Organisatie | Beek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Beek |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Beek |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Beek.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-09-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 06-09-2012 Maas- en Geleenbode, 19-09-2012 | 12vra00180 |
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14-08-2012;
gelet op de “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen” (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets).
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en de artikelen 7, 8, 9, 10, 18 van de WWB, de artikelen 20, 34, 35, 36 van de IOAW en IOAZ
Vast te stellen de volgende verordeningen:
en deze met terugwerkende kracht in werking te laten treden op 1 januari 2012, onder gelijktijdige intrekking van de bestaande verordeningen,
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
In aanmerking voor de langdurigheidstoeslag komt de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden, de referteperiode, aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100 % van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.
Artikel 3. Hoogte van de toeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, komt de rechthebbende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36 lid 1 WWB wordt gebruikt.
De begrippen die in de WWB voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB en zijn dan ook niet nader omschreven. Aan de overige begrippen is in dit artikel wel een definitie gegeven.
Het begrip “langdurig, laag inkomen” wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100 % van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100% grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).
De vaststelling van de hoogte van het inkomen vindt plaats aan de hand van artikel 32, waarbij op grond van het tweede lid van artikel 36 een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag niet meetelt bij de vaststelling van dat inkomen.
Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Achterliggende gedachte hierbij is dat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijv. 110 of 120% niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Het hanteren van een grens van bijvoorbeeld 110% of 120% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65 plussers in dat geval strijdig is met het verbod van leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tot 1-1-2009) voorschreef, wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Deze termijn wordt ook door het Nibud gehanteerd. Tevens sluit dit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers, normaal gesproken, vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.
In het tweede lid worden studenten expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag (in de huidige wettelijke bepalingen zijn studenten al uitgesloten). De overweging hierachter is dat studenten zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau.
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar éénmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van 1 januari van het voorafgaande jaar.
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.
Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de wet Werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen” (wet afschaffing huishoudinkomenstoets).
Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude Verordening langdurigheidstoeslag (Artikel IV Wijziging verordening Langdurigheidstoeslag) nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.