Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Overbetuwe

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Overbetuwe 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Overbetuwe
Officiële naam regelingReïntegratieverordening Wet werk en bijstand Overbetuwe 2005
CiteertitelReïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Overbetuwe 2005
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art.7, art. 8, art. 10, lid 2,
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 34, art. 35, art. 36
  3. Wet inkomensvoorziening en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34, art. 35, art. 36
  4. Algemene wet bestuursrecht
  5. Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-06-200501-03-2010artt. 1 en 14

31-05-2005

Hét Gemeente Nieuws; 22-06-2005

05RB000043
01-01-200501-03-2010nieuwe regeling

02-11-2004

De Betuwe; 17-11-2004

Nr. 14B

Tekst van de regeling

Onderwerp: Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Overbetuwe 2005

Nr. 14B

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2004;

gelet op de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

overwegende dat het noodzakelijk is het aanbieden van reïntegratievoorzieningen bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende:

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Overbetuwe 2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

 a.de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003; 375);
 b.IOAW:Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
 c.IOAZ:Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
 d.Awb:de Algemene wet bestuursrecht;
 e.uitkeringsgerechtigde:de persoon met een uitkering ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ;
 f.Anw-gerechtigde:de persoon met een uitkering ingevolgde de Algemene nabestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat bij de Centrale organisatie werk en inkomen;
 g.niet-uitkeringsgerechtigde:de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, onder a, van de wet;
 h.jongere:de uitkeringsgerechtigde, Anw-gerechtige of niet-uitkeringsgerechtigde tot 23 jaar;
 i.cliënt:de persoon als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en een personen met een uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ;
 j.trajectplan:overeenkomst tussen college en cliënt inzake de vorm en de inhoud van de arbeidsinschakeling;
 k.werknemer in gesubsidieerde arbeid:de werknemer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet;
 l.werkgever:ieder natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderneming drijft en bij wie tenminste Eén werknemer in dienst is;
 m.voorziening:een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, deze verordening of het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
 n.het college:het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe;
 o.de raad:de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe;
 p.algemeen geaccepteerde arbeid:zo mogelijk duurzame arbeid in loondienst of als zelfstandige, die algemeen maatschappelijk aanvaard is, niet in strijd is met de persoonlijke integriteit van de cliënt en waarbij geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid op eerder opgedane werkervaring, opleidingsniveau en beloningsniveau;
 q.beleidsplan:plan als bedoeld in artikel 110 van de Gemeentewet gericht op de uitvoering van de Wet werk en bijstand;
 r.CWI:de Centrale organisatie werk en inkomen.
 s.nazorg:de activiteiten die na de arbeidsinschakeling worden in gezet en die erop gericht zijn de arbeidsinschakeling in stand te houden.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigde tot 65 jaar, de Niet-uitkeringsgerechtigde en de Anw-er alsmede de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbenden, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan
  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag sluit aan bij het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
  • 1.

    De volgende personen hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde;

    • b.

      de Anw-er;

    • c.

      de Niet-uitkeringsgerechtigde;

    • d.

      de werknemer in de gesubsidieerde arbeid, die op de dag voorafgaande aan de invoering van de wet in deze gesubsidieerde arbeid werkzaam was;

    • e.

      de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    Het college doet een aanbod voor een traject dat past binnen de criteria die zijn gesteld in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidsplan, de beleidsregels en de door het college nader gestelde regels.

  • 3.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de belanghebbende.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het inkomen en van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
  • 1.

    De cliënt die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De cliënt die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening en conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ.

  • 4.

    Indien de cliënt, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, gebruik maakt van een voorziening maar niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en artikel 37a van de IOAZ bepalen dat aan een uitkeringsgerechtigde tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 5, eerste lid en tweede lid, van deze verordening genoemde verplichtingen, op basis van in beleidsregels vast te leggen criteria, onder meer:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor de alleenstaande ouder, met kinderen tot 12 jaar;

    • b.

      indien belanghebbende om medische redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      indien belanghebbende van 57½ jaar en ouder een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 2.

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts verleend voor een door het college vast te stellen periode.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 7 Sluitende aanpak jongeren
  • 1.

    Het college doet aan elke jongere, binnen 6 maanden na inschrijving bij het CWI, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds
  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
  • 1.

    In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college legt de van toepassing zijnde voorzieningen in een trajectplan vast.

  • 3.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 4.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 5.

    Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, zoals bedoeld in de artikelen 10 tot en met 20 van deze verordening, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaalde, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 10 Work-first
  • 1.

    Het college kan besluiten aan nader te bepalen doelgroepen werk aan te bieden volgens het zogenaamde ‘Work-first model’;

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over het in het eerste lid gestelde, dit met inachtneming van de hiervoor geldende wet en regelgeving.

Artikel 11 Werkstages
  • 1.

    Het college kan aan de uitkeringsgerechtigdeen de jongere een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en de stagiair worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12 Sociale Activering
  • 1.

    Het college kan voorzieningen aanbieden aan uitkeringsgerechtigden die zijn gericht op maatschappelijk functioneren/participeren ter voorbereiding op arbeidsinschakeling en daar waar nodig het bieden van ondersteuning voor het verkrijgen van intensieve hulpverlening om problemen die een belemmering vormen voor toetreding tot de arbeidsmarkt, op te heffen.

  • 2.

    In een trajectplan worden tenminste vastgelegd het doel van het sociale activeringstraject, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 3.

    Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief of pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en dat inzet van de voorziening wenselijk is.

Artikel 13 Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf
  • 1.

    Het college kan aan een reïntegratiebedrijf opdracht geven een uitkeringsgerechtigde of een jongere een dienstverband aan te bieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerdbij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de partijen.

  • 3.

    In de overeenkomst als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval de inleenvergoeding vastgelegd die de inlenende organisatie betaalt op basis van de arbeidsproductiviteit van de werknemer en de aard van de werkzaamheden.

  • 4.

    Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van -toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 14 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, de uitbetaling en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 15 Scholing
  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden en jongereneen vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie in de kosten van deze scholing.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 16 Premie voor de werknemer
  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een activeringspremie toekennen.

  • 2.

    Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      Het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid;

    • b.

      Het deelnemen aan sociale activering als bedoeld in artikel 12.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels over de hoogte alsmede de voorwaarden waaronder de premie wordt verstrekt.

Artikel 17 Premie aan de werkgever bij doorstroom naar regulier werk
  • 1.

    Het college kan aan een werkgever die een loonkostensubsidie ontvangt voor een werknemer een premie geven als de betreffende werknemer reguliere arbeid heeft aanvaard bij deze werkgever.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over de voorwaarden waaronder de premie wordt verstrekt.

Artikel 18 Overige vergoedingen
  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    • a.

      verhuiskosten;

    • b.

      reiskosten woonwerk verkeer;

    • c.

      kosten voor kinderopvang;

    • d.

      kosten van werkaanvaarding.

  • 2.

    Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Artikel 19 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan de werkgever waarbij een cliënt algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, gedurende maximaal de periode van 6 maanden voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Artikel 20 Overige voorzieningen

Het college kan in de vorm van een experiment of een project andere vormen van voorzieningen aanbieden aan cliënten gericht op arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen omtrent voorzieningen.

Artikel 21 Inkomstenvrijlating
  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats vinden zoals bedoelt in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.

  • 2.

    De vrijlating van inkomsten als bedoeld in lid 1 vindt plaats indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling en de betreffende activiteiten in een trajectplan zijn vastgesteld.

Artikel 22 Terugvordering
  • 1.

    Het college is bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voor zover deze voorzieningen ten onrechte of tot en te hoog bedrag zijn verstrekt en de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 2.

    Het college is tevens bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voor zover de cliënt onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn reïntegratie of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening.

  • 3.

    Onder de kosten van de voorzieningen wordt verstaan de netto uitgekeerde bedragen, verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudsplichtig is, voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 25 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Overbetuwe 2005.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 2 november 2004

de griffier,de voorzitter,
drs. A.J. van den BrinkE.Tuijnman

Algemene toelichting

1. Inleiding

De Wet werk en bijstand (WWB) geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid, van de WWB.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden. Deze zaken zijn:

  • -

    de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • -

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • -

    de beschikbaarheid van financiële middelen.

    In de gemeente Overbetuwe wordt het beleid op een aantal niveaus geregeld:

  • 1.

    In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt is een verordening vast te stellen waarin de hoofdlijnen geregeld zijn, die een aantal jaren meekan.

  • 2.

    In beleidsregels. Deze geven aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid in individuele gevallen af te wijken.

  • 3.

    In het beleidsplan, dat ook door de raad vastgesteld wordt. Het gaat in dit geval om de uitwerkingsnotitie ‘Activering en Reïntegratie’. Deze notitie zal tegelijkertijd met deze verordening aan het college en de raad worden aangeboden.

  • 4.

    In delegatie aan het college via uitvoeringsbesluiten in z.g. ‘ nadere regels’.

2. Procedurele verordening:

Uit het bovenstaande vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening. De gemeente Overbetuwe kiest vanwege de flexibiliteit voor de eerste variant.

In een procedurele verordening wordt alleen vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.

Indien er gekozen zou zijn voor een uitbreide verordening, dan zou de verordening ook allerlei bedragen bevatten en veel gedetailleerder van aard zijn. Vanwege de noodzaak van flexibiliteit is voor een procedurele verordening gekozen.

3. Opbouw van de verordening.

Bovenstaande afwegingen hebben in deze modelverordening tot de volgende systematiek geleid:

Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 9 en 23 tot en met 27. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, de verplichtingen van de cliënt verwerkt, alsmede twee facultatieve artikelen over financiën en de sluitende aanpak. Daarnaast gaat het om enkele artikelen die in elke verordening voorkomen (definities, hardheidsclausule, etc.).

De artikelen 10 tot en met 20 gaan over specifieke voorzieningen. In principe zijn alle hier genoemde artikelen facultatief: in artikel 9 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald.

De artikelen over de specifieke voorzieningen kennen het volgende stramien:

  • -

    elk artikel begint met het aanduiden van de aanwezigheid van een voorziening (‘het college kan …’).

  • -

    een delegatiebepaling waarin de bevoegdheid voor het college om nadere regels te stellen wordt vastgelegd.

  • -

    de mogelijkheid dat daarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan…

  • -

    de artikelen kunnen naar behoefte aangevuld worden met criteria die de gemeenteraad in de verordening vast wenst te leggen.

4. Doelgroepenbeleid

Van gemeenten wordt verwacht dat zij op evenwichtige wijze aandacht besteden aan de verschillende doelgroepen die binnen de WWB onderscheiden kunnen worden. Ook de gemeente Overbetuwe doet dat. In de uitwerkingsnotitie ‘Activering en reïntegratie’ kiest de gemeente om aan de groep jongeren tot 23 jaar extra veel aandacht te besteden. Immers de jeugd heeft de toekomst en hoe sneller een jongere op een traject wordt gezet, hoe kleiner de kans dat hij of zij langdurig in de bijstand belandt.

In de reïntegratieverordening komt dit met name tot uiting in artikel 7, waarin de sluitende aanpak jongeren is geregeld. Zij krijgen binnen 6 maanden na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een van de in de reintegratieverordening genoemde voorzieningen.

5. Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, zijn zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke reïntegratiebeleid opleveren. Bij staatssteun gaat het niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een reïntegratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of detacheringsbanen te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun. Het beleid zoals dat is geformuleerd in deze reintegratieverordening voldoet aan de voorwaarden uit de EG-verordeningen. Indien er namelijk sprake is van een generieke regeling, waarbij niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten, voldoet de verordening.

De artikelen die gaan over loonkostensubsidies en detacherings-banen, zijn zodanig geformuleerd dat er sprake is van generieke regelingen, die voldoen aan de bepalingen uit de EG-verordeningen.

Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.’ Deze beleidsaanbeveling is als bijlage bij de modelverordening gevoegd.

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun reïntegratieverordening. In deze verordening is ervoor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening en als bijlage bij te voegen. Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling.

6. Relatie met andere verordeningen:

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening, namelijk: afstemming en cliëntenparticipatie. Ook is er een duidelijk verband met de algemene subsidieverordening.

Maatregelenverordening

De op grond van de WWB opgestelde Afstemmingsverordening (of beter is hier ‘Maatregelenverordening’) regelt het samenspel van de rechten en plichten van de cliënt. De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit sanctiebeleid wordt geregeld in de maatregelenverordening. De beide verordeningen dienen tegelijkertijd ter besluitvorming te worden aangenomen.

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de verordening cliëntenparticipatie dient onder andere te worden geregeld welke zaken er in ieder geval aan cliëntenparticipatie onderworpen zullen worden.

Algemene subsidieverordening

Evenals andere gemeenten heeft Overbetuwe ook een algemene subsidieverordening. Dit heeft als voordeel dat in andere verordeningen, zoals deze reïntegratieverordening, op grond waarvan subsidies worden verstrekt, voor algemene onderdelen als termijnen, informatieverplichtingen e.d. verwezen kan worden naar de algemene subsidieverordening.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd. De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.De gemeente Overbetuwe legt via deze begripsbepalingen overigens ook eigen accenten.

Onder e tot en met g wordt omschreven wat de doelgroep is aan wie de gemeente ondersteuning moet bieden. Dit is geregeld in artikel 7, eerste lid, van de WWB. Voor Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt hierbij de aanvulling dat voor deze groep begeleiding naar werk plaatsvindt naar het aantal uren van inschrijving bij de CWI, met een minimum van 12 uur.

De definitie jongere wordt onder h vermeld. De gemeente Overbetuwe wenst specifieke voorzieningen voor deze doelgroep in te zetten. De gemeente Overbetuwe kiest bewust voor een snelle opvang van jongeren met of zonder startkwalificaties. Hoewel de sluitende aanpak voor jongeren in de WWB niet meer dwingend is voorgeschreven, gaat de gemeente Overbetuwe elke cliënt tot 23 jaar onmiddellijk na het inschrijven bij het CWI zo snel mogelijk passende voorzieningen aan te bieden. Jongeren zijn dus een topprioriteit

Aangezien in de gemeente Overbetuwe gewerkt wordt met trajectplannen is in sub j een definitie daarvan opgenomen.

Onder k wordt omschreven wie er verstaan moet worden onder een werknemer in gesubsidieerde arbeid. Dit is de belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening.

Wat een voorziening is wordt omschreven onder m. Dit betreft een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling; een instrument binnen een reïntegratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

De WWB hanteert het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Dit is een ruimer begrip dat het begrip passende arbeid dat in de Algemene bijstandswet werd gehanteerd. Onder p wordt bepaald wat in deze verordening onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan.

Het onder q genoemde beleidsplan is nader omschreven in artikel 3 van deze verordening;

Onder r is opgenomen dat met de CWI wordt bedoeld de organisatie genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Onder s is beschreven wat er moet worden verstaan onder nazorg.

Artikel 2 Opdracht college

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de cliënt dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. In Overbetuwe wordt gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en nadere regels.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad jaarlijks een beleidsplan opstelt.

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost omdat doel te bereiken. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met cliënt besproken, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin de criteria kunnen worden verwoord.

De in het derde lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt door het Centrum voor Werk en Inkomen of reïntegratieactiviteiten die door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen worden aangeboden.

De in het vierde lid opgenomen voorwaarde is opgenomen om de mogelijkheid te creëren om via nadere regels inkomensgrenzen te stellen. Wij denken hierbij b.v. aan regels in de trant van: diegenen die meer verdienen dan 2500 euro bruto per maand komen niet in aanmerking voor een voorziening.

Met ‘inkomen’ in het vierde lid wordt het gezinsinkomen bedoeld.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.

Voor diegene zonder uitkering moeten daarom in deze verordening voorwaarden aan het reïntegratietraject worden gekoppeld. Deze gelden dan vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigde. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen. Natuurlijk heeft de cliënt ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Het derde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. De wijze waarop deze terugvordering plaats vindt is opgenomen in een afzonderlijk terugvorderingsartikel van de verordening (artikel 22)

Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting.

De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 vierde lid van de WWB is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de casemanager. Bij vergaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid dient gekozen te worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige. Onder passende kinderopvang wordt verstaan opvang die onder de Regeling Kinderopvang Alleenstaande Ouders valt en de overige door de gemeente Overbetuwe gesubsidieerde kinderopvang en buitenschoolse opvang. De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald.

De onder b genoemde situatie wordt, met name bij medische redenen, bij voorkeur ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.

In de Abw was het mogelijk de groep van 57½ jaar en ouder categoriaal te ontheffen van de arbeidsverplichting. In de WWB is dit niet meer mogelijk. De minister heeft in zijn decembercirculaire van 2003 naar aanleiding van discussie in de Eerste Kamer bepaald dat de consequentie is dat gemeenten onder de WWB ook het zittend bestand ouderen individueel zal moeten beoordelen op de kansen om uit te stromen naar een betaalde baan. Echter, omdat de arbeidsmarkt op dit moment weinig ruimte biedt voor nieuwe instroom en een gedeelte van de ouderen al voor langere tijd werkzoekend is, kan de gemeente volstaan met een éénmalige individuele beoordeling van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt het voor de hand om deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Wanneer tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt.Een deskundige afweging van de mogelijkheden van de cliënt van 57½ jaar en ouder op de arbeidsmarkt zou ondersteund kunnen worden door een verklaring van het Centrum voor Werk en Inkomen.

In de wet is bepaald dat een ontheffing in principe slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.

Artikel 7 Sluitende aanpak jongeren

De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Desondanks is de gemeente Overbetuwe van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Artikel 7 regelt deze sluitende aanpak.

Het eerste lid geeft deze algemene formulering. De in het eerste lid genoemde voorzieningen behelzen de voorzieningen zoals beschreven in deze verordening. Met een sluitende aanpak binnen de periode van 6 maanden wordt aangesloten bij de algemene toelichting op de wet en het Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Deze volledige ontheffing van de arbeidsverplichting slaat terug op artikel 6 van deze verordening.

Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken. Van de Sluitende aanpak voor jongeren kan slechts worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een baangarantie of ander bron van inkomsten op zeer korte termijn.

Artikel 8 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. (eerste lid) Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

In het tweede lid wordt de mogelijkheid open gehouden om ook een plafond in te stellen voor het maximaal aantal personen dat in aanmerking komt voor een voorziening.

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen.

Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

In het tweede lid is bepaald dat alle afspraken rondom de arbeidsinschakeling vastgelegd dienen te worden in een trajectplan. Daarmee dus ook alle aangeboden voorzieningen.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 10 Workfirst

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden een ‘Work-first’-project op te starten. Het doel van Workfirst is om personen van een bepaalde doelgroep, bij wijze van spreken, 24 of 48 uur na bijstandsaanvraag voor een bepaalde periode en voor een bepaald aantal uur werk of andere activiteiten aan te bieden. Ondertussen blijft de persoon op zoek naar regulier werk. Op dit moment zijn wij de invulling van het Workfirst concept voor de gemeente Overbetuwe aan het uitwerken.

Artikel 11 Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De werkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben.

Het eerste lid van artikel 9 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Er is bewust voor gekozen om deze voorziening in te zetten voor zowel uitkeringsgerechtigden als alle jongeren die zich melden bij de gemeente voor hulp bij arbeidsinschakeling.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage en geeft het verschil met een normale arbeidsverhouding weer. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

Het vierde lid stelt dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 12 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. In de uitwerkingsnotitie is wordt door de gemeente Overbetuwe duidelijk gekozen voor sociale activering als opstap naar werk. Sociale activering wordt primair ingezet als eerste stap richting arbeidsmarkt vanuit het oogpunt dat iedereen nog mogelijkheden heeft. Op voorhand wordt niemand afgeschreven voor een plaats op de arbeidsmarkt. Voor sommige personen is de afstand tot de arbeidsmarkt echter zo groot dat als eerste stap het instrument sociale activering wordt ingezet, van belang is dan dat sociaal isolement in eerste instantie wordt doorbroken. Er is echter nooit een garantie dat een persoon waarmee een sociaal activeringstraject is gestart ook daadwerkelijk zal doorstromen naar werk of een reïntegratietraject.

In het eerste lid de definitie te vinden die de gemeente Overbetuwe hanteert als het gaat om sociale activering. In het tweede lid is opgenomen dat alle afspraken omtrent deze voorziening in ieder geval worden vastgelegd in een trajectplan. In het derde lid is aangegeven in welke gevallen sociale activering wordt ingezet.

Artikel 13 Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf

De WWB houdt de mogelijkheid op om à la de WIW personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In dit artikel 13 worden de randvoorwaarden vastgelegd worden waarbinnen de banen vormgegeven worden. Overbetuwe kiest er bewust alleen de hoofdlijnen aan te geven. Op deze manier krijgt het instrument zijn maximale flexibiliteit.

Bij dienstbetrekkingen uit de WIW was de gemeente de wettelijke formele werkgever. De WWB geeft echter geen regels over werkgeversschap. Het in dienst nemen door de gemeente zelf wordt bemoeilijkt doordat dan sprake zal zijn van een aanstelling als ambtenaar, waarbij de gemeentelijke rechtspositie van toepassing is. De gemeente Overbetuwe kiest daar niet voor omdat de rechtspositie van gemeenteambtenaren niet is toegesneden op de specifieke doelgroep van langdurig werklozen.

Het instrument detacheringsbaan kan ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeversschap, uitbesteed worden aan een reïntegratiebedrijf. De gemeente Overbetuwe kiest voor deze laatste optie.

Daar waar het gaat om de rechtspositie van de werknemer, dienen afspraken gemaakt te worden met het reïntegratiebedrijf. Te denken valt aan afspraken over dat er verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of eisen die worden gesteld aan bepaalde elementen uit die rechtspositie zoals de beloning.

Het eerste lid biedt de mogelijkheid om een reïntegratiebedrijf de opdracht te geven aan een uitkeringsgerechtigde of een jongere een dienstverband aan te bieden.

In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever, dat is in dit geval het reïntegratiebedrijf. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.

In het derde lid staat aangegeven dat de inleenvergoeding die de inlenende organisatie betaalt, bepaald wordt op basis van de arbeidsproductiviteit en de aard van de werkzaamheden.

Voor het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages, namelijk artikel 11 vierde lid.

Het vijfde lid geeft aan dat daar waar het gaat om de rechtspositie van de werknemer, dient de gemeente daarover afspraken te maken met het reïntegratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.

Artikel 14 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het specifieke beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). De uitwerking van deze loonkostensubsidies in de gemeente Overbetuwe moet nog plaats vinden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting en de Bijlage ‘Subsidiering arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie van werkzoekenden’

Naast de reguliere loonkostensubsidie kiest de gemeente Overbetuwe ervoor de werkgever die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Zie hiervoor artikel 17 ‘ Premie voor de werkgever’ en de toelichting daarbij.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Tevens is hier bepaald dat alleen de doelgroep uitkeringsgerechtigden voor deze loonkostensubsidie in aanmerking komt. Dit is bepaald om deze vorm van uitstroom beschikbaar te stellen voor de groep waarvoor de gemeente ook financieel verantwoordelijk is. Overigens kan de loonkostensubsidie ook aan reïntegratiebedrijven worden verstrekt die via artikel 13 een uitkeringsgerechtigde in dienst hebben en hem of haar vervolgens hebben gedetacheerd bij een onderneming.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel 11 het vierde lid over werkstages.

Artikel 15 Scholing

In het kader van de trajecten richting arbeidsmarkt kan scholing noodzakelijk zijn. Daar het aanbod van scholing bijzonder divers is en daarbij ook de duur en kosten erg variabel zijn, is het noodzakelijk om voor het aanbod hiervan nadere randvoorwaarden vast te stellen.

In het eerste lid is te vinden dat enige vorm van scholing aangeboden kan worden aan de doelgroepen uitkeringsgerechtigden en jongeren.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht wordt als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een voorstel tot scholing komt die door het college noodzakelijk wordt geacht, doch niet bestaat binnen het reguliere aanbod.

Het derde lid maakt het mogelijk om door het formuleren van een evenwichtige beoordeling een minder willekeurig scholingsbeleid te voeren en geeft het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de noodzakelijkheid, de duur en de maximaal te vergoeden kosten van scholing.

Artikel 16 Premie voor de werknemer

Dit artikel maakt het mogelijk om doormiddel van een algemene richtlijn die door het college is vastgesteld premies te geven aan bijvoorbeeld mensen die bijstand ontvangen en die arbeid in loondienst aanvaarden dat leidt tot volledige arbeidsinschakeling. Jaarlijks kan een activeringspremie van maximaal € 1984 kan worden verstrekt. (artikel 31 lid 2 sub j) Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt

Ook is het mogelijk om vrijwilligerswerk in beperkte mate te belonen. De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 21 per week, met een maximum van € 735 per jaar). Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij de inkomensafhankelijke regelingen.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria, de hoogte en frequentie zullen nader worden uitgewerkt in de nadere regels. (derde lid). Wel is reeds bepaald dat alleen activeringspremies worden toegekend aan uitkeringsgerechtigden en als algemeen geaccepteerde arbeid wordt aanvaard, niet zijnde gesubsidieerde arbeid (lid 2, sub–a) of deelgenomen wordt aan sociale activering (lid 2, sub b).

Artikel 17 Premie voor de werkgever bij doorstroming naar regulier werk.

Werkgevers die iemand in dienst hebben met een loonkostensubsidie, op grond van deze verordening, krijgen een premie als die werknemer tijdens dat dienstverband een reguliere baan krijgt aangeboden. Dat geldt alleen voor die werknemers die voorafgaand aan dat gesubsidieerde dienstverband een uitkering ontvingen. De uitstroom naar reguliere arbeid moet wel duurzaam zijn. Duurzaam wil zeggen dat het moet gaan om een dienstverband van minimaal 6 maanden. De nadere voorwaarden die verbonden worden aan de toekenning van de subsidie zullen worden vastgelegd in nadere regels.

In het eerste lid is geregeld dat het college een premie kan geven aan de werkgever die een werknemer een regulier duurzaam dienstverband aanbiedt, nadat deze werknemer bij diezelfde werkgever voorafgaand nog in een gesubsidieerd dienstverband heeft gewerkt. Dit kan zowel alleen een loonkostensubsidie dan wel een detacheringsbaan met loonkostensubsidie zijn geweest. Er wordt geen premie verstrekt als het regulier dienstverband aansluitend ingaat na de periode waarin de werknemer bijstand ontving

Op grond van het tweede lid stelt het college nadere regels over de hoogte van de premie en de voorwaarden die eraan zijn verbonden.

Artikel 18 Overige vergoedingen

De gemeente Overbetuwe kan, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, een vergoeding verstrekken voor diverse noodzakelijke kosten voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten woonwerk verkeer, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang. Dit is geen limitatieve opsomming. (eerste lid)

De gemeente Overbetuwe verstrekt dergelijke vergoedingen alleen als er geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening (b.v de werkgever betaalt al de reiskosten of de verhuiskosten). Dit is te vinden in het tweede lid.

Artikel 19 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode weer terugvallen in de uitkering. De gemeente Overbetuwe heeft er al eerder toe besloten veel aandacht te besteden aan nazorg bij uitstroom. Dit met als doel om werkelijk duurzame plaatsingen te realiseren. In de contracten die zijn afgesloten met reintegratiebedrijven is opgenomen dat werkgevers kunnen rekeningen op een nazorg van een reïntegratiebedrijf voor een periode van een half jaar. Analoog daaraan kan het college deze nazorg ook verstrekken aan werkgevers die een cliënt regulier in dienst hebben genomen, met behulp van een loonkostensubsidie en premie.

Bij nazorg moet men bijvoorbeeld denken aan allerlei vormen van jobcoaching, begeleiding op de werkplek en advisering.

Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.

In eerste lid van dit artikel is aangegeven dat dergelijke voorzieningen gericht op nazorg verstrekt kunnen worden.

Artikel 20 Overige voorzieningen (experiment)

In de verordening legt de gemeente Overbetuwe haar beleid voor een langere periode vast. D.w.z. dat de keuzes tussen de verschillende voorzieningen hierbij wordt vastgesteld. Gaandeweg kan hernieuwd inzicht er toeleiden dat de gemeente misschien toch wil gaan werken met een bepaalde voorziening, waarvoor geen grondslag is te vinden in deze verordening. Dit artikel maakt het mogelijk om een dergelijk nieuw idee, op experimenteerbasis te gaan uitproberen.

Artikel 21 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 166. Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. De gemeente Overbetuwe kiest daar niet voor. Evenals andere gemeenten kiezen wij i.v.m. de inzichtelijkheid ervoor om toch een artikel in de verordening op te nemen over de inkomstenvrijlating.

In het eerst lid van artikel 21 is aangegeven dat gemeenten o.g.v. artikel 31 lid 2 onder o van de WWB de mogelijkheid krijgen om in individuele gevallen te bepalen dat een deel van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal en half jaar niet worden verrekend met de bijstand. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of een gedeeltelijke baan te accepteren. Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan.

  • Er moet sprake zijn van inkomsten uit arbeid en een aanvullende uitkering;

  • De vrijlating kan in totaal nooit langer dan zes maanden duren. Aangenomen lijkt te moeten worden dat als de belanghebbende in januari werkt en de eerste keer een vrijlating krijgt, het recht op vrijlating dan eindigt na de maand juni, ook al heeft hij bijvoorbeeld in de maand maart geen inkomsten uit arbeid gehad;

  • De vrijlating wordt alleen toegekend als ze naar het oordeel van de gemeente bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. (tweede lid van artikel 21)

    Artikel 22 Terugvordering.

    In dit artikel is de wijze waarop de terugvordering plaats vindt, geregeld. In het eerste lid is aangegeven dat het college terug kan vorderen, als de voorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verstrekt, eventueel extra de wettelijke rente. In het tweede lid is aangeven dat terugvordering ook plaats kan vinden als de cliënt onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn reïntegratie of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening. In het derde lid is te vinden wat wordt bedoeld met kosten van de voorzieningen.

    Artikel 23 Hardheidsclausule

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 24 Citeertitel

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 22 Inwerkingtreding

    In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

    Van belang is hierbij ook de Tijdelijke referendumwet. Er moet van worden uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a TRW (Tijdelijke referendumwet) referendabel besluit is. Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking. Uitgaande van een eerst mogelijke vaststelling van de verordening door de Gemeenteraad op 2 november 2004, kan deze op zijn vroegst in werking treden op 1 januari 2005.

    Tenslotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de reïntegratieverordening en de maatregelenverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.