Overheidsorganisatie | Gemeente Marum |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2007 |
Citeertitel | Verordening reinigingsheffingen Marum 2007 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Reinigingsheffingen Marum 2006
Datum ingang heffing: 1-1-2007
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-12-2006 | 01-01-2008 | nieuwe regeling | 20-12-2006 Achtdorpennieuws, 28 december 2006 | nr. 06.12.09a |
De raad der gemeente Marum;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 december 2006, nr. 06.12.09a.;
gelet op artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de:
"VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN AFVALSTOFFENHEFFING EN REINIGINGSRECHTEN 2007"
Krachtens deze verordening worden geheven:
een afvalstoffenheffing;
reinigingsrechten.
In deze verordening wordt verstaan onder:
eenheid: een grijze container met een inhoud van 240 liter en een groene container met een inhoud van 140 liter, alsmede een K.C.A.-box of een grijze container met een inhoud van 140 liter en een groene container met een inhoud van 140 liter, alsmede een K.C.A.-box;
grof bedrijfsafval: afvalstoffen afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek kunnen worden ingezameld door middel van 1100 liter containers en geen autowrak zijnde.
Onder de naam "afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994,80).
De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieven wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.21 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel te aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;
ingeval een gedeelte van een perceel in gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar € 324,00 indien het perceel wordt gebruikt door meer dan één persoon.
De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar € 251,40 indien het perceel, wordt gebruikt door één persoon.
De belasting bedoeld in onderdelen 1.1.1. en 1.1.2. wordt vermeerderd voor het hebben van een extra (=boven hetgeen wat onder een eenheid in deze verordening wordt verstaan):
container van 140 liter, bestemd voor groente-, fruit- en tuinafval (groen) of één bestemd voor overige huishoudelijke afvalstoffen (grijs) met € 119,75;
container van 240 liter, bestemd voor de overige huishoudelijke afvalstoffen (grijs) met € 183,80.
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
De belasting wordt bij wijze van aanslag geheven.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in 3 gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende telkens twee maanden later.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, dat zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Het bepaalde in het 2e lid geldt niet in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 1.134,45.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijn.
Onder de naam "reinigingsrechten" worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
Het in het eerste lid bedoelde genot van diensten en het gebruik van bezittingen, werken en inrichtingen bestaat uit:
het op verzoek beschikbaar stellen, het gebruik en het periodiek ledigen van een eenheid en het verwijderen van het daarin verzamelde huishoudelijk afval voor die gebieden waarvoor op grond van de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet Milieubeheer ontheffing is verleend;
het op verzoek verwijderen van grof huisvuil.
De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
Het recht voor het periodiek verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10, lid 2, sub a bedraagt per belastingjaar € 324,00 per eenheid voor een perceel, bewoond door meer dan één persoon en € 251,40 per eenheid voor een perceel, bewoond door één persoon:
Het recht als bedoeld in onderdeel 1 wordt vermeerderd voor het hebben van een extra (boven hetgeen wat onder een eenheid in deze verordening wordt verstaan)
container van 140 liter, bestemd voor groente-, fruit- en tuinafval (groen) of één bestemd voor de overige huishoudelijke afvalstoffen (grijs) met € 119,75;
container van 240 liter, bestemd voor de overige huishoudelijke afvalstoffen (grijs) met € 183,80.
Het recht voor het op verzoek verwijderen van grof huisvuil is gelijk aan de daadwerkelijke kosten, blijkend uit een opgave die terzake door of vanwege het college van burgemeester en wethouders is opgesteld en voorafgaand aan het in behandeling nemen van het verzoek aan verzoeker is meegedeeld.
Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.
De rechten bedoeld in lid 1 van artikel 12 worden geheven door middel van een aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.
De rechten bedoeld in lid 2 van artikel 12 worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekend gemaakt.
De rechten bedoeld in lid 1 van artikel 12 zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist.
De rechten bedoeld in artikel 12, lid 2 zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.
De aanslagen moeten worden betaald in 3 gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende telkens twee maanden later.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, dat zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar/kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Het bepaalde in het 2e lid geldt niet in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 1.134,45.
De reinigingsrechten moeten worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 14, tweede lid:
mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;
schriftelijk wordt gedaan, op het moment van het uitreiken van de kennisgeving, dan wel ingeval van toezending daarvan, binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reinigingsheffingen.
Deze verordening kan worden aangehaald als de "Verordening reinigingsheffingen Marum 2007".
De "Verordening reinigingsheffingen Marum 2006", vastgesteld bij raadsbesluit van 14 december 2005, wordt ingetrokken met ingang van de in het vierde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij met betrekking tot de heffing van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de bekendmaking.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2007.
Aldus vastgesteld in de openbare
vergadering van 20 december 2006,
, voorzitter.
, griffier.