Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overbetuwe

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Overbetuwe 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverbetuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Overbetuwe 2009
CiteertitelVerordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Overbetuwe 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-200901-10-200901-03-2010nieuwe regeling

20-10-2009

Hét Gemeente Nieuws; 28-10-2009

09rb000218

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Overbetuwe 2009

Onderwerp: Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Overbetuwe 2009

 

Ons kenmerk: 09rb000218

 

Nr. 11H-A

 

De raad van de gemeente Overbetuwe;

 

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 8 september 2009;

 

gelezen het advies van de commissie Burger van 1 oktober 2009;

 

gelet op artikel(en) 12, eerste lid, onderdeel a. van de Wet investeren in jongeren;

 

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Overbetuwe 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.

Deze verordening verstaat onder:

 

a.

 

b.

 

c.

 

d.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Werkleeraanbod

  • 1.

    Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2.

    Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4.

    Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld.

  • 5.

    Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Het college beziet daarbij ook in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 4 genoemde beleidsplan.

Artikel 4 Beleidsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening periodiek, op voorstel van het college, een beleidsplan vast.

  • 2.

    Dit beleidsplan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de arbeidsinschakeling van jongeren en de wijze waarop aandacht wordt besteed aan de volgende doelgroepen:

      • i.

        jongeren die zich richten op arbeid in zelfstandig bedrijf of beroep;

      • ii.

        jongeren met een arbeidshandicap;

      • iii.

        alleenstaande ouders;

      • iv.

        allochtone jongeren;

      • v.

        jongeren zonder startkwalificatie.

    • b.

      een omschrijving van de beschikbare voorzieningen;

    • c.

      een omschrijving van de beschikbare instrumenten ter ondersteuning van de arbeidsinschakeling;

    • d.

      het beschikbare budget per voorziening;

    • e.

      de wijze waarop de voorzieningen worden ingezet voor de verschillende doelgroepen;

    • f.

      de afspraken, die met derden zijn of worden gemaakt over de arbeidsinschakeling van, en het aanbieden van voorzieningen aan jongeren;

    • g.

      een omschrijving van de maatregelen die worden genomen om het niet-gebruik van voorzieningen tegen te gaan.

  • 3.

    Het college stuurt de gemeenteraad eens in de vier jaar een verslag over de effecten van het beleid.

Artikel 5 Relatie met Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Overbetuwe

  • 1.

    Onverminderd artikel 4 kan het college één of meer van de voorzieningen, bedoeld in Hoofdstuk 3 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand aanbieden.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een jongere niet in aanmerking komen voor een participatieplaats, de vrijlating van inkomsten uit arbeid en de werknemerspremie.

Artikel 6 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 7 Intrekking en herziening werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, als er wijziging optreedt in de

omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel als de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

Artikel 8 Subsidie- en budgetplafond

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond geldt als weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Subsidies en vergoedingen

Artikel 9 Subsidies

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen aan werkgevers die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluiten, als tegemoetkoming in de loonkosten en in de kosten van voorbereiding op een beoogd dienstverband met de jongere.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    Het college kan een subsidieplafond vaststellen.

  • 4.

    Op de subsidies bedoeld in dit artikel is de Algemene subsidieverordening van toepassing.

  • 5.

    Artikel 14 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Vergoeding

Het college kan aan een jongere die voor de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan één of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12 Overgangsrecht

Het Beleidsplan Re-integratie en Activering 2009-2012 wordt tot en met het kalenderjaar 2012 aangemerkt als het in artikel 4, eerste lid van deze verordening genoemde beleidsplan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2009 en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Overbetuwe 2009.

 

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van 20 oktober 2009.

 

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,

de wnd. voorzitter,

drs. A.J. van den Brink

M.M. Melaard.

 

Algemene toelichting

Wet investeren in jongeren

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Het werkleeraanbod is bestemd voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar en kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan, tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining of een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden.

Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

 

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en moet de inkomensvoorziening verlaagd worden (artikel 41, eerste lid WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid onderdeel b WIJ). Dat is de nieuwe Maatregelverordening Wet investeren in jongeren Overbetuwe 2009.

 

Duurzame arbeidsparticipatie

Voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat onder de voorwaarden die in de WIJ zijn genoemd, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, is een individueel gegeven dat wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van voorzieningen.

 

Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 11). Tot dat punt is bereikt is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht op arbeidsinschakeling. Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over ‘duurzame arbeidsparticipatie’ kan worden gesproken (Handelingen TK 2008-2009, nr. 76, p. 6006). De jongere moet op het punt gebracht worden dat hij geen ondersteuning van de gemeente meer nodig heeft.

 

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een diagnosestelling, sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid (o.a. loonkostensubsidie).

 

Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren toegepast worden. Participatieplaatsen zijn uitgezonderd. Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is, dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is, zich niet in die mate voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht.

 

Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (zie ook artikel 23, eerste lid, onderdeel a., WIJ). Het college kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Regulier onderwijs is dan ook geen verplichte voorliggende voorziening.

 

Een premie voor de arbeidsinschakeling of sociale activering past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of van een premie i.v.m. arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.

 

Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

 

Maatwerk

Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid, WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste, lid WIJ). Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.

 

Werken en leren niet direct mogelijk

Wanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, moet een aanbod gedaan worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van het college in het geheel niet in staat dat om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard uitvoering wordt gegeven aan een werkleeraanbod, dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid, WIJ). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.

T.a.v. arbeidsgehandicapten is het noodzakelijk dat bezien wordt of de jongere mogelijk in aanmerking komt voor een WAJONG-uitkering.

 

Alleenstaande ouders

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en/of fysieke beperkingen. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ).

Daarmee loopt deze regeling parallel met de WWB (artikel 9a WWB). Anders dan in de WWB echter is uit oogpunt van deregulering afgezien van een maximale termijn van zes jaar. Dit omdat gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar) deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn geïncorporeerd.

 

Zelfstandigen

Besloten is om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e. jo. artikel 42, eerste lid, onderdeel m., WIJ). Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB, zodat de (jongere) zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige. In het zesde lid van artikel 17 WIJ wordt evenwel bepaald dat het college de mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.

 

Gehandicapten

Voor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoren tot de doelgroep van de WAJONG) is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere gelet op zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel niet mogelijk is, wordt de gehandicapte geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.

 

Beleid werkleeraanbod in verordening

Om recht te doen aan de beleidsruimte die gemeenten nodig hebben om door maatwerk invulling te geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid, worden aan de vormgeving van het werkleeraanbod en de mate waarin gemeente daartoe voorzieningen kan inzetten, geen wettelijke eisen gesteld. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenteraad in het kader van dit wetsvoorstel heeft, en mede met het oog op de rechtszekerheid, is bepaald dat het gemeentelijke beleid inzake de voorzieningen in een verordening moet worden vastgelegd. De jongere moet uit de verordening kunnen afleiden welke voorzieningen het college kan inzetten om het doel, de duurzame arbeidsparticipatie, te bereiken. Tevens kan in de verordening in hoofdlijnen worden bepaald voor welke doelgroepen welke voorzieningen bij voorkeur kunnen worden ingezet. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan voorbereidingstrajecten voor startende zelfstandigen en speciale arbeids- of scholingstrajecten voor alleenstaande ouders, evt. in combinatie met kinderopvang, zodat scholing/arbeid en zorg kan worden gecombineerd. In de verordening kan ook worden vastgelegd dat samengewerkt wordt met andere uitvoeringsinstellingen, zoals gemeenten of UWV, bedrijfsleven en onderwijsinstellingen en als dat het geval is, op welke wijze de samenwerking plaatsvindt.

 

In de gemeente Overbetuwe wordt het beleid op een aantal niveaus geregeld:

  • 1.

    In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt is een verordening vast te stellen waarin de hoofdlijnen geregeld zijn, die een aantal jaren meekan.

  • 2.

    In beleidsregels. Deze geven aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid in individuele gevallen af te wijken (inherente afwijkingsbevoegdheid, artikel 4:84 Awb).

  • 3.

    In het beleidsplan, dat ook door de raad vastgesteld wordt.

  • 4.

    In delegatie aan het college via uitvoeringsbesluiten in z.g. ‘nadere regels’.

     

    Procedurele verordening

    Uit het bovenstaande vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening. De gemeente Overbetuwe kiest vanwege de flexibiliteit voor de eerste variant.

    Daarmee wordt bedoeld dat in de verordening belangrijke uitgangspunten van het gemeentelijk beleid worden vastgelegd. Het betreft dan onderwerpen als de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college, de aanspraak op voorzieningen, de rechten en plichten van de jongere, het toekennen van loonkostensubsidies e.d.

     

    De verdere concretisering van het beleid kan vervolgens in een beleidsplan wordt vastgelegd dat, bijvoorbeeld jaarlijks, wordt vastgesteld door de gemeenteraad. In dat beleidsplan kunnen ook onderwerpen aan de orde komen als contractuele afspraken met opleidingsinstellingen en re-integratiebedrijven, de uitwerking van het subsidiebeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen, zoals onderwijs, zorg en economie. Op die wijze is ook aan de verordeningsplicht van de WIJ voldaan. Voordeel van deze ‘tweetrapsraket’ is dat de hoofdlijnen van het beleid in beginsel voor langere tijd in de verordening vastliggen en dat het eenvoudiger is om minder fundamentele beleidswisselingen vast te leggen.

    Als er gekozen zou zijn voor een uitbreide verordening, dan zou de verordening ook allerlei bedragen bevatten en veel gedetailleerder van aard zijn. Vanwege de noodzaak van flexibiliteit is voor een procedurele verordening gekozen.

     

    Beleidsplan

    In het Beleidsplan Re-integratie en Activering 2009-2012 is de leeftijdsgrens van de doelgroep jongeren uitgebreid tot 27 jaar. Hierdoor kan de WIJ moeiteloos onder dit Beleidsplan worden gehangen, zonder dat daartoe een nieuw beleidsplan behoeft te worden opgesteld.

     

    Relatie met andere verordeningen

    Re-integratieverordening WWB

    Het instrumentarium dat reeds beschikbaar is voor de re-integratie in het kader van de WWB kan, uitgezonderd participatieplaatsen en vrijlating van inkomsten uit arbeid, tevens worden ingezet voor de vormgeving van het werkleeraanbod. Om die reden is in deze verordening de aansluiting gezocht bij de Re-integratieverordening WWB.

     

    Maatregelverordening

    De verordening Werkleeraanbod en de Maatregelverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt dat een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. In verband daarmee is in de verordening Werkleeraanbod (artikel 7) herhaald dat onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ het werkleeraanbod ingetrokken kan worden.

    Omdat met deze intrekking tevens het recht op inkomensvoorziening vervalt, is het van belang dat wordt afgebakend wanneer de inkomensvoorziening verlaagd en wanneer deze ingetrokken wordt. Uitgangspunt van de wetgever is daarbij geweest dat bij schending van verplichtingen primair een maatregel aangewezen is en pas in tweede instantie intrekking van het werkleeraanbod en daarmee tevens van de inkomensvoorziening aan de orde komt. Het opleggen van een maatregel is derhalve regel, het intrekken van het werkleeraanbod uitzondering. Het is aan de gemeenten overgelaten om beleid vast te stellen over de grensafbakening tussen maatregel en intrekking werkleeraanbod.

     

    Algemene subsidieverordening

    Evenals andere gemeenten heeft Overbetuwe ook een algemene subsidieverordening. Dit heeft als voordeel dat in andere verordeningen, zoals deze reïntegratieverordening, op grond waarvan subsidies worden verstrekt, voor algemene onderdelen als termijnen, informatieverplichtingen e.d. verwezen kan worden naar de algemene subsidieverordening.

     

    Staatssteun

    De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid en het beleid met betrekking tot het werkleeraanbod opleveren. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) is komen te vervallen. Wel van toepassing zijn de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) en de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008). De vraag of een gemeente thans gehouden is om activiteiten bij de Europese commissie te melden kan beantwoord worden met behulp van onderstaande stappenplan:

    Stap 1: Heeft de staatssteun een generiek karakter of betreft het steun aan een organisatie die geen economische activiteiten verricht?

    Generiek houdt in dat de steunmaatregel in wezen non-discriminatoir werkt. Elke onderneming kan voor de steunmaatregel in aanmerking komen. Steun met een generiek karakter behoeft daarom niet gemeld te worden. Dit zelfde geldt voor steun aan een organisatie die geen economische activiteiten verricht.

    Stap 2: (enkel te nemen indien de staatssteun een niet-generiek karakter draagt) Blijft de steun beneden de € 200.000,00 per 3 kalenderjaren?

    Zo ja, dan kan de gemeente er voor kiezen de de-minimisverordening toe te passen. De steun hoeft dan niet te worden aangemeld.

    Stap 3: (enkel te nemen als de staatssteun meer dan € 200.000,00 per 3 kalenderjaren bedraagt) Blijft de steun beneden de 15 miljoen per 3 kalenderjaren en voldoet de steunregeling aan de voorwaarden van de nieuwe Algemene groepsvrijstellingsverordening nr. 800/2008?

    Zo ja, dan is ook in die situatie geen melding noodzakelijk.

    Ter info: Volgens de algemene groepsvrijstellingsverordening mag maximaal 75% van de loonkosten (definitie in artikel 2, vijftiende lid; kort gezegd het bruto loon en de verplichte bijdragen) voor het tewerkstellen van een arbeidsgehandicapte gedurende de gehele periode waarin de arbeidsgehandicapte in dienst is worden vergoed door steun (artikel 41). De steun mag alleen worden gebruikt om werkgelegenheid te scheppen.

    Stap 4: (enkel als de bovenstaande stappen geen uitsluitsel geven) Moet de verstrekte subsidie wel worden aangemerkt als staatssteun?

    Als de subsidie enkel ziet op compensatie voor de mindere arbeidsproductiviteit, is in wezen geen sprake van een voordeel voor een onderneming, dat deze niet op commerciële manier zou hebben verkregen. In wezen is dan geen sprake van staatssteun waardoor de subsidieregeling ook niet gemeld hoeft te worden.

    Blijkt melding op basis van het bovenstaande noodzakelijk/wenselijk dan zal de gemeente hier zelf voor moeten zorg dragen o.a. door toezending van een samenvatting van de regeling aan de Commissie en het opstellen van jaarlijkse verslagen over de toepassing van de verordening. De verstrekking van de gegevens aan SZW is daarmee ook komen te vervallen.

     

    Artikelsgewijze toelichting

     

    Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

    Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d., WWB). De omschrijving van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

     

    Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

    Artikel 2 Werkleeraanbod

    In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven.

    In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

    In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zgn. ‘kan’-bepaling is: het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan beleid worden geformuleerd.

    Het vierde lid en vijfde lid vormen een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

    Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

    Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22).

    Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.

     

    In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening (en het beleidsplan waarin die criteria zijn uitgewerkt).

    Artikel 4 Beleidsplan

    Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WIJ aan de gemeenteraad om het beleid over het werkleeraanbod in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbeleid.

     

    Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, een beleidsplan maakt. De raad dient deze vervolgens vast te stellen. Daarmee wordt de kenbaarheid en rechtszekerheid van jongeren gewaarborgd. Zij kunnen uit het beleidsplan afleiden welk beleid de gemeente voert. Dit beleidsplan kan jaarlijks worden vastgesteld, maar een andere periodiciteit is ook denkbaar. Tevens kan er voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid om met deelplannen te werken.

    In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in het beleidsplan aan de orde kunnen komen. Wat de doelgroepen (onderdeel a.) betreft, staat het de gemeente uiteraard vrij om eigen beleid te voeren. Het is ook denkbaar dat, bijvoorbeeld door de schaalgrootte van de gemeente, geen specifiek doelgroepenbeleid wordt gevoerd. De WIJ verplicht niet daartoe. Het staat de gemeente overigens eveneens vrij aan de genoemde doelgroepen nog andere toe te voegen. Hetzelfde geldt voor de opsomming van de onderwerpen van het beleidsplan. Het tweede lid bevat geen limitatief omschreven lijst maar kan desgewenst ingekort of uitgebreid worden.

    Om inzicht te krijgen in het gemeentelijk beleid zal in ieder geval duidelijk moeten worden gemaakt welke voorzieningen beschikbaar zijn voor jongeren. Als een specifiek doelgroepenbeleid wordt gevoerd kan daaraan worden gekoppeld welke voorzieningen voor welke doelgroepen geschikt en beschikbaar zijn. Daarbij zal in de regel tevens een financiële vertaalslag worden gemaakt voor de kosten van het beleid. In het beleidsplan kan ook worden vastgelegd dat voor de verschillende voorzieningen budgetplafonds gelden. Het college is immers niet verplicht een bepaalde voorziening aan te bieden. De aanspraak van de jongere kan niet gericht zijn op een specifieke voorziening. Het staat het college in beginsel vrij om het werkleeraanbod zelf invulling te geven.

    Gelet op de wens van de wetgever om bij het vaststellen van het werkleeraanbod bijzondere aandacht te besteden aan de combinatie werk en zorg, kunnen daarover in het beleidsplan nadere bepalingen worden opgenomen. Eventuele afspraken met derden die ingeschakeld worden bij de uitvoering van het werkleeraanbod en bij het inrichten en aanbieden van voorzieningen kunnen eveneens in het beleidsplan worden opgenomen. Dat plan kan (en zal veelal) uiteraard ook de voornemens van het beleid bevatten. Dat zal dan in veel gevallen waarschijnlijk ook betrekking hebben op de inschakeling van derden en werkafspraken met bijvoorbeeld UWV en re-integratiebedrijven.

    Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De beleidscyclus mondt uit in verantwoording en beoordeling door de raad over de effecten van het gevoerde beleid.

    Artikel 5 Relatie met Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Overbetuwe

    Mede gelet op het feit dat in de Re-integratieverordening WWB de jongeren als een speciale doelgroep zijn gedefiniëerd, zijn de voorzieningen uit deze Re-integratieverordening op een enkele uitzondering na volledig in te zetten t.b.v. een werkleeraanbod in het kader van de WIJ.

     

    In het tweede lid is aangegeven dat de participatieplaatsen, de vrijlating van de inkomsten uit arbeid en de uitstroompremie werknemers in het kader van de WIJ niet als voorziening mag worden aangeboden.

    Participatieplaatsen zijn uitgezonderd omdat bij jongeren de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is zich niet in die mate zal voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht.

    Een premie voor de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of van een premie i.v.m. arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening.

    Artikel 6 Verplichtingen van de jongere

    In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen moet nakomen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

    Artikel 7 Intrekking en herziening werkleeraanbod

    Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. Het is nogmaals opgenomen omdat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid met betrekking tot de invulling van het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin moet het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaatsvinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling als het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.

    Daarnaast is het van belang om nogmaals te benadrukken dat de gemeente, indien de jongere opnieuw een werkleeraanbod aanvraagt, verplicht is een dergelijk aanbod te doen.

    Een adequate diagnosestelling is daarbij van essentieel belang.

    Artikel 8 Subsidie- en budgetplafond

    De gemeente kan een verdeling maken van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan of de begroting gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in artikel 13, eerste lid, WIJ. Wel kan de invulling van het werkleeraanbod beïnvloed worden door budgettaire beperkingen. Zijn er vanwege die beperkingen voor bepaalde voorzieningen geen middelen meer dan dient te worden nagegaan welke andere instrumenten beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen.

    Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen.

    Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

     

    Hoofdstuk 3 Subsidies en vergoedingen

    Artikel 9 Subsidies

    Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit kan ook als voorziening worden aangemerkt. In het eerste lid is vastgelegd dat de subsidie aan de werkgever kan bestaan in een tegemoetkoming in de loonkosten of andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt als zodanig een noodzakelijke voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (art. 4:23, eerste lid Awb). Om die reden is een specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. In het eerste lid worden loonkostensubsidies en subsidies ter voorbereiding van een dienstverband van een grondslag voorzien.

    De hoogte van de subsidies en de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend, moeten afzonderlijk worden geregeld. Dat kan in deze verordening maar zal doorgaans in het beleidsplan worden afgekaderd. Op grond van het tweede lid kan het college nadere regels kan stellen over enkele zaken over de subsidiëring. Hoewel uitgangspunt is dat het beleid over het werkleeraanbod door de gemeenteraad wordt vastgesteld, is reeds eerder aangegeven dat waar het om uitvoeringsbeleid gaat, dit door het college ter hand kan worden genomen.

    De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, subsidieplafonds vaststellen.

    Om subsidies te kunnen weigeren bij ontbrekende middelen is het een vereiste dat een dergelijk plafond is ingesteld, zie ook art. 4:24 e.v. Awb. In het derde lid is de bevoegdheid van het college vastgesteld om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende soorten subsidie worden gereserveerd. Een subsidieplafond moet wel bekendgemaakt worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

     

    Omdat in artikel 14 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Onverbetuwe 2005 ook al bepalingen zijn gesteld over het toekennen van subsidies aan werkgevers, kan worden overwogen naar die bepalingen te verwijzen. Bedacht moet wel worden dat verwijzing meestal afbreuk doet aan de toegankelijkheid en herkenbaarheid van de regeling.

    Artikel 10 Vergoeding

    Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk zijn en er geen andere voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget.

     

    Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

    Artikel 11 Hardheidsclausule

    Doen zich situaties voor waarin ten tijde van de vaststelling van deze verordening niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing, gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar, van de gestelde bepalingen onverhoopt tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, dan kan het college besluiten deze bepaling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

    Artikel 12 Overgangsrecht

    Omdat het WIJ-beleid naadloos kan worden ingepast in het re-integratiebeleid van de WWB is in dit artikel bij wijze van overgangsrecht aangegeven dat tot en met het kalenderjaar 2012 het Beleidsplan Re-integratie en Activering 2009-2012 als beleidsplan voor de WIJ, als bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze verordening kan worden aangemerkt. Voor verdere toelichting zie artikel 4.

    Artikel 13 Inwerkingtreding

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 14 Citeertitel

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.