrekkingen
De bijzondere bijstand ingevolge dit hoofdstuk wordt verleend als individuele verstrekking overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde regels rond draagkracht en draagkrachtperiode.
Artikel 12 Draagkrachtruimte en draagkracht
Het inkomen boven de bijstandsnorm wordt verminderd met het buiten beschouwing te laten bedrag van de particuliere oudedagsvoorziening (artikel 33, vijfde lid WWB) en de bedragen van de toeslagen, die op grond van de artikelen 6 en 7 van deze richtlijnen worden verleend, indien belanghebbende uitsluitend op een inkomen uit of op het niveau van de algemene bijstand zou zijn aangewezen.
In afwijking van het elders in dit artikel bepaalde geldt voor gezinnen of alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, alsmede voor alleenstaande of gehuwde pensioengerechtigden, die over een inkomen beschikken tot 125% van de voor hen geldende bijstandsnorm, die noodzakelijke kosten hebben als bedoeld in artikel 14, onderdeel d., en artikel 15, onderdeel h., van deze richtlijn, dat er onvoldoende draagkracht in het inkomen aanwezig is om in deze kosten te voorzien
§ 2 Kosten, die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen
Artikel 13 Medische en paramedische kosten
Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende medische en paramedische kosten in aanmerking:
de voor rekening van de belanghebbende komende eigen bijdragen, het eigen aandeel in de kosten van medisch noodzakelijke verstrekkingen of voorzieningen met dien verstande, dat voor de bepaling van de noodzaak, de hoogte, de duur of de frequentie van de bijstandsverlening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening, of met maximumbedragen wordt gewerkt;
Artikel 14 Voorzieningen ter bevordering van het zelfstandig functioneren van 65 plussers of gehandicapten
Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, indien zij noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van bejaarden en gehandicapten te bevorderen:
de kosten van deelname aan structurele sportieve of culturele activiteiten door personen van 65 jaar en ouder, tot maximaal EUR 100,00 per jaar. Onder structurele activiteiten wordt verstaan een activiteit met een terugkeerpatroon, zoals het lidmaatschap bij een sportvereniging, een abonnement bij de bibliotheek, een cursus bij een muziekschool, een zwemabonnement of een lidmaatschap van een volkstuin. Voor de verdere invulling van het soort activiteiten dat voor vergoeding in aanmerking komt, wordt verwezen naar artikel 4.3.1 en 4.3.2 van de Verordening U-pas 2012.
Artikel 15 Kosten in verband met bijzondere sociale, financiële of medische omstandigheden
Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, indien zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale of financiële omstandigheden:
een U-pas, uitsluitend strekkende tot het gebruikmaken door het tot het gezin van de alleenstaande ouder of gehuwden behorende schoolgaande kind tot 18, jaar voor specifiek aanbod gericht op de bevordering van de maatschappelijke participatie, bestaande uit voorzieningen op het terrein van cultuur, sport, school €xtra en Compu4School. Vanaf 1 juli 2013 geldt voor deelname aan sport en cultuur een budget met een maximum van EUR 225,00 per U-pasjaar.
Artikel 16 Duurzame gebruiksgoederen
Een krediet bij Werk in Inkomen geldt als voorliggende voorziening met betrekking tot de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen voor alle zelfstandige huishoudens met en zonder ten laste komende kinderen met een inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Indien een krediet bij Werk en Inkomen niet mogelijk is, kan (leen)bijstand worden verleend tot het bedrag van de noodzakelijke kosten.
Een krediet bij Werk en Inkomen geldt als voorliggende voorziening voor de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen voor alle zelfstandige huishoudens zonder ten laste komende kinderen die een inkomen hebben tot het niveau van de bijstandsnorm. Indien een krediet niet mogelijk is, kan (leen)bijstand worden verleend tot het bedrag van de noodzakelijke kosten.
Artikel 16A Reserveringstoeslag
In afwijking van artikel 16 en met toepassing van de Richtlijn Reserveringstoeslag kan aan het hoofd van het huishouden een Reserveringstoeslag worden toegekend voor de aanschaffing, de vervanging en/of de reparatie van duurzame gebruiksgoederen, woningmeubilering, woningstoffering, elektrische apparaten en fietsen.
Artikel 18 Voorzieningen ten behoeve van de bevordering van de uitstroom of de beëindiging of vermindering van de bijstandsuitkering
Voor bijstandsverlening komen in aanmerking alle van de voor rekening van de belanghebbende blijvende kosten in verband met het voeren van een gerechtelijke procedure voor zover deze kosten niet op de tegenpartij kunnen worden verhaald. Hierbij geldt dat de noodzaak in beginsel kan worden aangenomen, indien een toevoeging is verstrekt op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Voldoet de gerechtelijke procedure niet aan bovengenoemde eisen, dan kan, rekening houdend met de aard van het geschil, toch tot bijstandsverlening worden overgegaan. Een aanvraag om bijstand in deze kosten moet in beginsel zijn ingediend, voordat met een gerechtelijke procedure wordt gestart.
Artikel 19 Toeslagen voor ziektekostenpremie en verzekeringspremie
Een toeslag wordt verstrekt voor de noodzakelijke premies van een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
Artikel 19A Legeskosten voor verblijfsvergunningen
Voor bijstandsverlening voor de kosten van leges (voor vergunning) komen de volgende doelgroepen in aanmerking:
Hoofdstuk IV Schuldhulpverlening
Artikel 22 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan
1.Bij de besluitvorming over de toekenning van de bijstand ingevolge dit hoofdstuk wordt beoordeeld in hoeverre de belanghebbende bij het ontstaan van de schulden tekort is geschoten in de verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Bij deze beoordeling wordt in ieder geval betrokken de mate waarin de volgende factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schuldenlast:
de verhouding tussen inkomsten en vaste lasten en het ontbreken van perspectief op verbetering daarvan.
Geen bijstand voor schulden wordt verleend indien de belanghebbende door het aangaan of doen ontstaan van de schulden onder toepassing van de criteria genoemd in het eerste lid blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorzieningen in het bestaan, dan wel schulden zijn ontstaan tengevolge van verwijtbare gedragingen van belanghebbende.
§ 2 De vorm en hoogte van de bijstand
Artikel 23 Gebrek aan middelen in het verleden
De bijstand wordt als een uitkering om niet verstrekt, indien en voor zover:
Artikel 24 Bijstand in de vorm van borgtocht
De bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht in de gevallen genoemd in artikel 15, onder a. van deze richtlijnen, indien de belanghebbende de schuldenlast naar de normen van artikel15, onder a., zelf kan aflossen en de borgstelling noodzakelijk is om een krediet van Werk en Inkomen te verkrijgen.
Artikel 25 Bijstand in de vorm van een aanvulling op de bijstandsnorm
De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een maandelijkse aanvulling om niet op de bijstandsnorm indien en voor zover de aflossingscapaciteit, zoals omschreven in artikel 21, tweede lid, onder a. van deze richtlijnen onvoldoende ruimte biedt om de maandelijks verschuldigde rente en aflossingen te voldoen.
Artikel 26 De aan de bijstandsverlening verbonden verplichtingen
Aan de bijstand, die wordt verleend op grond van dit hoofdstuk worden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen verbonden:
zich aan de met Werk en Inkomen, afdeling Schuldregeling en Budgetbeheer, en de schuldeisers overeengekomen betalingsverplichtingen te houden. Aan de uitkering kan de voorwaarde worden verbonden, inkomsten geheel of gedeeltelijk aan Werk en Inkomen, afdeling Schuldregeling en Budgetbeheer, te cederen;
Artikel 27 De gevolgen van het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen
Indien de belanghebbende de aan de bijstandsverlening ingevolge dit hoofdstuk verbonden verplichtingen niet nakomt, worden die bijstandsverlening en de door Werk en Inkomen, afdeling Schuldregeling en Budgetbeheer, uitgevoerde schuldhulpverlening onmiddellijk beëindigd.
Hoofdstuk V Woonlastenfonds 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012
Bij de berekening van de huurquota (aandeel huur van het netto-inkomen komt uit op 23%), is een bandbreedte opgenomen die afhankelijk van het inkomen kan komen te liggen tussen 23% en 27%. Op het moment dat de huurquota door burgemeester en wethouders zijn vastgesteld zijn deze bindend.
3 De bijdrage uit het Woonlastenfonds is bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt niet met terugwerkende kracht toegekend over periodes voorafgaand aan de van toepassing zijnde huurtoeslagperiode.
Artikel 30 Categorieën die in aanmerking komen
Met inachtneming van de bepalingen genoemd in artikel 29 komen voor een vergoeding in aanmerking:
Artikel 32 Voorliggende voorzieningen
De Huurtoeslag en de woonkostentoeslag voor huurders zijn de voorliggende voorzieningen waarop het Woonlastenfonds aansluit.
Artikel 35 Benodigde bewijsstukken
De aanvrager is verplicht alle voor het vaststellen van het recht op een bijdrage noodzakelijke gegevens en bewijsstukken te verstrekken. Vanaf 1 januari 2012 tot 31 december 2012 is dit de inkomensverklaring 2011 (of als deze er nog niet is die over 2010) van de Belastingdienst die een huishouden ontvangt. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij controle gegevens omtrent inkomen en samenstelling van het huishouden op te vragen bij de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank en de GBA.
De bijdrage uit het Woonlastenfonds wordt berekend op basis van de definitieve berekening huurtoeslag en/of woonkostentoeslag. De benodigde gegevens staan in de beschikking van de Belastingdienst die de aanvrager bij het aanvraagformulier moet voegen en/of kan worden opgevraagd bij de Belastingdienst. Door middel van het ondertekenen van het aanvraagformulier geeft de aanvrager hier toestemming voor.
Artikel 36A Onjuistheden in beschikkingen van de Belastingdienst
Indien er duidelijke onjuistheden staan in de beschikking van de Belastingdienst worden deze bij het berekenen van de bijdrage Woonlastenfonds hersteld of gewijzigd.
Controle vindt plaats op basis van de definitieve beslissing van de huurtoeslag en/of woonkostentoeslag, waarvan de bijdrage woonlastenfonds afhankelijk is.
Artikel 39 Wijziging wetgeving of richtlijnen
Bij wijzigingen of jaarlijkse bijstellingen van de Huurtoeslagwet, wijzigingen in de woonkostentoeslag voor huurders of de Algemene bijstandswet kunnen de uitgangspunten voor het Woonlastenfonds eveneens gewijzigd worden.
De rechthebbende is verplicht te veel ontvangen bijdragen uit het Woonlastenfonds terug te betalen. De bepalingen van de Wet werk en bijstand zijn van toepassing.
Indien de rechthebbende om gemotiveerde redenen het niet eens is met de beslissing bijdrage Woonlastenfonds kan rechthebbende bezwaar indienen tegen de berekening van de bijdrage uit het Woonlastenfonds. Dit bezwaar wordt in samenhang met de berekening van de huurtoeslag en/of de woonkostentoeslag voor huurders gezien, waarvan de bijdrage afhankelijk is.
De bijdrage Woonlastenfonds wordt (indien mogelijk) maandelijks betaald aan de huurder via Het Vierde Huis. Indien maandelijkse betalingen niet mogelijk zijn om administratieve of organisatorische redenen, wordt de bijdrage periodiek uitbetaald (per kwartaal/maximaal per halfjaar). Aanvragers worden daarvan op de hoogte gesteld.
Er is geen bezwaar mogelijk tegen de termijn van uitbetaling indien de reden van het uitblijven van betaling gelegen is in de administratieve handelingen van de uitkeringsinstantie voor de huurtoeslag (Belastingdienst) of nalatigheid van de aanvrager en/of rechthebbende. Dit hangt samen met het feit dat de hoogte van de bijdrage uit het Woonlastenfonds afhankelijk is van de huurtoeslag.
Artikel 43 Vaststellen bijdrage
De bijdragen uit het Woonlastenfonds als bedoeld in artikel 31 worden als volgt berekend:
C: eenpersoonsouderenhuishoudens;
D: meerpersoonsouderenhuishoudens.
A: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 15.250,00 is het rekeninkomen EUR 15.250,00;
B: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 19.860,00 is het rekeninkomen EUR 19.860,00;
C: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 15.000,00 is het rekeninkomen EUR 15.000,00;
D: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 19.000,00 is het rekeninkomen EUR 19.000,00.
In alle andere gevallen is het rekeninkomen het jaarinkomen voor de huurtoeslag.
Indien de rechthebbende uitsluitend een woonkostentoeslag voor huurders ontvangt, wordt het inkomen voor de woonkostentoeslag voor huurders door Werk en Inkomen vastgesteld. In aanvulling hierop is dit inkomen eveneens van toepassing voor het Woonlastenfonds.
3.Vaststellen rekeninkomen voor het woonlastenfonds:
Het door de Belastingdienst definitief vastgestelde (reken)inkomen van de huurtoeslag in het jaar voorafgaand aan het lopende subsidiejaar wordt het rekeninkomen dat geldt voor de vaststelling van de bijdrage uit het Woonlastenfonds. Als de aanvrager in het jaar voorafgaand aan het aanvraagjaar geen huursubsidie heeft gehad, geldt het geschatte inkomen van het aanvraagjaar dat vastgesteld is door de Belastingdienst (voorlopige beschikking huurtoeslag). De huurtoeslag van het lopende jaar is de voorliggende voorziening voor de bijdrage Woonlastenfonds.
4.Vaststellen huurquotum Woonlastenfonds:
A: het huurquotum wordt vastgesteld op 16.30 % van het rekeninkomen;
B: het huurquotum wordt vastgesteld op 18.00 % van het rekeninkomen;
C: het huurquotum wordt vastgesteld op 17.40 % van het rekeninkomen;
D: het huurquotum wordt vastgesteld op 17.70 % van het rekeninkomen.
De rekenhuur wordt vastgesteld op de nettohuur en het deel van de kosten dat voor huurtoeslag in aanmerking komt.
6.Vaststellen verschil en minimaal verschuldigde huur:
De bijdrage van het Woonlastenfonds is het verschil tussen de rekenhuur na aftrek van de Huurtoeslag en het huurquotum.
Als na berekening van het huurquotum voor het Woonlastenfonds de berekende normhuur voor het Woonlastenfonds lager is dan de basishuur die voor de huurtoeslag van toepassing is, is de basishuur het bedrag dat van toepassing is uit de tabellen huurtoeslagen.
7 . Vaststellen bijdrage Woonlastenfonds:
Er wordt geen bijdrage toegekend als:
A: het jaarinkomen hoger is dan EUR 15.250,00;
B: het jaarinkomen hoger is dan EUR 19.860,00;
C: het jaarinkomen hoger is dan EUR 15.000,00;
D: het jaarinkomen hoger is dan EUR 19.000,00.
Bij alle tussentijdse berekeningen wordt uitgegaan van de werkelijke bedragen (niet afgerond). Zodra het eindbedrag berekend is, wordt afgerond naar de Euro erboven als het bedrag boven EUR 1,00 ligt.
9.De berekende bijdragen tussen EUR 0,01 en EUR 1,00:
Als de berekende bijdrage EUR 1,00 of minder is, wordt de bijdrage vastgesteld op EUR 0,00.
Bij een rekenhuur boven EUR 664,66 per maand wordt geen bijdrage uit het Woonlastenfonds verstrekt, tenzij het gaat om een specifieke ouderenwoning of een aangepaste woning voor mensen met een beperking of gezinnen met meer dan vijf kinderen.
Deze huishoudens kunnen een woonkostentoeslag voor huurders aanvragen bij Het Vierde Huis. Indien zij daarvoor in aanmerking komen, is in aanvulling daarop een bijdrage uit het Woonlastenfonds mogelijk voor de groepen die tot bovengenoemde inkomenscategorieën van het Woonlastenfonds behoren. Als het huishouden bestaat uit personen onder de 23 jaar mag de rekenhuur niet hoger zijn dan EUR 366,37 per maand.
12.Bijdrage Woonlastenfonds onder kwaliteitsgrens:
Huishoudens die een woning bewonen waarvan de rekenhuur onder EUR 366,37 per maand ligt komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit het woonlastenfonds.
De in dit hoofdstuk genoemde bedragen en percentages kunnen door burgemeester en wethouders jaarlijks gewijzigd worden.
Deze richtlijnen kunnen worden aangehaald onder de titel: Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2004.