Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Edam-Volendam

Verordening toeslagen op- en verlagingen van de norm ingevolge de Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEdam-Volendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen op- en verlagingen van de norm ingevolge de Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelVerordening toeslagen op- en verlagingen van de norm ingevolge de Wet werk en bijstand 2004 Toeslagenverordening Edam-Volendam 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand artikel 8

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200401-01-2012Nieuwe regeling

23-12-2003

NIVO 21 januari 2004

155-2003a

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen op- en verlagingen van de norm ingevolge de Wet werk en bijstand 2004

 

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. wet: de “Wet werk en bijstand (Stb.2004);

    b. alleenstaande:

    de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die geen totzijn last komende kinderen heeft en die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    c. alleenstaande ouder:

    de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    d. gehuwde:

    een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder is doch jonger dan 65 jaar;

    e. kind:

    het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    f. ten laste komend kind:

    het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    g. belanghebbende:

    degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    h. woning:

    een woning, woonwagen en een woonschip;

    i. woonkosten:

    1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de individuele Huursubsidie (Stb. 1986, 265);

    2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekendesom van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten,waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de onroerend zaakbelastingen, de opstalverzekering en het eigenaaraandeel van de waterschapslasten.

    3. woonkosten bij het bewonen van een woonwagen of woonschip, bijvoorbeeld stageld, liggeld of onroerend zaakbelasting, in ieder geval niet zijnde energiekosten.

    j. commerciële huurprijs:

    de geldende minimale huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet.

    k. netto minimumloon:

    het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid,onderdeel a van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon tenminste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonheffing, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en werknemersaandeel ziekenfondspremie; de loonheffing en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 55, tweede lid, van de wet.

    l. zorgbehoevende:

    een persoon die, bij niet-inwoning, is aangewezen op beroepsmatige verzorging.

    m. medebewoner:

    iemand die naast de belanghebbende zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

    n. hoofdbewoner:

    een persoon die de woning in huur of eigendom heeft.

    o. WSF 2000: Wet op de studiefinanciering.

  • 2.

    Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar of ouder diemet een persoon van 21 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 3.

    Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4.

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5.

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

HOOFDSTUK 2 Categorieën

Artikel 2
  • 1.

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand wordt verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2.

    Deze categorieën worden aangeduid als:

    a.alleenstaande;

    b. alleenstaande ouder;

    c. gehuwde.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3
  • 1.

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag van 20 % van het netto minimumloon.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is en waarbij de kosten met één medebewoner gedeeld kunnen worden 10% van het netto minimumloon. Indien de kosten gedeeld kunnen worden met twee of meer medebewoners wordt geen toeslag aan de hoofdbewoner toegekend.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid, bedraagt voor de medebewoner de toeslag het in artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag, indien door hem een commerciële huurprijs wordt voldaan.

  • 5.

    Het vierde lid is niet van toepassing op bloedverwanten in de eerste graad.

HOOFDSTUK 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4
  • 1.

    De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de medebewoner 10% van het netto minimumloon en voor de hoofdbewoner 10 % van het netto minimumloon per inwonende met wie de algemene bestaanskosten kunnen worden gedeeld. De totale verlaging bedraagt niet meer dan 20 % van het netto minimumloon.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, wordt bij inwonende echtparen geen verlaging toegepast indien zij een commerciële huurprijs voldoen.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op bloedverwanten in de eerste graad.

Artikel 5
  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 wordt bij een inwonend kind -ouder dan 22 jaar- aangenomen dat er sprake is van medebewoning en dat de kosten gedeeld kunnen worden.

  • 2.

    Bij een inwonend kind tot 23 jaar wordt er niet van uitgegaan dat de kosten gedeeld kunnen worden.

  • 3.

    Bij een inwonend studerend kind dat rechtmatig een uitkering geniet ingevolge de WSF 2000 dat ouder is dan 22 jaar en jonger dan 25 - en tevens inkomsten uit arbeid geniet - wordt er van uitgegaan dat de kosten gedeeld kunnen worden tenzij aantoonbaar is dat deze inkomsten lager zijn dan het wettelijk minimum loon.

  • 4.

    Indien er - met in achtneming van het gestelde in lid 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4 - een verlaging wordt toegepast kan deze maximaal 10% bedragen (art. 4.2)

Artikel 6

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 wordt, indien een van de medebewoners verzorgingsbehoevend is, aangenomen dat zowel de verzorgingsbehoevende als de medebewoner in redelijkheid geen kosten met elkaar kunnen delen.

Artikel 7
  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet.

     

  • 2.

    a. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20 % van het netto minimumloon indien er in het geheel geen woonkosten zijn;

    b.De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20 % van het netto minimumloon indien,in geval van een echtscheidingssituatie, de woonlasten van de eigendomswoning bij wijze van alimentatie door de (ex)partner worden voldaan.

    c. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10 % van het netto minimumloon indien, ingeval van een echtscheiding, de woonlasten van de eigendomswoning bij wijze van alimentatie gedeeltelijk door de (ex) partner worden voldaan.

    d. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10 % van het netto minimumloon indien een hypotheekvrije eigendomswoning wordt bewoond. e. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20 % van het netto minimumloon indien een kraakpand wordt bewoond zonder woonlasten.

    f. De verlaging alsbedoeld in het eerste lid bedraagt 10 % van het netto minimumloon indien een zwervend bestaan wordt geleid en dientengevolge geen aantoonbare woonlasten aanwezig zijn.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 8

De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar, in afwijking van artikel 3, vastgesteld op 10 % van het netto minimumloon met dien verstande dat norm + toeslag tezamen niet meer mogen bedragen dan het voor de leeftijd geldende netto minimumloon.

Artikel 9
  • 1.

    Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag als bedoeld in artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 4,5,7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 20 % van het netto minimumloon.

  • 2.

    Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4,5,7 en 8 geldt, bedraagt de totale verlaging niet meer dan 20 % van het netto minimumloon.

  • 3.

    Voor bloedverwanten in de eerste graad bedraagt het in het eerste en twee lid vermelde maximum 10 % van het netto minimumloon.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 10

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18 van de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 11
  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in dezeverordening.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen Burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen omtrent het bepaalde in deze verordening nadere regels vaststellen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders behouden zich het recht voor anders te besluiten indien de bepalingen in deze verordening leiden tot onbillijkheden van ernstige aard.

Artikel 12

Er wordt een overgangsperiode betracht van twaalf maanden, in casu één kalenderjaar voor ouders met inwonende niet ten laste komende kinderen. Gedurende deze periode blijft het recht in stand ingevolge de voorgaande versie van deze verordening welke was gebaseerd op de Algemene Bijstandswet. Een en ander onder voorbehoud van wijzigingen in de persoonlijke situatie.

Artikel 13
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1januari 2004.

  • 2.

    De Bijstandsverordening Edam-Volendam 1996 (laatst gewijzigd 10 september 1998) komt per 1 januari 2004 te vervallen.

Artikel 14

Deze verordening kan aangehaald worden als "Toeslagenverordening Edam-Volendam 2004”.

 

Aldus vastgesteld door de raad van

De Gemeente Edam-Volendam in zijn

openbare vergadering van 23 december 2003

de griffier, de voorzitter,