Organisatie | Borger-Odoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening 2006 gemeente Borger-Odoorn |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Per 16 januari 2008 geldt deze verordening niet voor eisen aan het gebruik van bouwwerken
Brandweerwet, art. 12
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-09-2006 | 01-10-2010 | Nieuweregeling | 29-06-2006 Week in Week uit, 29-8-2006 | 2-5-2006 |
De raad van de gemeente Borger-Odoorn;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2-5-2006;
overwegende, dat de brandbeveiligingsverordening 1999 is verouderd en aangepast dient te worden en het noodzakelijk is een Brandbeveiligingsverordening 2006” van de gemeente Borger-Odoorn op te stellen;
HOOFDSTUK 2 Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig kan worden bereikt.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende blus water kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen en landbouwakkers
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid of waar brandbare gewassen worden opgeslagen, is verplicht – na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief – de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
HOOFDSTUK 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld door de raad van de gemeente Borger-Odoorn bij besluit van 23 december 1999, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening.
Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld door de raad van de gemeente Borger-Odoorn bij besluit van 23 december 1999 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de bouwverordening.
Toelichting Brandbeveiligingsverordening
De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven:
De brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.
Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan is de brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd.
De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans de voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen, die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1).
De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan.
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Deze onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315).
De artikel 4:1 tot en met 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op de vergunning aanvraag van toepassing. Deze voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.
De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De Algemene wet bestuursrecht geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt.
Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld. In de verordening is derhalve geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningaanvraag voorschrijft.
Het gebruik van de bovengenoemde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht bij de behandeling van een vergunningaanvraag vereist geen afzonderlijk besluit van burgemeester en wethouders. Bij de eerste vergunningaanvraag op basis van de verordening zal aangegeven moeten worden dat bij de afwikkeling van de vergunningaanvraag de artikelen 4:1 tot en met 4:6 en 4:13 tot en met 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt worden. Op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn burgemeester en wethouders vervolgens gehouden de daarop volgende aanvragen eveneens met toepassing van de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.
De in artikel 1.1 bedoelde ‘voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen’ is een ruime omschrijving. Bouwwerken als bedoeld in de Bouwverordening 2004 vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de Bouwverordening 2004.
Onder een bouwwerk moet, ingevolge de Bouwverordening 2004, worden verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Tenten vallen gezien deze definitie niet onder de werkingssfeer van deze verordening. Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 16 april 2004, LJN AO8345, Awb 03/930 GEMWT. Hieruit blijkt dat tenten bouwwerken zijn in de zin van de Bouwverordening 2004 en niet op grond van de Brandbeveiligingsverordening zoals in het verleden het geval was.
In dit verband is te denken aan álle bouwwerken’ die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Dit zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Er bestaat in dit kader een relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, nr. 209. Daarin werd uitgemaakt ‘dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip ‘gebouw’ en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke Bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond’.
In het onderhavige geval was sprake van het aanmeren door middel van twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen. Overigens valt het te verwachten dat bij een ‘minder losse verbinding’ de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.
Daarnaast vallen allerlei terreinen onder het begrip inrichting, zoals gedefinieerd in artikel 1.2 van deze verordening.
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:
Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgronden voor een vergunning kunnen zijn:
De situaties a. en b. betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.
Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningplichtige inrichtingen zijn de boeken, die de NFB uitgeeft in de serie Een brandveilig gebouw... .
Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen
Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningplichtig. In artikel 2.2.1 wordt de brandveiligheid van niet vergunningplichtige bouwwerken geregeld.
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de gemeentelijke organisatie verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening. In de toelichting op de bouwverordening is reeds vermeld dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventievoorschriften. Daarnaast kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van Bouw- en woningtoezicht. Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening coördinatie tot stand te brengen.
Voor de opsporing van (onder meer) de in de brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986/84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986/247).
Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete in de verordening gesteld worden.