Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overbetuwe

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009 (eerste wijziging)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverbetuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009 (eerste wijziging)
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009 (eerste wijziging)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlagewijzigingsverordening wet werk en bijstand 2011 11 12 20.pdf

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2014Art. 1, 2, 3 en 4. vervaldatum 1 januari 2014 ivm inwerkingtredeing Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2014

20-12-2011

De Betuwe; 28-12-2011.

11rb000188
23-04-200901-01-200901-01-2012nieuwe regeling

31-03-2009

Hét Gemeente Nieuws; 22-04-2009.

09rb000127

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009 (eerste wijziging)

Ons kenmerk: 09rb000127

 

Nr. 8

 

De raad van de gemeente Overbetuwe;

 

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 10 februari 2009;

 

gelezen het advies van de commissie Burger van 5 maart 2009;

 

gelet op het amendement van Groen Links en Partij van de Arbeid van 31 maart 2009;

 

gelet op het amendement van Gemeentebelangen Overbetuwe van 31 maart 2009;

 

gelet op artikel(en) 8 en 36 van de Wet werk en bijstand;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

 

Verordening langdurigheidstoeslag

gemeente Overbetuwe 2009

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college : het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    referteperiode: een periode van 36 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    peildatum: de datum waarop op enig moment het recht op een langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • e.

    norminkomen:100% van de op de belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de wet, inclusief eventuele toeslagen en verlagingen op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3 van de wet;

  • f.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op de langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • g.

    WSF: Wet Studiefinanciering 2000;

  • h.

    WTOS:Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • i.

    maatregelverordening: de Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2010.

Artikel 2 Recht op de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet hoger is geweest dan 110% van het norminkomen.

  • 2.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als genoemd in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF.

  • 3.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die in de laatste 12 maanden van de referteperiode een gedraging als bedoeld in artikel 8, sub c. (derde categorie) of sub d. (vierde categorie) van de maatregelverordening heeft verricht.

  • 4.

    [vervallen].

Artikel 3 Gehuwden

  • 1.

    Een gezin, als bedoeld in artikel 3 van de wet, komt alleen in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag, als de gezinsleden aan alle voorwaarden voor toekenning van de langdurigheidstoeslag voldoen.

  • 2.

    [vervallen].

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor een gezin: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder c. van de wet;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder b. van de wet, vermeerderd met 40% van de maximale toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet;

    • c.

      voor alleenstaanden: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder a. van de wet, vermeerderd met 40% van de maximale toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet;

    • d.

      voor een gezin, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder a. van de wet;

    • e.

      voor alleenstaande ouders en alleenstaanden, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b. van de wet.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van de bijstandsnorm en toeslag, exclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt naar boven afgerond tot het eerste gehele getal.

  • 4.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt bepaald aan de hand van de bijstandsnorm en toeslag, zoals deze gelden per 1 januari van het jaar, waarin de peildatum gelegen is.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het college kan één of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang van het verstrekken van een toeslag aan belanghebbenden met een langdurig laag inkomen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Overbetuwe 2009.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van 31 maart 2009.

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,

drs. A.J. van den Brink

de voorzitter,

E. Tuijnman.

Algemene toelichting

 

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 is een gewijzigd artikel 36 WWB in werking getreden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. In het oude artikel 36 WWB, dat tot 1 januari 2009 van kracht was, was nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking kwamen voor de langdurigheidstoeslag. De gedachte achter de langdurigheidstoeslag is om diegenen die qua kansen op de arbeidsmarkt vergelijkbaar waren met 65+-ers, op een inkomen te brengen dat (vrijwel) gelijk is aan de norm voor 65+-ers. In het nieuwe artikel 36 WWB zijn 65+-ers dan ook nog steeds uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag.

 

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat de gemeenteraad in een verordening nadere regels ten aanzien van de langdurigheidstoeslag moet vastleggen. Met het vaststellen van onderhavige verordening wordt aan deze verplichting voldaan.

 

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

 

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34.”

 

Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d. WWB moet de gemeenteraad een verordening opstellen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Gezien bovenstaande tekst van artikel 36 WWB, dienen de volgende begrippen ingevuld te worden:

 

  • -

    Langdurig

  • -

    Laag inkomen

  • -

    Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • -

    Hoogte van de langdurigheidstoeslag

 

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Het is uiteraard wel mogelijk om de aanvraag voor een langdurigheidstoeslag, ten aanzien van bekende klanten, via een vereenvoudigde procedure te laten verlopen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijk­luiden­de betekenis als de omschrijving in de WWB en in de Algemene wet bestuursrecht.

 

Onderdeel c: In het oude artikel 36 WWB stond bepaald dat de langdurigheidstoeslag alleen kon worden toegekend, indien de belanghebbende minimaal 5 jaar onafgebroken over een inkomen beschikte dat niet hoger was dan de bijstandsnorm. Nu wordt slechts gesproken van langdurig.

 

In een aantal gemeenten is de termijn van 60 maanden gehandhaafd, waar andere gemeenten uitgaan van een periode van 36 maanden om het begrip langdurig in te vullen. Dit laatste (36 maanden) is de meest logische keuze. In de eerste plaats gaan wij als gemeente voor de regeling duurzame gebruiksgoederen voor meerjarige minima ook uit van een periode van 36 maanden. Daarnaast is de minimumleeftijd om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag verlaagt van 23 jaar naar 21 jaar. Nu het zelfstandig recht op (bijstands)inkomen begint op iemand 18e verjaardag, is dit ook een argument om de term langdurig in te vullen met een termijn van 3 jaar (21-18).

 

Onderdeel d: deze bepaling volgt rechtstreeks uit artikel 36, vierde lid WWB.

 

Onderdeel e: Uit artikel 36 WWB volgt dat het recht op langdurigheidstoeslag niet bestaat voor personen van 65 jaar of ouder. Op dit punt is de regeling inzake de langdurigheidstoeslag derhalve onveranderd. Het ligt dan ook voor de hand om de inkomensgrens voor toekenning van de langdurigheidstoeslag eveneens onveranderd te laten. Daarmee wordt voorkomen dat een persoon, jonger dan 65 jaar, die geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, door toekenning van een langdurigheidstoeslag, uiteindelijk op een hoger inkomen uit dan een 65+-er met alleen AOW, die geen langdurigheidstoeslag kan krijgen, maar eveneens geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

 

Onderdeel f: Door een verbinding te maken met artikel 32 WWB wordt tot uitdrukking gebracht dat met het begrip inkomen in deze verordening op dezelfde wijze wordt omgegaan als in het kader van de uitvoering van de WWB. Dit betekent onder meer dat vrijgelaten inkomsten (zie artikel 31, tweede lid WWB) ook in het kader van deze verordening niet tot het inkomen van de belanghebbende(n) gerekend worden.

De tweede zin van dit onderdeel is noodzakelijk om een bijstandsuitkering wel tot het inkomen van de belanghebbende(n) te kunnen rekenen.

 

Artikel 2 Recht op de langdurigheidstoeslag

Eerste lid: Met deze bepaling wordt voldaan aan de verplichting van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d. WWB. Voor een inhoudelijke toelichting wordt op deze plaats verwezen naar de toelichting bij artikel 1, onderdelen c., e. en f..

 

Tweede lid: Artikel 36, eerste lid WWB bepaalt dat er alleen recht op een langdurigheidstoeslag bestaat, indien er ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ is. Personen die een opleiding/studie volgen, hebben weldegelijk uitzicht op inkomenverbetering. Op die grond zijn zij uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

 

Derde lid: Het huidige beleid gaat uit van de volgende stelling: ‘heeft de belanghebbende geen maatregel gekregen, dan heeft belanghebbende voldoende aan zijn/haar arbeidsverplichtingen voldaan’. Deze regel wordt gehandhaafd, met één belangrijke wijziging. Nu is het namelijk zo dat een maatregel wegens het niet ingeschreven (blijven) staan bij het CWI een afwijzing van een aanvraag langdurigheidstoeslag met zich meebrengt. Hoewel in de jurisprudentie van de CRvB dit beleid geaccepteerd is, staat het voor 5 (nu 3) jaar lang niet in aanmerking kunnen komen voor een langdurigheidstoeslag niet in verhouding tot het ‘vergrijp’. De verordening bepaalt dan ook dat alleen tot afwijzing van de aanvraag voor een langdurigheidstoeslag wordt overgegaan, indien er sprake is van een maatregelwaardige gedraging van de 3e of 4e categorie (zie artikel 8 Maatregelverordening 2007). Deze gedraging kan echter alleen tot afwijzing van de langdurigheidstoeslag leiden, indien deze zich in de laatste 12 maanden van de referteperiode heeft voorgedaan.

 

Artikel 3 Gehuwden

Beide partners dienen te voldoen aan alle voorwaarden voor het recht op een langdurigheidstoeslag. Indien dit niet het geval is, wordt de aanvraag afgewezen. Het tweede lid heeft betrekking op de situatie als bedoeld in artikel 24 WWB. Indien één van beide partners geen recht heeft op bijstand (en daarmee dus ook niet op de langdurigheidstoeslag) en de andere partner voldoet wel aan alle voorwaarden, dan heeft de andere partner recht op de langdurigheidstoeslag naar de norm voor een alleenstaande, dan wel alleenstaande ouder.

 

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Eerste lid: Over de hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt in artikel 36 WWB niets geregeld. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt er wel vanuit gegaan dat gemeenten geen excessieve bedragen in hun verordeningen zullen opnemen.

In de afgelopen jaren is de hoogte van de langdurigheidstoeslag een afgeleide geweest van de hoogte van de verschillende bijstandsnormen en –toeslagen. Er worden dan ook geen bedragen in de verordening opgenomen, maar er wordt uitgegaan van een percentage. In de afgelopen jaren bedroeg dit percentage 40% van de bijstandsnorm (inclusief maximale toeslag, exclusief vakantiegeld). De verordening gaat ook uit van dit percentage.

Personen die in een inrichting verblijven, kunnen eveneens in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag (sub d en e). Voor de beoordeling van het recht op de langdurigheidstoeslag wordt op het inkomen de AWBZ-bijdrage voor verblijf in de inrichting in mindering gebracht. Het restantinkomen wordt vervolgens afgezet tegen de norm voor verblijf in een inrichting ter bepaling van het recht op de langdurigheidstoeslag.

 

Tweede lid: De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt vastgesteld aan de hand van de hoogte van de bijstandsnorm (eventueel inclusief toeslag), exclusief vakantietoeslag.

 

Derde lid: Nu de hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt vastgesteld aan de hand van een percentage van de bijstandsnorm, is de kans groot dat de uitkomst van die som niet op een geheel getal uitkomt. Dit onderdeel van artikel 4 regelt dat dit uiteindelijk wel het geval is. Een voorbeeld:

 

Norm gehuwden (exclusief vakantiegeld) = € 1.219,67 x 40% = € 487,868. De hoogte van de langdurigheidstoeslag voor gehuwden bedraagt dan € 488,00.

 

Vierde lid: De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt jaarlijks bepaald aan de hand van de hoogte van de bijstandsnormen en toeslagen per 1 januari van het betreffende jaar. Hiermee wordt voorkomen dat de hoogte van de langdurigheidstoeslag gedurende het kalenderjaar (meerdere malen) gewijzigd moet worden.

 

Artikel 5 Hardheidsclausule

Deze bepaling opent de mogelijkheid om, in gevallen waarin toepassing van de verordening – gegeven het doel en strekking ervan – een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, (een onderdeel van) de verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. De toepassing beperkt zich overigens wel tot het op het moment van het vaststellen van deze verordening niet voorziene gevallen en tot (eventuele) onbillijkheden van overwegende aard. De te treffen voorziening, waarin de verordening dus niet voorziet, moet wel binnen de doelstelling van de verordening passen.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding

De verordening treedt de dag na de datum van bekendmaking in werking en werkt terug tot en met 1 januari 2009. Het opnemen van overgangsrecht is niet nodig, nu het nieuwe artikel 36 WWB zelf overgangsrecht bevat (in het zesde lid).

 

Artikel 7 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.