Organisatie | Hengelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening 2009 |
Citeertitel | Re-integratieverordening 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2009 | 01-01-2015 | Nieuwe regelgeving | 13-10-2009 Typisch Hengelo, 15-10-2009 | 309370 |
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 september 2009, gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet investeren in jongeren (WIJ) de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 12, eerste lid onder a WIJ, artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7 WWB, artikel 11 WIJ, artikel 34 Ioaw en artikel 34 Ioaz bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, BESLUIT vast te stellen de hierna volgende 'Re-integratieverordening 2009'.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Deze verordening verstaat onder
belanghebbende: de persoon aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de WWB door burgemeester en wethouders ondersteuning wordt geboden of die aanspraak maakt op ondersteuning of de persoon aan wie op grond van artikel 11 van de WIJ door burgemeester en wethouders een werkleeraanbod wordt gedaan;
Artikel 2 - Opdracht aan burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders bevorderen de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor belanghebbende, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening, of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.
Hoofdstuk 2 - Doel en vorm van de ondersteuning
Artikel 4 - Vorm van de ondersteuning
Onder voorzieningen kunnen worden verstaan: een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de belanghebbende, aanbodversterking, begeleiding, bemiddeling, loonkostensubsidies, bevordering van zelfstandige maatschappelijke participatie in aanloop naar arbeidsinschakeling, een betaalde of onbetaalde arbeidsplaats, leerwerkstage, kinderopvang, schuldhulpverlening en nazorg.
Burgemeester en wethouders kunnen voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van re-integratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de re-integratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.
Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de WWB, de WIJ, de Ioaw of Ioaz, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:
Artikel 7 - Beperkingen en terugvordering
Burgemeester en wethouders kunnen van een belanghebbende als bedoeld in artikel 1, lid 2 onder e en f., die gebruik maakt van een voorziening en die de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, artikel 6, alsmede de verplichtingen die burgemeester en wethouders aan de aangeboden voorziening hebben verbonden niet nakomt, de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Hoofdstuk 3 - Werk als instrument voor re-integratie
Burgemeester en wethouders bieden de belanghebbende een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan. De duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt maximaal anderhalf jaar, waarbij een leerwerkstage plaatsvindt in de eerste zes maanden en belanghebbende aansluitend een arbeidsovereenkomst voor maximaal twaalf maanden krijgt met een loon van 100% van het wettelijk minimumloon (WML).
Burgemeester en wethouders bieden de belanghebbende een arbeidsovereenkomst aan voor de duur van één jaar. De arbeidsovereenkomst kan twee keer met een periode van een jaar verlengd worden. Een periode van één jaar waarop een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 11 van toepassing was, wordt in mindering gebracht op de maximale duur van drie jaar. De belanghebbende ontvangt een loon dat maximaal 105% van het wettelijk minimumloon (WML) bedraagt.
Hoofdstuk 4 - Subsidies voor de werkgever
Artikel 19 - Samenloop van subsidies
Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door burgemeester en wethouders, reeds langs andere weg subsidie wordt verstrekt.
Artikel 20 - Definitieve vaststelling
Burgemeester en wethouders stellen de definitieve loonkostensubsidie telkens na afloop van het kalenderjaar of na afloop van de overeengekomen periode vast op basis van de door burgemeester en wethouders te bepalen en door de werkgever aan te leveren documenten.
Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend.
Hoofdstuk 5 - Experimenten en overgangsregeling
Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om bij wijze van experiment, in verband met het vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het re-integratiebeleid, bij de uitvoering van deze verordening af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10 tot en met 19 van deze verordening.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.
Artikel 25 - Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in zeer bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot buitengewone onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Toelichting op de re-integratieverordening
Deze verordening regelt de ondersteuning die burgemeester en wethouders bieden bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 11 van de Wet investeren in jongeren (WIJ). In de WIJ kent dit de vorm van een werkleeraanbod. Een werkleeraanbod wordt gezien als een traject in het kader van deze verordening.
Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB en artikel 12 WIJ.
Artikel 2.Opdracht aan burgemeester en wethouders
De WWB en de WIJ geven aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel op grond van de WWB belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning. Op grond van de WIJ is er wel een afdwingbaar recht op een werkleeraanbod.
Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Artikel 3.Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel nog niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie, waarbij in het perspectief van uiteindelijke arbeidsinschakeling gewerkt wordt. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk of deelname aan activiteiten in wijk of buurt als opstap naar arbeidsinschakeling.
Arbeid als zelfstandige is ook algemeen geaccepteerde arbeid als de zelfstandige arbeid perspectief op uitstroom biedt.
Artikel 4.Vorm van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is en als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB en de WIJ gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn, uitgezonderd de stadsbaan.
Arbeid als zelfstandige is ook een belangrijke vorm van arbeidsinschakeling. Hiervoor zijn, naast de algemene voorzieningen, een aantal specifieke voorzieningen in de verordening benoemd.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie als opstap een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval moet de voorziening adequaat en toereikend zijn voor het beoogde uiteindelijke doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject c.q. het werkleeraanbod ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject of werkleeraanbod is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject of werkleeraanbod wordt besloten, de inhoud van het traject/werkleeraanbod besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
In de meeste gevallen wordt, voordat voorzieningen worden ingezet, een advies gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door burgemeester en wethouders wordt verricht. Eventueel kan na een dergelijk onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Personen die een WWB-uitkering of een WIJ werkleeraanbod of inkomensvoorziening ontvangen zijn hierdoor reeds aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering worden voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld.
Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Artikel 7. Beperkingen en terugvordering
De hoogte van de eigen bijdrage voor een niet-uitkeringsgerechtigde of een ANW-er kan in een nadere beleidsregel worden vastgelegd.
Ook is denkbaar dat gemaakte kosten worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt.
Artikel 8. Budget- en subsidieplafonds
De aan burgemeester en wethouders gegeven mogelijkheid om een budget- en subsidieplafond vast te stellen is gecreëerd om overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Een subsidie- en budgetplafond kan alleen per voorziening ingesteld worden. Zodoende kan er naar een andere voorziening worden uitgeweken.
Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn te realiseren is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.
In het algemeen wordt uitgegaan van de volgende termijnen:
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder k. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Vrijwilligerswerk kent geen maximale duur om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft.
De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, dan wel meer algemeen het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. De leerwerkstage is bedoeld voor belanghebbenden die op korte, middellange of lange termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 9. Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de leerwerkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.
De aanloopbaan is een leerwerkstage gecombineerd met een gesubsidieerde baan. Het doel is het oriënteren op werk en het opdoen van vaardigheden en werkervaring om zodoende op korte, middellange of lange termijn uitstroom naar regulier werk mogelijk te maken. De aanloopbaan bestaat uit een leerwerkstage van een half jaar met aansluitend een arbeidsovereenkomst van één jaar met een salaris van 100% van het WML.
Met belanghebbende wordt een trajectplan aangegaan waarin de afspraken zijn vastgelegd ten aanzien van zijn ontwikkeling.
Gedurende het traject wordt belanghebbende geplaatst bij een werkgever om werkervaring op te doen. De werkgever betaalt hiervoor een stagevergoeding (periode leerwerkstage) of inleenvergoeding (periode arbeidsovereenkomst) op basis van de productiviteitswaarde van de werknemer.
Afhankelijk van het verloop van het traject zal belanghebbende na afloop van de aanloopbaan: 1) uitstromen naar een reguliere baan, 2) doorstromen naar een doorstroombaan, 3) doorstromen naar een stadsbaan, 4) terugkeren naar een uitkering (eventueel met sociale activering) of 5) overgaan naar de Wsw (indien belanghebbende hiervoor is geïndiceerd).
Voor de wet Flexibiliteit en Zekerheid (hierna Flexwet) staat de teller na de aanloopbaan op één jaarcontract.
De doorstroombaan is een gesubsidieerde baan waarbij belanghebbende werkervaring opdoet, zonodig in combinatie met scholing of andere voorzieningen. Doel is het kwalificeren voor regulier werk op korte of middellange termijn.
Belanghebbende wordt in het kader van de doorstroombaan een arbeidsovereenkomst van één jaar geboden tegen een salaris van maximaal 105% van het WML.
Met belanghebbende wordt een trajectplan aangegaan waarin de afspraken zijn vastgelegd ten aanzien van zijn ontwikkeling.
Gedurende het traject wordt belanghebbende geplaatst bij een werkgever om werkervaring op te doen. De werkgever betaalt hiervoor een inleenvergoeding op basis van de productiviteitswaarde van de werknemer.
Het contract met belanghebbende kan na verloop van de contractperiode met maximaal twee keer één jaar worden verlengd of zoveel korter als noodzakelijk. Voor zover belanghebbende voorafgaand aan de doorstroombaan een aanloopbaan heeft gehad is maximaal een verlenging van één jaar mogelijk.
Afhankelijk van het verloop van het traject zal belanghebbende na afloop van de doorstroombaan:
Voor de Flexwet staat de teller na de doorstroombaan op maximaal 3 contracten van maximaal één jaar per contractperiode (3 x 3 regeling).
De stadsbaan is een gesubsidieerde baan waarbij belanghebbende participeert op de arbeidsmarkt, zo mogelijk in combinatie met scholing of andere voorzieningen. De stadsbaan wordt ingezet wanneer op (middel)lange termijn geen reëel perspectief op regulier werk bestaat. De stadsbaan biedt een structurele dagbesteding en belanghebbende doet werkervaring op. De stadsbaan kan ook ingezet worden voor Wsw-geïndiceerden ter voorbereiding op plaatsing in het kader van de Wsw.
De arbeidsovereenkomst in het kader van een stadsbaan is voor bepaalde of onbepaalde tijd. Heeft belanghebbende voorafgaand aan de stadsbaan een doorstroombaan gehad, dan volgt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Het salaris in de stadsbaan bedraagt maximaal 115% van het WML.
Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van de aanloop-, doorstroom- en stadsbanen uitbesteden. In eerste instantie is de SWB Groep/Fitis hiervoor de aangewezen organisatie.
Artikel 15. Doel van de subsidie voor werkgevers
Doel van subsidiëring van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te realiseren voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. Omdat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of omdat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de financiële risico's die daaraan verbonden zijn. De subsidiëring compenseert die financiële risico’s.
De loonkostensubsidie wordt verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een belanghebbende om deze werkervaring te laten opdoen en/of de overgang naar regulier werk bij betreffende werkgever mogelijk te maken. De loonkostensubsidie is niet direct gekoppeld aan een vacature bij een werkgever en staat los van wie vanuit de doelgroep daarop werkzaam is. De loonkostensubsidie wordt afgestemd op de combinatie werkgever en werknemer.
De aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden is een voorwaarde voor de subsidie. De duur van de subsidie is maximaal de duur die noodzakelijk wordt geacht. Dit kan voor onbepaalde tijd zijn. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt door onderhandeling vastgesteld en kan onder andere als compensatie voor de non-productiviteit van de werknemer worden verstrekt. Ook het ontwikkelingspotentieel van de werknemer speelt een rol bij het vaststellen van de hoogte van de subsidie. In de maximale hoogte van de loonkostensubsidie wordt onderscheid gemaakt tussen werknemers waarbij op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief op regulier werk bestaat en werknemers waarbij dat perspectief niet bestaat. De termijnen zijn nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 9.
Artikel 17. Aanvullende voorwaarde
Aan de loonkostensubsidie is de voorwaarde verbonden dat een trajectplan wordt afgesloten tussen werkgever en werknemer. Deze voorwaarde ondersteunt het doel van de loonkostensubsidie, zijnde het opdoen van werkervaring en de overgang naar regulier werk. De verantwoordelijkheid voor het opstellen en uitvoeren van het trajectplan ligt bij de direct betrokkenen: werkgever en werknemer. Hiermee wordt de betrokkenheid van de werkgever en werknemer bij het uitvoeren van het traject en daarmee de gerichte aandacht voor de ontwikkeling van de werknemer gemaximaliseerd. Burgemeester en wethouders kunnen de werkgever en belanghebbende ondersteunen bij het opstellen van het trajectplan. Het trajectplan moet in ieder geval door burgemeester en wethouders worden goedgekeurd. In de beoordeling spelen kwalitatieve aspecten met betrekking tot de ontwikkeling van de werknemer een rol evenals de planning en afspraken omtrent de uitvoering van de voorgenomen acties. Bij het definitief vaststellen van de loonkostensubsidie (achteraf per kalenderjaar) wordt ook de realisatie van de voornemens in het trajectplan beoordeeld.
Het opstellen van een trajectplan tussen werkgever en werknemer is geen aanvullende voorwaarde als de looptijd van de loonkostensubsidie korter is dan drie maanden. Dan heeft een trajectplan geen toegevoegde waarde en werkt het administratief verzwarend en belemmerend. Er moet namelijk een arbeidsovereenkomst van tenminste zes maanden worden aangegaan voordat een loonkostensubsidie wordt verstrekt en dan is er, na afloop van de looptijd van de subsidie, sprake van een regulier dienstverband.
Artikel 19. Samenloop van subsidies
Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Een loonkostensubsidie is alleen mogelijk voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is, maar kan ook een meer algemene subsidie zijn, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bestemd is.
Artikel 20. Definitieve vaststelling
Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar.
Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit ook goed aan bij het moment van salaris- en fiscale veranderingen.
Voorschotverlening is mogelijk omdat de subsidie eenmaal per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar inkomsten uit loonkostensubsidie tegenover staan. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiëring is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag over de periode waarop het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Het verschil wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend met de bevoorschotting van het volgende kalenderjaar als het negatief is. Als verrekening niet mogelijk is, worden te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.
Bij wijze van experiment kunnen burgemeester en wethouders afwijken van bepaalde artikelen in deze verordening om een doeltreffender en doelmatiger uitvoering van het
re-integratiebeleid te onderzoeken. In de praktijk kunnen voorzieningen worden ontwikkeld zonder dat deze direct als instrument in de verordening zijn opgenomen. Ter wille van de rechtszekerheid is gekozen voor een limitatieve opsomming van artikelen waarvan afgeweken mag worden. Het gaat hier om de (aanloop naar) voorzieningen in het kader van gesubsidieerde arbeid.
In verband met de voor een experiment benodigde flexibiliteit worden niet bij voorbaat gedetailleerde voorwaarden aan de inhoud van de experimenten verbonden. In een besluit voorafgaande aan een experiment leggen burgemeesters en wethouders vast van welke artikelen afgeweken wordt en op welke wijze en in hoeverre dit gebeurt.
Een experiment kan maximaal twee jaar duren. Na afloop van een experiment leggen burgemeester en wethouders de raad een evaluatie van het experiment voor. Bij structureel gewenste inzet van de betreffende voorziening wordt een voorstel tot wijziging van deze verordening gedaan.