Organisatie | Marum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Marum 2012 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Marum 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Algemene subsidieverordening gemeente Marum 2006, vastgesteld op 14 september 2005.
Deze verordening is bij besluit van de raad van de gemeente Westerkwartier van 8-1-2019 vervallen verklaard en per 1-1-2019 uit werking getreden
Gemeentewet, art. 149
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-02-2012 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 08-02-2012 Achtdorpennieuws 23-02-2012 | 12.01.11 | |
01-01-2006 | 24-02-2012 | nieuwe regeling | 14-09-2005 Onbekend. | Nr. 05.09.17. |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Uitvoeringsovereenkomst: een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en de subsidieontvanger, waarvan de totstandkoming één van de voorwaarden is voor de verlening van de subsidie. In de uitvoeringsovereenkomst worden onder andere de prestaties die in een bepaald tijdvak door de subsidieontvanger zullen worden gerealiseerd nader uitgewerkt.
Artikel 2. Reikwijdte verordening
Deze verordening is van toepassing op de subsidiëring van alle activiteiten die door een instelling in het gemeentelijk belang wordt uitgevoerd en waarvoor geen andere gemeentelijke subsidieverordening geldt.
HOOFDSTUK 4. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE
Artikel 9. Bij aanvraag in te dienen gegevens
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
HOOFDSTUK 7. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 15. Tussentijdse rapportage
Bij subsidies hoger dan € 50.000 welke verleend worden voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
HOOFDSTUK 8. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 18. Verantwoording subsidies tot € 5.000
Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 21. Vaststelling subsidie
Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
HOOFDSTUK 9. OVERIGE BEPALINGEN
Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 12, voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.
De Algemene Subsidieverordening Gemeente Marum 2006, vastgesteld op 14 september 2005 wordt ingetrokken.
Artikel 25. Overgangsbepalingen
Aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor 24 februari 2012 worden afgedaan volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Gemeente Marum 2006.
Zowel landelijk als lokaal wordt steeds meer gestreefd naar deregulering en het verbeteren van de dienstverlening. Zo ook in Marum. In het coalitieakkoord "Juist nu Samen aan de slag" heeft het college voor de huidige raadsperiode ten doel gesteld de gemeentelijke regeldruk met minimaal 25% te doen afnemen. Met het vaststellen van een nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening is hiermee reeds een forse stap gezet maar ook op het gebied van subsidies valt hier nog winst te behalen.
De door de VNG ontwikkelde modelverordening welke tot tot stand gekomen is in samenwerking met gemeenten en ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken heeft als model gediend bij het opstellen van deze verordening. Om lokale invulling te geven aan de verordening is de gemeenteraad op 5 oktober 2011 middels een startnotitie in de gelegenheid gesteld om richting te geven en hebben de WMO- adviesraad en subsidieontvangers op- en aanmerkingen kunnen leveren op het concept. De aanbevelingen uit het rapport "Van de nood een deugd" van de rekenkamercommissie zijn bij het opstellen van de nieuwe subsidieverordening in ogenschouw genomen.
De belangrijkste verschillen van de nieuwe verordening ten opzichte van de oude worden onderstaand weergegeven:
Wijze van vaststellen subsidieplafonds
Met het vaststellen van de beleidsdoelstellingen en de daarvoor beschikbare budgetten bij de begrotingsbehandeling worden meteen de subsidieplafonds vastgesteld. Hiermee ligt het primaat bij de raad en wordt zij erkend als hoogste orgaan dat de kaders stelt. Met het toepassen van subsidieplafonds wordt voorkomen dat de voor subsidie beschikbaar gestelde budgetten worden overschreden. Wanneer subsidieverstrekking zou leiden tot overschrijding hiervan kan de aanvraag geweigerd worden zonder verdere motivatie. Dit betekent dat in de begroting nauwkeuriger moet worden omschreven waarvoor de beschikbare budgetten voor bestemd zijn. Voor de "kleine" incidentele subsidieaanvragen die jaarlijks binnenkomen is het verstandig een kleine begrotingspost van € 5.000 op te nemen bestemd voor kleine subsidies van maximaal € 500. Hiermee wordt voorkomen dat het ambtelijk apparaat en uw raad door dit soort aanvragen al teveel belast worden.
De mogelijkheid om aan de subsidieverlening een kaderstellende uitvoeringsovereenkomst te verbinden is opgenomen in de verordening in navolging van het advies van de rekenkamercommissie. De uitvoeringsovereenkomst is een beleidsinstrument waarmee de gemeente de regie kan behouden wanneer het beleid niet door de gemeente wordt uitgevoerd maar door bijvoorbeeld het Marheem dat gezien de veelheid aan taken onderhand gezien kan worden als onze brede welzijnsinstelling.
Bij de deregulering binnen het subsidieproces is het uitgangspunt proportionaliteit tussen het subsidiebedrag en de administratieve lasten. Hoe lager het subsidiebedrag, hoe minder of eenvoudiger voorwaarden worden gesteld en hoe efficiënter de verantwoording wordt ingericht. Dit leidt tot de volgende verdeling:
De grootste verandering zal hierdoor plaatsvinden bij de subsidies tot € 5.000 welke zal leiden tot een administratieve lastenvermindering vooral voor de subsidieontvanger en in beperkte mate voor de gemeente. Jaarlijks verstrekte subsidies waarbij de subsidie gericht is op het mede in stand houden van een niet professionele instelling en niet ten behoeve van een bepaalde te leveren prestatie kunnen meteen worden vastgesteld. Dit is met name van toepassing op de subsidies aan bijvoorbeeld zang-, muziek-, voetbal- en korfbalverenigingen. Het uitgangspunt is hierbij vertrouwen in plaats van wantrouwen. Gelet op de hiermee
gemoeide bedragen is het financiële risico beperkt, maar weegt het niet op tegenover de administratieve lastenvermindering voor zowel de gemeente als subsidieontvanger.
Ook bij subsidies tot € 5.000 die verstrekt zijn ten behoeve van een bepaalde te leveren prestatie zoals bijvoorbeeld Cultura en de Survivalrun wordt de subsidie verleend op basis van vertrouwen. Subsidieontvangers hebben op grond van artikel 16 van deze verordening een actieve meldingsplicht bij niet of niet gehele nakoming van de verplichtingen en achteraf kan een risicogeörienteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger. Wanneer dan mocht blijken dat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn meldingsplicht kan terugvordering van de subsidie inclusief wettelijke rente proportioneel worden geacht. Deze aanpak vergt een zekere risicoacceptatie. Doordat de focus bij de verantwoording ligt op het leveren van prestaties kan het voorkomen dat de werkelijke kosten uiteindelijk lager liggen dan het subsidiebedrag. Dit zal echter niet opwegen tegenover de administratieve lastenvermindering voor zowel gemeente als subsidieontvanger.
Doelstellingen subsidieverordening
Met het opstellen van deze subsidieverordening worden de volgende doelstellingen nagestreefd:
In deze toelichting zal waar nodig een toelichting gegeven worden op de in de verordening opgenomen artikelen.
Artikel 3. Bevoegdheid college
De raad stelt de kaders vast in deze subsidieverordening en in de jaarlijks vast te stellen gemeentebegroting. Het college is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het vastgestelde beleid. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met door de raad vastgesteld beleid en budgetten. Subsidies waarvoor geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld dienen voorgelegd te worden aan de raad.
Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Tevens kunnen subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is.
Ingevolge het eerste lid van artikel 4 stelt de raad met het vaststellen van de budgetten in het kader van de begrotingsbehandeling meteen de subsidieplafonds per beleidsterrein vast. Hierbij wordt meteen de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekendgemaakt. Eventueel kan het college nadere regels opstellen omtrent de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.
Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.
Naast het bereiken van het subsidieplafond en de algemeen geldende weigeringsgronden, opgenomen in artikel 4:35 Awb, worden hier de weigeringsgronden aangevuld en gespecificeerd.
Artikel 13. Verlening van de subsidie
De beschikking is de basis voor subsidieverlening. Door hier een uitvoeringsovereenkomst aan te koppelen kunnen de beleidskaders en de beoogde doelen nader geconcretiseerd worden. Dit is een sturingsinstrument dat met name toegepast zal worden bij grotere budgetsubsidies zoals die aan Biblionet, Noordermaat en
“' t Marheem” . Hiermee wordt navolging gegeven aan het advies van de rekenkamercommissie Marum.
In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen.
Artikel 14. Betaling en bevoorschotting
Met het overgaan tot uitbetaling van het volledige subsidiebedrag dan wel het 100% bevoorschotten van het subsidiebedrag wordt in combinatie met artikel 18 van deze verordening bereikt dat het subsidiebedrag en de lasten die met de subsidieprocedure gepaard gaan voor zowel subsidieontvanger als verstrekker proportioneel zijn. Hierbij moet hoofdzakelijk gedacht worden aan de jaarlijkse subsidies aan culturele- en sportverenigingen.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.
Artikel 18. Verantwoording subsidies tot € 5.000
Door deregulering van het subsidieproces wordt bereikt dat de lasten die gepaard gaan met de subsidievertrekking voor zowel subsidieontvanger als gemeente proportioneel zijn. Doordat er weinig tot geen fluctuaties plaatsvinden tussen voorlopige en definitieve subsidiebedragen en gelet op het doeleind van de subsidie kunnen waarderingssubsidies met de toepassing van dit artikel direct worden vastgesteld. Dit levert een vermindering op van de nodige administratieve handelingen voor zowel subsidieontvanger als gemeente.
Bij de overige subsidies die vertrekt worden ten behoeve van een activiteit en/of prestatie is het raadzaam om te kiezen voor ambtshalve vaststelling. Hierdoor blijft de mogelijk bestaan om juridische stappen te ondernemen indien mocht blijken dat de subsidieontvanger niet (geheel) heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichting(en). Bij het afgeven van de beschikking is het hierbij wel van belang om de datum op te nemen waarop de activiteit dan wel prestatie uiterlijk moet zijn voltooid en/of geleverd.
Artikel 22 Standaardberekeningswijzen van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen
Een veel gebruikte methode voor de bepaling van de omvang van het subsidiebedrag is de berekening van de (gedeeltelijke) bijdrage aan de werkelijke kosten van subsidiabele activiteiten. Hierbij is een belangrijke basis voor de financiering/subsidie (kostengrondslag) de inzet van personeel. De subsidieontvanger moet zich verantwoorden over het aantal subsidiabele uren en de totstandkoming van de uurtarieven. Dit brengt hoge lasten met zich mee. Vooral de verschillende uitgangspunten en definities per subsidie ten aanzien van de subsidiabele kosten (bijvoorbeeld overheadkosten) leggen een grote (lasten)druk op de administratieve systemen van subsidieontvangers.
Bij het bepalen van de standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kan het college aansluiten bij de berekeningswijzen, zoals die in het Rijksbrede subsidiekader worden gehanteerd:
Voor de toepassing van de berekeningswijze op basis van kosten per kostendrager wordt het daarin van toepassing zijnde opslagpercentage voor de indirecte kosten door het college voorgeschreven. Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief wordt het van toepassing zijnde uurtarief per kostendrager door het college voorgeschreven.
Forfaitaire elementen zijn een hulpmiddel om de bepaling van de subsidiabele kosten, en daarmee van het subsidiebedrag, te vereenvoudigen en te uniformeren. Voorbeelden van forfaitaire elementen zijn: het aantal werkbare uren op jaarbasis, het uurtarief voor kosten van eigen arbeid (niet zijnde loonkosten) en het uurtarief voor categorieën van loonkosten, bijvoorbeeld op basis van de Handleiding Overheidstarieven. Zo wordt voor de berekening van uurtarieven uitgegaan van een forfaitair vastgestelde standaard van 1.600 werkbare uren op jaarbasis.
Bij het bepalen van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven kan het college aansluiten bij de volgende definities, zoals die in het Rijksbrede subsidiekader worden gehanteerd:
Afschrijvingskosten: kosten die de economische waardevermindering weergeven van een investering tegen historische kostprijs gedurende de economische levensduur (periode waarna de investering economisch verouderd is), de eventuele restwaarde na de economische levensduur behoren niet tot de subsidiabele kosten.
Loonkosten: de optelsom van de bruto loonkosten, niet winstafhankelijke emolumenten, dan wel extra verdiensten naast het loon, werkgeverslasten, kosten van secundaire arbeidsvoorwaarden en, indien van toepassing, een evenredig deel van de begrote kosten voor een eventuele wachtgeld-uitkering na ontslag, voor personeel dat werkzaamheden verricht ten behoeve van subsidiabele activiteiten.
In de hardheidsclausule is door het benoemen van de specifieke artikelen aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen.