Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Marum

Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Marum
Officiële naam regelingReïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ
CiteertitelReïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 7, 8 en 10 tweede lid
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 34, 35 en 36
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 34, 35 en 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsplan reïntegratie.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200530-08-2007nieuwe regeling

06-07-2005

Achtdorpennieuws, 5 april 2007, 6e jaargang nr 7.

Nr. 11O / 26B.

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Marum;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),

besluiten vast te stellen de volgende verordening:

Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    • e.

      Anw-er: persoon met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen (CWI);

    • f.

      niet uitkeringsgerechtigde (Nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de WWB;

    • g.

      belanghebbende; een persoon, jonger dan 65 jaar, die behoort tot de doelgroep;

    • h.

      werknemer: het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening;

    • i.

      het college: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Leek, Marum en Noordenveld;

    • j.

      de raad: de gemeenteraden van de gemeenten Leek, Marum en Noordenveld;

    • k.

      doelgroep: de belanghebbenden aan wie, op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW, en artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAZ, door het college ondersteuning kan worden verleend;

    • l.

      voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAZ en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3;

    • m.

      trajectplan of reïntegratieplan; een ontwikkelgericht plan, toegesneden op de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende waarin opgenomen zijn: klantgegevens, klantprofiel, zoekprofiel, doel van het traject, in te schakelen organisaties en afspraken over ontwikkeltijd, begeleidingstijd en voortgangsrapportage;

    • n.

      netto minimumloon: het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 van de WWB;

    • o.

      reïntegratiebedrijf (rib): natuurlijke of rechtspersoon, als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de WWB, die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert;

    • p.

      arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijksgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en biedt, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de WWB is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met de maatschappelijke economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 5.

    Het college laat de werkzaamheden in het kader van de voorzieningen zoveel mogelijk verrichten door een reïntegratiebedrijf.

  • 6.

    Het college kan, conform het bepaalde in artikel 9 van de WWB, tijdelijk afzien van het aanbieden van een voorziening, wanneer daar dringende redenen voor zijn.

Artikel 3. Beleidsplan

  • 1.

    De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de WWB.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De doelgroep heeft aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidsplan en uitvoeringsbesluiten.

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    Een belanghebbende die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelverordening.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die een periodieke uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6. Beperkingen

  • 1.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 2.

    Evenmin bestaat recht op ondersteuning indien het netto inkomen van de belanghebbende hoger is dan een in het artikel 3 genoemde beleidsplan vastgesteld percentage van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Het college kan van degene zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel e en f, een bijdrage in de kosten van de voorzieningen verlangen. De hoogte van deze bijdrage wordt jaarlijks in het in artikel 3 genoemde beleidsplan vastgelegd.

Artikel 7. Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan ook een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Bij het aanbieden van een voorziening door de gemeente, maakt deze voorziening onderdeel uit van het trajectplan of reïntegratieplan. Het trajectplan of reïntegratieplan is geldig na ondertekening door de belanghebbende, het college en het reïntegratiebedrijf.

  • 4.

    Het college kan een voorziening in ieder geval beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt niet voldoet aan de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 5.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 15, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      De voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      De weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9. Trajectplan of reïntegratieplan

  • 1.

    Aan de daarvoor in aanmerking komende belanghebbende wordt een reïntegratietraject aangeboden dat erop is gericht dat de belanghebbende zo spoedig mogelijk uitstroomt naar reguliere arbeid.

  • 2.

    Wanneer dat in het belang van het reïntegratietraject is, kunnen voorzieningen worden ingezet als bedoeld in de artikelen 10 tot en met 16.

Artikel 10. Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluiten, gericht op het opdoen van werkervaring en het bevorderen van de arbeidsinschakeling van deze uitkeringsgerechtigde.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen werkgevers geen aanspraak maken op loonkostensubsidie indien de arbeidsovereenkomst wordt afgesloten met een niet-uitkeringsgerechtigde of een Anw-er.

  • 3.

    De loonkostensubsidie kan als voorziening worden ingezet wanneer door het college is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op arbeidsinschakeling en in verband met deze inschakeling de noodzaak van het inzetten van de voorziening is vastgesteld.

  • 4.

    De loonkostensubsidie moet door de werkgever worden aangevraagd vóór de ingangsdatum van de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst.

  • 5.

    Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet verstrekken om in aanmerking te komen voor de loonkostensubsidie.

  • 6.

    De loonkostensubsidie geldt voor een periode van maximaal 12 maanden. Deze periode vangt aan op de ingangsdatum van de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst.

  • 7.

    Geen recht op loonkostensubsidie bestaat indien:

    • a.

      de duur van de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst korter is dan 6 maanden;

    • b.

      de overeengekomen arbeidsduur binnen de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst minder is dan 20 uur per week.

  • 8.

    Geen loonkostensubsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie of vergoeding wordt verstrekt.

  • 9.

    Indien de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst wordt ontbonden binnen de wettelijke proeftijd, wegens dringende of gewichtige redenen of met een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen, wordt de loonkostensubsidie naar rato lager vastgesteld.

  • 10.

    De loonkostensubsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

  • 11.

    Het bedrag van de loonkostensubsidie en de wijze van uitbetaling wordt jaarlijks vastgesteld en opgenomen in het in artikel 3 bedoelde beleidsplan.

Artikel 11. Werkstages

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Deze werkstage duurt maximaal zes maanden met behoud van de uitkering.

  • 4.

    Een werkstage wordt als voorziening ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde op korte of (middel)lange termijn perspectief heeft op arbeidsinschakeling en in verband met deze inschakeling de noodzaak van het inzetten van deze voorziening is vastgesteld.

  • 5.

    Het college plaatst de uitkeringsgerechtigde alleen bij een onderneming, indien door deze plaatsing de concurrentieverhoudingen binnen de onderneming niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door de plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12. Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden, als onderdeel van een trajectplan, activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Sociale activering kan als een voorziening worden ingezet wanneer door het college is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Alle activiteiten, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 5.

    De duur van de periode waar binnen de inzet van de voorzieningen in het kader van sociale activering plaatsvindt, is maximaal twaalf maanden.

Artikel 13. Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een onkostenvergoeding voor het verrichten van onbeloonde maatschappelijke activiteiten verstrekken.

  • 2.

    Voorwaarden voor het verkrijgen van de vergoeding zijn:

    • a.

      de activiteiten dienen onderdeel uitmaken van de voorziening als bedoeld in artikel 12 en voor zover er geen onkostenvergoeding, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de WWB, van de organisatie waarbij het vrijwilligerswerk wordt verricht, is of wordt ontvangen;

    • b.

      de activiteiten worden gedurende tenminste 10 uur per week verricht;

    • c.

      de activiteiten hebben gedurende tenminste zes aaneengesloten maanden plaatsgevonden.

  • 3.

    De hoogte van de onkostenvergoeding wordt afgeleid van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de WWB gehanteerde bedrag en jaarlijks vastgesteld in het in artikel 3 bedoelde beleidsplan.

  • 4.

    Het recht op de onkostenvergoeding is éénmalig en wordt na afloop van de periode waarin de activiteiten zijn verricht ambtshalve vastgesteld.

Artikel 14. Werkaanvaardingspremies

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die reguliere en ongesubsidieerde arbeid in dienstbetrekking aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm, ontvangt een éénmalige werkaanvaardingspremie.

  • 2.

    Voorwaarden voor het verkrijgen van de werkaanvaardingspremie zijn:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde dient onmiddellijk voorafgaand aan zijn indiensttreding tenminste 12 maanden ononderbroken uitkering voor levensonderhoud te hebben ontvangen op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    • b.

      uit een bij aanvang van de dienstbetrekking over te leggen arbeidsovereenkomst dient te blijken dat deze voor tenminste 6 maanden is aangegaan;

    • c.

      er dient niet reeds binnen een periode van 24 maanden voorafgaande aan het moment van aanvang van de dienstbetrekking al eerder een werkaanvaardingspremie op grond van deze verordening te zijn verstrekt.

  • 3.

    De werkaanvaardingspremie als bedoeld in het eerste lid wordt eveneens verstrekt aan degene die gesubsidieerde arbeid verricht als bedoeld in artikel 10 van deze verordening, de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit in- en doorstroombanen.

  • 4.

    De hoogte van de werkaanvaardingspremie wordt afgeleid van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB gehanteerde bedrag en jaarlijks vastgesteld in het in artikel 3 bedoelde beleidsplan.

Artikel 15. Deeltijdpremies

  • 1.

    De hierna in het tweede lid genoemde uitkeringsgerechtigden die reguliere arbeid in een dienstbetrekking aanvaarden waarmee een inkomen wordt verworven dat lager is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, ontvangen jaarlijks een eenmalige deeltijdpremie.

  • 2.

    Het recht op de deeltijdpremie beperkt zich tot de uitkeringsgerechtigden die:

    • a.

      bijstand ontvangen onder toepassing van de bijstandsnorm geldend voor een alleenstaande ouder en die de volledige zorg hebben voor een of meer tot hun last komende kinderen die 5 jaar of ouder zijn en jonger zijn dan 12 jaar, of;

    • b.

      blijkens een uitgevoerde arbeidsgeschiktheidtoets om reden van medische of sociale aard zijn aangewezen op arbeid in deeltijd, of;

    • c.

      ingevolge artikel 36 van de WWB de langdurigheidstoeslag hebben ontvangen en die, vanwege het verwerven van inkomsten uit arbeid, niet langer aanspraak kunnen maken op deze toeslag.

  • 3.

    De uitkeringsgerechtigde kan gedurende maximaal twee jaar de deeltijdpremie ontvangen.

  • 4.

    Het besluit tot vaststelling van het recht op de deeltijdpremie wordt genomen op basis van een onderzoek naar de omstandigheden in de voortgang van de reïntegratie van de uitkeringsgerechtigde.

  • 5.

    Het in het vorige lid genoemde onderzoek vindt plaats na één jaar, respectievelijk twee jaar na het moment waarop de uitkeringsgerechtigde de in het eerste lid bedoelde dienstbetrekking heeft aanvaard.

  • 6.

    Er bestaat geen recht op de deeltijdpremie:

    • a.

      indien in het desbetreffende kalenderjaar op grond van artikel 14 reeds de werkaanvaardingspremie aan de uitkeringsgerechtigde is verstrekt.

    • b.

      indien alle activiteiten die zich richten op de arbeidsinschakeling, inclusief de arbeidstijden van de in het eerste lid bedoelde dienstbetrekking, minder zijn dan 12 uur per week.

  • 7.

    De hoogte van de deeltijdpremie wordt afgeleid van het in artikel 36, vijfde lid, van de WWB gehanteerde bedragen ter vaststelling van de langdurigheidstoeslag.

Artikel 16. Subsidies voor werkgevers bij uitstroom naar regulier werk

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een uitstroomsubsidie verstrekken als een werknemer reguliere en ongesubsidieerde arbeid heeft aanvaard bij dezelfde of een andere werkgever.

  • 2.

    Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet verstrekken om in aanmerking te komen voor de uitstroomsubsidie.

  • 3.

    De uitstroomsubsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een loonkostensubsidie ontvangt of heeft ontvangen op grond van deze verordening.

  • 4.

    De uitstroomsubsidie wordt alleen verstrekt als de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding is geschied binnen de in artikel 10, zesde lid, bedoelde periode waarvoor de loonkostensubsidie geldt.

  • 5.

    De uitstroomsubsidie wordt alleen verstrekt indien de werknemer vanwege de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding een inkomen verwerft dat hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 6.

    De uitstroomsubsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer aansluitend op het gesubsidieerde dienstverband voor zijn nieuwe baan voor minstens één jaar een arbeidsovereenkomst heeft gesloten.

  • 7.

    De uitstroomsubsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer, na zes maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde arbeidsverband is beëindigd, nog arbeid in loondienst verricht en niet is aangewezen op bijstand.

  • 8.

    Het bedrag van de uitstroomsubsidie en de wijze van uitbetaling wordt jaarlijks vastgesteld en opgenomen in het in artikel 3 bedoelde beleidsplan.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 17. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005 onder intrekking van de Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ, zoals die werd vastgesteld bij raadsbesluit van 28 oktober 2004.

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van 6 juli 2005

de voorzitter,

de griffier,