Organisatie | Overbetuwe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Overbetuwe 2016 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Overbetuwe 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | algemene subsidieverordening 2016.pdf |
Geen.
Gemeentewet, art. 149
subsidieregelingen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2016 | nieuwe regeling | 15-03-2016 officiele bekendmakingen, gemeenteblad 34140, 21 maart 2016 | 15rb000163 | ||
01-05-2008 | 01-04-2016 | nieuwe regeling | 22-04-2008 Hét Gemeente Nieuws; 30-04-2008 | 08rb000056 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 651/2014 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 187/69), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1407/2013 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 18 december 2013 (PbEU L352/3), verordening (EG) nr. 1408/2013 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU L 352/9) en verordening (EG) nr. 717/2014 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2014 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
Deze verordening is van toepassing op het verstrekken van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet.
Burgemeester en wethouders stellen bij subsidieregeling vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin ook bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Artikel 10 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000,00 verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen en bij meerjarige subsidies kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Is een jaar- of boekjaarsubsidie verleend voor een in de loop van het jaar uit te voeren activiteitenplan en blijkt dat daarvoor niet de gehele subsidie nodig was, dan vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve van ten hoogste tien procent van het subsidiebedrag. Bedraagt het overschot meer dan tien procent, dan wordt het meerdere door burgemeester en wethouders terug gevorderd.
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de egalisatiereserve een zeker bedrag niet te boven mag gaan en dat deze slechts binnen een bepaalde termijn kan worden gebruikt. Is de egalisatiereserve gedurende deze termijn niet geheel gebruikt, dan wordt het restant door burgemeester en wethouders terug gevorderd.
Artikel 14 Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
In afwijking van lid 1 onderdeel b kunnen burgemeester en wethouders verlangen dat de subsidieontvanger aantoont dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats uiterlijk 8 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 17 Subsidievaststelling
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, als bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken wanneer de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
Artikel 20 Intrekking oude regeling
De Algemene subsidieverordening gemeente Overbetuwe 2008, zoals vastgesteld bij besluit van 22 april 2008, wordt ingetrokken.
Aldus besloten in zijn openbare vergadering
van 15 maart 2016 .
DE RAAD VOORNOEMD,
de griffier,
A.J. van den Brink MBA.
de voorzitter,
drs A.S.F. van Asseldonk.
De Algemene subsidieverordening biedt een kader voor de verstrekking van subsidies. Het omvat het proces rondom subsidieverstrekkingen. De verordening biedt de mogelijkheid om in subsidieregelingen nadere invulling te geven aan de verordening en het beleid rondom te subsidiëren activiteiten.
Door burgemeester en wethouders kan in subsidieregelingen worden afgeweken van een aantal bepalingen in deze verordening, als dit voor de betreffende subsidie beter past. In een verleningsbeschikking kan daarnaast, waar hier ruimte voor bestaat, nader invulling gegeven worden aan de regels en maatwerk worden toegepast. Hierbij wordt er wel nadrukkelijk voor gewaakt dat er geen willekeur ontstaat.
Titel 4.2 van de wet geeft al veel regels rondom subsidieverstrekking. De verordening regelt hetgeen dat niet, of facultatief in de wet is geregeld. Dat betekent dat bij subsidieverstrekking zowel de verordening als de wet van belang zijn als regelend kader.
Soms geeft de wet bepaalde mogelijkheden, maar voorwaarde is dan dat ze in een verordening zijn geregeld. Een voorbeeld is artikel 4:22 van de wet over het instellen van een subsidieplafond (komt terug in artikel 5 van de verordening) en 4:38 en 4:39 van de wet, die gaan over het opleggen van bepaalde verplichtingen aan de subsidieontvanger (zie artikel 12, tweede en derde lid van de verordening).
De wet geeft in artikel 3:36 de mogelijkheid om bij subsidies een uitvoeringsovereenkomst af te sluiten.
Dit kan met name van belang zijn als een gesubsidieerde instelling activiteiten uitvoert die essentieel zijn voor bepaalde diensten in de gemeente, zoals zorg of bibliotheekdiensten. De gemeente kan dan indien nodig nakoming vorderen van de gesubsidieerde activiteiten en kan ook samen met de subsidieontvanger resultaatverplichtingen vastleggen.
Overigens kan er ook heel veel vastgelegd worden in de subsidieverleningsbeschikking. Het is dus lang niet altijd nodig om een uitvoeringsovereenkomst op te stellen. De uitvoeringsovereenkomst moet geen doublure zijn van de beschikking. Bij geschillen over de uitvoeringsovereenkomst is de burgerlijke rechter bevoegd.
Er is regelmatig commotie over hoge inkomens bij gesubsidieerde instellingen. Gemeenten hebben in het verleden wel eens geprobeerd om in hun subsidieregelgeving voorwaarden te stellen aan de hoogte van topinkomens bij door hen gesubsidieerde instellingen. Hier is door de rechter een streep doorgehaald (ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6635). Het is wel mogelijk om in de subsidiebeschikking te bepalen dat er van het subsidiebedrag maar een bepaald percentage of maximum aan personeelskosten mag worden besteed. Een andere mogelijkheid is om in een subsidieregeling te bepalen welke kosten voor subsidie in aanmerking komen en dan ofwel salariskosten bij de berekening van het subsidiebedrag helemaal uit te sluiten, ofwel ze bij de berekening voor een bepaald maximum meenemen. Dit zal niet altijd mogelijk zijn, bijvoorbeeld als de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten met name afhankelijk is van de inzet van gekwalificeerde medewerkers.
Alleen de artikelen die toelichting nodig hebben worden hier onder besproken.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Sub a: onder de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV 651/2014) zijn veel steuncategorieën vrijgesteld van de aanmeldingsplicht en kan worden volstaan met een kennisgeving. De AGVV is voor decentrale overheden een van de meest praktische manieren om steun ‘staatssteunproof’ te maken, omdat deze veel steuncategorieën bevat en deze ruime toepassingsmogelijkheden biedt.
Sub b: steunmaatregelen die onder een de-minimisverordening vallen, hebben een beperkt effect op het handelsverkeer tussen lidstaten. Zulke maatregelen voldoen hierdoor niet aan alle cumulatieve criteria van het staatssteunverbod en leveren dus geen staatssteun op.
Sub e: het begrip onderneming houdt in deze verordening verband met de regels voor staatssteun. In de Europese regels voor staatssteun wordt het begrip onderneming ruim opgevat. Een stichting of vereniging kan ook een onderneming zijn.
Met het eerste lid krijgen burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de verordening van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de wet geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld begrotingssubsidies). Het tweede lid geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de verordening (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
De raad verplicht burgemeester en wethouders om de te subsidiëren activiteiten te bepalen in nadere regels, subsidieregeling genoemd. Voor zover burgemeester en wethouders iets wensen te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, criteria die hiervoor gelden, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van de verordening worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de verordening, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt burgemeester en wethouders daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid ).
Ondernemingen kunnen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening (vijfde lid). Als hierover getwijfeld wordt en de gemeente wil toch bekijken of het mogelijk is een subsidie te verstrekken, zal eerst een melding aan de Europese Commissie gedaan moeten worden.
Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat burgemeester en wethouders vervolgens de subsidieplafonds kunnen vaststellen. Burgemeester en wethouders stellen de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid van artikel 5 in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de wet) en wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid). Verlaging van een subsidieplafond kan gevolgen hebben voor al ingediende aanvragen.
Het besluit tot vaststelling en verlaging van een subsidieplafond is een besluit van algemene strekking en moet bekend gemaakt worden.
Als er een subsidieregeling wordt vastgesteld waarbij een subsidieplafond van toepassing is, dan wordt in de subsidieregeling ook de wijze van verdelen bepaald. Het plafond kan in de subsidieregeling zelf staan, maar kan ook jaarlijks door burgemeester en wethouders worden vastgesteld en bekend gemaakt. Het subsidieplafond moet in principe voorafgaand aan de periode waarop het betrekking heeft worden vastgesteld en bekend gemaakt (artikel 4:27, eerste lid van de wet). Latere bekendmaking heeft geen gevolgen voor reeds ingediende subsidieaanvragen, tenzij artikel 4:28 van de wet van toepassing is. Als het subsidieplafond in de subsidieregeling staat kan dit niet zomaar verlaagd worden. De regeling moet dan gewijzigd worden.
Verlaging van een subsidieplafond, als gevolg van een lager vastgestelde begroting, moet in de vorm van een besluit van burgemeester en wethouders.
De verlaging van het subsidieplafond als gevolg van een lager vastgestelde begroting kan gevolgen hebben voor al verleende subsidies. Dat zal zo zijn als het totaal aan verleende subsidies het (verlaagde) plafond overschrijdt. Dan moeten burgemeester en wethouders transparant zijn over de gevolgen van deze verlaging van het subsidieplafond voor reeds verleende subsidies. Bijvoorbeeld alle reeds verleende subsidies worden verlaagd, of, als de verdeling op een ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ manier worden verdeeld, wellicht de laatst ingediende aanvraag of aanvragen.
Burgemeester en wethouders informeren subsidieontvangers zo spoedig mogelijk over de gevolgen voor hun subsidie.
Burgemeester en wethouders hebben via artikel 2 van de verordening de bevoegdheid gedelegeerd gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies. Zij zijn als zij gebruik maken van deze bevoegdheid verplicht om bij een nog niet door de raad vastgestelde of goedgekeurde begroting – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de wet – een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid). Het begrotingsvoorbehoud moet worden opgenomen in de subsidiebeschikking en kan niet in een subsidieregeling komen te staan. Als de raad na via de begroting niet genoeg middelen beschikbaar stelt om de subsidie te kunnen verstrekken, moeten burgemeester en wethouders binnen vier weken na goedkeuring en vaststelling van de begroting door de raad de subsidie uitdrukkelijk intrekken via een subsidiebeschikking. Daarbij wordt als reden gewezen op 4:48, eerste lid of artikel 4:50 van de wet. De beschikking is vatbaar voor bezwaar en beroep.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits burgemeester en wethouders het door hen vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar hebben gesteld en de elektronische weg is opengesteld.. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dienen burgemeester en wethouders te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Wanneer de algemene groepsvrijstelling van toepassing is hoeft er geen goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd te worden. Wel moet de Commissie in kennis gesteld worden van de steunmaatregel. Ook moet ervoor worden gewaakt dat de steunplafonds voor de verschillende categorieën van steun niet worden overschreden. Zie voor meer informatie www.Europadecentraal.nl
Van dit lid kan niet worden afgeweken bij subsidieregeling (vierde lid), omdat het om een wettelijke vereiste gaat waarvan niet kan worden afgeweken.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. De aanvraagtermijn voor jaarlijkse subsidies is afgestemd op de termijn voor het vaststellen van de subsidiebeschikking van het vorige jaar. De vroege indiening is van belang omdat dan met deze aanvragen rekening gehouden kan worden bij het voorbereiden van de begroting. Het gaat vaak om aanzienlijke bedragen, die zowel voor de instelling als voor de gemeente van belang zijn. Doordat op 1 juni ook de stukken voor de afrekening over het vorige jaar moeten zijn in geleverd, kunnen de gegevens over het jaar n-1 worden betrokken bij de beslissing over jaar n+1. Voor de subsidieaanvrager is het ook van belang, ruim vóór het nieuwe jaar te weten waarop men waarschijnlijk (zie het begrotingsvoorbehoud van artikel 5) mag rekenen. Daarom is de beschikkingstermijn gesteld op vier maanden (van 1 juni tot 1 oktober), een termijn die normaal gesproken moet kunnen worden gehaald. Zijn er problemen, bijvoorbeeld over de afrekening van het vorige jaar, waar partijen eerst uit moeten proberen te komen, dan is zonodig de rest van het jaar beschikbaar (artikel 8, eerste lid).
Boekjaren zullen over het algemeen gelijk lopen aan een kalenderjaar. Bij subsidieregeling kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid). Daarnaast kan ontheffing verleend worden in individuele gevallen (vijfde lid).
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen burgemeester en wethouders gehouden zijn te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de wet staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Bij de beslistermijnen is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kunnen burgemeester en wethouders kortere beslistermijnen vaststellen (derde lid).
Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging (verlengen) van de beslistermijn biedt dan uitkomst. De wet geeft deze mogelijkheid in artikel 4:14. De beslistermijn moet wel met een redelijke termijn worden verlengd. Een besluit tot verdaging is appellabel.
Op een aanvraag voor een subsidie per kalenderjaar wordt uiterlijk 1 oktober beslist. Voor vaststelling van de begroting dus. De kans bestaat dat de raad een minder groot bedrag ter beschikking stelt dan gedacht. Dat kan gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidie. In de subsidiebeschikking moet daarom aangegeven worden dat deze verleend wordt onder voorwaarde dat de vastgestelde begroting voldoende ruimte biedt. (zie ook de toelichting bij artikel 5).
Is er al drie jaar of langer achter elkaar subsidie verstrekt aan een aanvrager voor dezelfde, voortdurende activiteiten, dan kan de subsidie niet zonder redelijke overgangstermijn beëindigd of fors verlaagd worden (art 4:51 van de wet).
Subsidies voor voortdurende activiteiten worden namelijk vaak verstrekt aan instellingen die voor hun voortbestaan in belangrijke mate of zelfs geheel van de subsidie afhankelijk zijn en in de loop van de jaren op de subsidie zijn gaan rekenen.
Wat is een redelijke overgangstermijn? Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. Is de korting op de subsidie maar een klein gedeelte van het totale budget van de instelling, dan zal een korte termijn voldoen. Als vuistregel kan aangehouden worden dat de instelling voldoende tijd moet krijgen om maatregelen te nemen om de vermindering of beëindiging op een behoorlijke manier op te vangen. Als bijvoorbeeld werknemers moeten worden ontslagen, dan moet rekening gehouden worden met geldende opzegtermijnen. Eerdere mededelingen over verwachte beëindiging of vermindering van de subsidie spelen ook een rol bij het bepalen van de overgangstermijn.
Er zijn veel uitspraken over de lengte van overgangstermijnen en de redelijkheid ervan.
De redelijke termijn gaat vóór het subsidieplafond. Dat wil zeggen dat, al is er in de begroting voor deze activiteit geen of fors minder geld meer beschikbaar gesteld, dan moet de subsidiëring toch gedurende deze termijn worden voortgezet. Het begrotingsvoorbehoud kan tijdens deze overgangstermijn niet worden ingeroepen.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat een subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 10 Weigerings- en intrekkingsgronden
In het eerste lid worden de wettelijke verplichte weigeringsgrond van artikel 4:25, tweede lid van de wet (het subsidieplafond is bereikt), en de weigeringsgronden van 4:35 van de wet (er is gegronde reden om aan te nemen dat de activiteiten niet worden uitgevoerd, er zal niet voldaan worden aan de verplichtingen, er zal niet op behoorlijke wijze verantwoording worden afgelegd, er is sprake van onjuiste verstrekking van gegevens of faillissement) met nadere verplichte weigeringsgronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moeten burgemeester en wethouders overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b. bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen in deze gevallen weigeren, maar zijn daartoe niet verplicht. Zo kunnen ze de ernst van de weigeringsgrond afwegen tegen het belang van de subsidiëring, kunnen zij eventueel passende verplichtingen aan de subsidie verbinden, of eventueel gedeeltelijk weigeren. Zo kan maatwerk worden geleverd.
Onderdeel c. betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond worden niet de activiteiten getoetst. Het gaat hierbij om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kunnen burgemeester en wethouders in dergelijke gevallen ook een al verleende en vastgestelde subsidie intrekken (derde lid).
Onderdeel f.: als gediscrimineerd wordt bij het verlenen van toegang tot activiteiten, dan is gemeentelijke subsidie niet op haar plaats. Maar een enkele keer is er een goede reden om de toegang tot een gesubsidieerde activiteit te beperken tot sommige groepen (en andere dus uit te sluiten), namelijk wanneer daarmee juist die groepen worden bereikt welke bereikt moeten worden (passende positieve discriminatie). Dan is er geen reden om daarom niet te subsidiëren.
Onderdeel h. is een weigeringsgrond op grond waarvan burgemeester en wethouders een aanvraag kunnen weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel i. geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt of over middelen van anderen, waar de kosten van de activiteiten mee gedekt kunnen worden.
Onderdeel j. geeft aan dat burgemeester en wethouders beleidsvrijheid hebben om een subsidie al dan niet toe te kennen. Bijvoorbeeld als in de te subsidiëren activiteiten op een naar het oordeel van burgemeester en wethouders toereikende wijze al anders wordt voorzien. Deze weigeringsgrond moet in de beschikking nader worden gemotiveerd.
Onderdeel k. geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Artikel 11 Verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat mogelijk is direct op grond van de wet (zie artikel 4:37).
De artikelen 4:38 en 4:39 van de wet maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Met betrekking tot artikel 4:38 van de wet is die grondslag in het tweede lid gegeven. Een voorbeeld is dat bepaalde activiteiten die ten behoeve van derden worden uitgevoerd uitsluitend door personen gedaan kunnen worden die aan bepaalde opleidingseisen voldoen.
Het derde lid heeft betrekking op artikel 4:39 van de wet. Het zijn verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Bijvoorbeeld een bepaald percentage van de subsidie inzetten voor social return, of eisen die gesteld kunnen worden aan een duurzame manier van werken. Op te leggen verplichtingen moeten wel een relatie hebben met de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.
Het vierde lid: als een subsidie tot vermogensvorming heeft geleid, bijvoorbeeld door het verkopen van goederen die voor de uitvoering van de subsidie werden gebruikt, omdat de activiteiten niet meer worden uitgevoerd, dan is er de mogelijkheid om de subsidieontvanger te verplichten hier een vergoeding voor te betalen aan de gemeente. Dit moet dan wel in de subsidieregeling staan. Dit kan aan de orde zijn bij grote subsidieontvangers die de subsidie hebben gebruikt om investeringen te doen zodat ze de gesubsidieerde activiteiten konden uitvoeren. Bij een buitenwettelijke subsidie moet dit in de verleningsbeschikking worden bepaald.
Artikel 14 Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 10 van de verordening). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger. Als de subsidie meteen is vastgesteld kan niet zomaar na een dergelijke controle de subsidie worden ingetrokken of lager vastgesteld worden als blijkt dat de activiteit niet of niet geheel is verricht. Alleen met toepassing van artikel 4:49 van de wet kan de subsidievaststelling ingetrokken of gewijzigd worden. Een negatief resultaat bij een steekproef kan wel gevolgen hebben voor een volgende subsidieaanvraag.
In het geval van verlening, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn na deze datum ambtshalve vastgesteld. Ambtshalve vaststelling houdt in dat er geen nadere gegevens worden opgevraagd. Het wel mogelijk om hiervan af te wijken en toch gegevens op te vragen, bijvoorbeeld in het kader van een steekproefsgewijze controle of risicobeheersing. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin toch rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Bij directe vaststelling van de subsidie heeft de subsidieontvanger ook direct aanspraak op het bedrag. De subsidie wordt dan meteen uitbetaald.
Bij verlening van subsidies tot € 5.000 wordt na de verlening een voorschot ter hoogte van het subsidiebedrag uitbetaald (derde lid). Met de betalingstermijn van 30 dagen wordt aangesloten bij de standaardtermijn in de Verordening bestuursrechtelijke geldschulden. Overigens kan hier op grond van het vierde lid van worden afgeweken.
Artikel 15 Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en
€ 50.000 dienen te verantwoorden; er moet een aanvraag tot vaststelling ingediend worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (tweede lid). Op grond van artikel 8 van de verordening wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Vooraf bij de subsidieverlening kan al aangegeven worden hoe het inhoudelijke verslag er uitziet. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Ook kunnen burgemeester en wethouders, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Artikel 16 Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het vierde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden. De eis van een accountantscontrole kan bijvoorbeeld losgelaten worden wanneer dit in verhouding te veel kosten met zich mee zal brengen, of wanneer de gemeente zelf de controle kan uitvoeren.
Artikel 17 Subsidievaststelling
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de wet – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging (verlengen) van de beslistermijn biedt dan uitkomst. De wet geeft deze mogelijkheid in artikel 4:14. De beslistermijn moet wel met een redelijke termijn worden verlengd. Een besluit tot verdaging is appellabel.
Het tweede lid geeft de mogelijkheid om artikel 14 ruimer toe te passen, voor bepaalde categorieën van subsidieontvangers, ook als de subsidie hoger is dan € 5000.
In het derde lid: ambtshalve vaststelling kan, maar hoeft niet. Voor vaststelling heeft de gemeente gegevens nodig. Als die niet beschikbaar zijn moet de subsidie in redelijkheid vastgesteld worden.
Artikel 18 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik gemaakt wordt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Dit om misverstanden en conflicten achteraf te voorkomen. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, zijn burgemeester en wethouders hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
De hardheidsclausule kan niet toegepast worden bij verplichte toepassing van Europese regelgeving.