Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Grootegast

Subsidieverordening gemeente Grootegast

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Grootegast
Officiële naam regelingSubsidieverordening gemeente Grootegast
CiteertitelSubsidieverordening gemeente Grootegast
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Algemene wet bestuursrecht, titel 4.2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200701-01-2011nieuwe regeling

31-07-2006

Het Westerkwartier, 31-10-2007

Onbekend.

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Grootegast;

overwegende, dat het wenselijk is om op een eenduidige wijze om te gaan met subsidies en subsidieontvangers;

dat het noodzakelijk is dat het verstrekken van subsidies in de gemeente Grootegast geschiedt conform de bepalingen van de subsidietitel in de Algemene wet bestuursrecht;

dat enkele geldende subsidieverordeningen niet meer actueel zijn in die zin dat subsidieverstrekking niet meer als instrument gebruik wordt om beleid mede te realiseren en dat om die reden bedoelde verordeningen ingetrokken moeten worden;

gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders, 17 oktober 2006;

gelet op de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

vast te stellen de Subsidieverordening gemeente Grootegast.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN DEEL

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeente: de gemeente Grootegast

  • b.

    gemeenteraad: de raad van de gemeente

  • c.

    college: het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente

  • d.

    activiteitenplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen activiteiten, uit te voeren binnen een aangegeven termijn, zo mogelijk vertaald naar meetbare prestaties en beoogde effecten in relatie tot het gemeentelijk beleidsdoel.

  • e.

    prestatie: het resultaat van activiteiten dat kan worden gemeten in termen van tijd, geld, kwaliteit en kwantiteit.

  • f.

    subsidie: subsidie als bedoeld in de wet.

  • g.

    budgetsubsidie: de voor een kalenderjaar of voor een bepaald aantal kalenderjaren verstrekte subsidie, waarbij de subsidieontvanger een vooraf bepaald bedrag krijgt dat gekoppeld wordt aan vooraf vastgestelde uit te voeren activiteiten en te leveren prestaties.

  • h.

    eenmalige subsidie: een subsidie die wordt verstrekt voor in beginsel eenmalige en kortdurende activiteiten

  • i.

    investeringssubsidie: een subsidie die wordt verstrekt in de vorm van of een renteloze lening of een bedrag ineens en die bedoeld is een bijdrage te leveren in de kosten van aanschaf van goederen of de kosten van nieuwbouw, verbouw, groot onderhoud en de eerste inrichting van een accommodatie

  • j.

    structurele subsidie: een subsidie voor activiteiten die in beginsel van onbepaalde duur zijn

  • k.

    subsidieplafond: subsidieplafond als bedoeld in de wet

  • l.

    instelling: een rechtspersoon - al dan niet met volledige rechtsbevoegdheid - of een groepering van personen, die activiteiten verricht

  • m.

    subsidieontvanger: de natuurlijke persoon of instelling, die op grond van de behartiging van door het college erkende belangen van ideële en/of materiële aard subsidie ontvangt of daarop aanspraak heeft

  • n.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1.1.2 Reikwijdte verordening
  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op aanvragen om subsidiëring, tenzij een afzonderlijke rijks-, provinciale of gemeentelijke subsidieregeling van toepassing is.

  • 2.

    Op aanvragen als bedoeld in lid 1 is deze verordening van toepassing in combinatie met de bepalingen van de wet.

Artikel 1.1.3 Bevoegdheden van het college

Het college is belast met de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze verordening en besluit uit dien hoofde over de subsidieverstrekking.

Artikel 1.1.4 Subsidieplafond
  • 1.

    De gemeenteraad kan subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende activiteiten, waarvoor subsidies kunnen worden verstrekt.

  • 2.

    Het subsidieplafond kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van gemeentelijk beleid.

Artikel 1.1.5 Verdeelmaatstaf

Als de gemeenteraad een subsidieplafond heeft vastgesteld, bepaalt het college, hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

Paragraaf 1.2 Subsidieaanvraag

Artikel 1.2.1 Subsidieaanvraag
  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag om een subsidie wordt ten minste acht weken voor de aanvang van de desbetreffende activiteit of uiterlijk op het in deze verordening voor de betreffende subsidie bepaalde tijdstip schriftelijk ingediend. Bij latere indiening kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

  • 3.

    Het college kan verlangen dat de subsidieaanvraag vergezeld gaat van:

    • a.

      een activiteitenplan,

    • b.

      een gespecificeerde begroting met toelichting,

    • c.

      de redenen, waarom deze activiteiten alleen met behulp van gemeentelijke subsidie gerealiseerd kunnen worden, en

    • d.

      een opgave van bij anderen aangevraagde of aan te vragen subsidie voor dezelfde activiteiten, met daarbij de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 4.

    Het college kan binnen een door hem te bepalen termijn de overlegging van andere stukken of anderszins nadere informatie verlangen, indien hij dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag nodig acht.

  • 5.

    Als datum van ontvangst van de subsidieaanvraag geldt de datum, waarop de aanvraag met inachtneming van het bepaalde in lid 4 aangemerkt wordt als zijnde volledig.

Artikel 1.2.2 Eerste subsidieaanvraag

Bij een eerste subsidieaanvraag overlegt de aanvrager, die een instelling is, tevens:

  • a.

    een opgave van de samenstelling van het bestuur;

  • b.

    indien het een instelling met volledige rechtsbevoegdheid betreft, een gewaarmerkt exemplaar van de oprichtings- of stichtingsakte van de instelling, waarin de statuten zijn opgenomen, en een gewaarmerkt exemplaar van het huishoudelijk reglement;

  • c.

    een beschrijving van de organisatievorm van de instelling.

Paragraaf 1. 3 Subsidieverlening

Artikel 1.3.1 Beslistermijn
  • 1.

    De beschikking op de subsidieaanvraag wordt met inachtneming van artikel 4:5 en artikel 4:15 van de wet uiterlijk acht weken na ontvangst van de aanvraag gegeven.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid genoemde beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, kan het college zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 1.3.2 Subsidieverlening

Subsidiëring heeft, tenzij het een eenmalige subsidie betreft, altijd plaats voor een bepaald tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. Dit tijdvak is maximaal vier jaar.

Artikel 1.3.3 Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden die worden genoemd in artikel 4:25, lid 2, en artikel 4:35 van de wet, kan subsidieverlening worden geweigerd indien:

  • a.

    de activiteiten van de aanvrager niet specifiek gericht zullen zijn op de gemeente of niet specifiek ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed zal worden voor het doel, waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • c.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met een wettelijk voorschrift, het algemeen belang of de openbare orde;

  • d.

    de aanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • e.

    de subsidieverlening niet past binnen het beleid van de bestuursorganen van de gemeente;

  • f.

    aan de subsidieontvanger door het college voor dan wel binnen hetzelfde tijdvak reeds subsidie voor een andere activiteit is verstrekt.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1 Overige doelgebonden verplichtingen

Naast de verplichtingen die worden genoemd in artikel 4:37 van de wet, kan het college aan het besluit tot subsidieverlening verplichtingen verbinden met betrekking tot:

  • a.

    de kennis en ervaring van vrijwilligers en beroepskrachten, die werkzaam zijn voor de subsidieontvanger, voor zover zij betrokken zijn bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten;

  • b.

    de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid voor gehandicapten van de accommodatie, waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;

  • c.

    het college kan bij de subsidieverlening aanvullende verplichtingen opleggen, die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 1.4.2 Niet-doelgebonden verplichtingen

Naast de verplichtingen die worden genoemd in artikel 4:37 van de wet, kan het college aan het besluit tot subsidieverlening verplichtingen verbinden met betrekking tot:

  • a.

    de wijze waarop gebruikers, vrijwilligers en beroepskrachten worden betrokken bij het ontwikkelen en uitvoeren van het beleid van de subsidieontvanger;

  • b.

    het personeelsbeleid van de subsidieontvanger voor wat betreft het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen, gehandicapten en leden van etnische minderheden;

  • c.

    de vorming van een bestemmingsreserve, een egalisatiereserve of een voorziening;

  • d.

    het geven van inzage in zijn administratie aan de door het college aangewezen ambtenaren of andere personen alsmede het aan hen verstrekken van alle inlichtingen, die voor de controle en voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteiten nodig zijn.

Artikel 1.4.3 Administratie
  • 1.

    Afgezien van de bevoegdheid van het college om op grond van artikel 4:37, lid 1, sub b, van de wet nog nadere verplichtingen op te leggen is de subsidieontvanger in ieder geval verplicht:

    • a.

      de administratie van de aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten op een zodanige wijze te voeren dat deze overzichtelijk is en toegankelijk is voor door of namens het college uit te voeren controle;

    • b.

      alle administratieve bescheiden, die betrekking hebben op de subsidieverstrekking, gedurende drie jaar na de vaststelling van de subsidie te bewaren met dien verstande dat de subsidieontvanger, die reeds op grond van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is de administratie en de daartoe behorende bescheiden gedurende tien jaar te bewaren, een bewaarplicht van tien jaar heeft.

  • 2.

    Aanvullend op het bepaalde in lid 1 kan de subsidieontvanger, die een instelling is,

    • a.

      verplicht worden een zodanige administratie te voeren dat deze steeds een volledig en juist inzicht geeft in alle baten en lasten, bezittingen en schulden en overige rechten en verplichtingen. In de administratie worden in ieder geval alle gegevens opgenomen, die uit een oogpunt van subsidiëring van belang zijn;

    • b.

      verplicht worden om, indien zij meerdere activiteiten uitvoert, de in de administratie opgenomen baten en lasten toe te rekenen aan deze activiteiten. De niet direct aan deze activiteiten toe te rekenen kosten worden volgens een bestendige gedragslijn verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel zoals opgenomen in de ingediende en goedgekeurde begroting;

    • c.

      verplicht worden het boekjaar gelijk te stellen aan het kalenderjaar.

Artikel 1.4.4 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
  • 1.

    Afgezien van de bevoegdheid van het college om op grond van artikel 37, lid 1, sub d van de wet nog nadere verplichtingen op te leggen

    • a.

      is de subsidieontvanger verplicht de tot zijn beschikking staande middelen zorgvuldig te beheren en maatregelen te treffen ter voorkoming van vermogensschade;

    • b.

      kan de subsidieontvanger verplicht worden zijn roerende en onroerende zaken te verzekeren en verzekerd te houden op basis van herbouw- of vervangingswaarde tegen de schade van brand, storm en inbraak;

    • c.

      kan de subsidieontvanger verplicht worden het bij hem werkzaam zijnde personeel, de voor hem werkzame vrijwilligers en – indien de subsidieontvanger een instelling is – de bestuurders, tenminste tot door het college te bepalen bedragen, te verzekeren en verzekerd te houden tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.

  • 2.

    Een verzekeringsplicht als bedoeld in lid 1, sub b en c, wordt in ieder geval niet opgelegd, indien de hieraan verbonden kosten naar het oordeel van het college niet in redelijke verhouding staan tot het bedrag van de verleende subsidie.

Artikel 1.4.5 Tegengaan schenkingen door instellingen
  • 1.

    Het is een subsidieontvanger, die een instelling is, behoudens vooraf verkregen toestemming van het college niet toegestaan om bedragen om niet aan derden ter beschikking te stellen.

  • 2.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde toestemming.

Artikel 1.4.6 Zaken en diensten aan derden
  • 1.

    Een subsidieontvanger, die een instelling is en die aan derden zaken ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

  • 2.

    Het college kan gevallen aanwijzen, waarin het bepaalde in lid 1 niet geldt.

Artikel 1.4.7 Vergoeding vermogensvoordeel
  • 1.

    In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet, is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd, voor zover het verstrekken van subsidie daartoe heeft geleid.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de verkoopwaarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 3.

    Indien het onroerende goederen betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

  • 4.

    De vergoeding bedraagt nooit meer dan de vermogenstoename als gevolg van het verstrekken van subsidie zelf.

Artikel 1.4.8 Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden
  • 1.

    De subsidieaanvrager doet zo spoedig mogelijk mededeling aan het college van feiten en omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

  • 2.

    De gelijke meldingsplicht als omschreven in lid 1 geldt voor de subsidieontvanger in geval van feiten en omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 3.

    De subsidieontvanger meldt in ieder geval een wijziging die zich in de bestuurssamenstelling voordoet.

  • 4.

    De subsidieontvanger, die een instelling is, stelt het college in kennis van het voornemen tot statutenwijziging en de inhoud daarvan.

  • 5.

    Een voornemen tot opheffing of fusie brengt de subsidieontvanger, die een instelling is, ten minste dertien weken voor het definitieve besluit wordt genomen ter kennis van het college.

Artikel 1.4.9 Medewerking aan gemeentelijk onderzoek

Een subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een door of namens de gemeente ingesteld onderzoek naar gesubsidieerde activiteiten op het beleidsveld, waar de activiteit van de subsidieontvanger op gericht is.

Paragraaf 1.5 De subsidievaststelling

Artikel 1.5.1 Vaststelling subsidie zonder voorafgaande verleningsbeschikking
  • 1.

    Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, zijn de artikelen 1.3.1 tot en met 1.3.3 en 1.4.1 tot en met 1.4.9 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht binnen dertien weken na afloop van het tijdvak of – ingeval van een eenmalige subsidie – na afloop van de activiteit, waarvoor subsidie is verstrekt, verantwoording af te leggen aan het college op gelijke wijze als vermeld in artikel 1.5.2, lid 3, van deze verordening.

  • 3.

    De verantwoordingsplicht als bedoeld in artikel 1.5.2, lid 3, van deze verordening is niet van toepassing op subsidieverstrekkingen die het bedrag van € 500,- niet te boven gaan.

Artikel 1.5.2 Definitieve vaststelling subsidie na voorgaande verleningsbeschikking
  • 1.

    Indien de beschikking tot vaststelling van de subsidie voorafgegaan is door een beschikking tot subsidieverlening is de subsidieontvanger verplicht vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend, verantwoording af te leggen aan het college.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 is de subsidieontvanger van een eenmalige subsidie verplicht binnen dertien weken na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, verantwoording af te leggen aan het college.

  • 3.

    De verantwoording dient in ieder geval te bestaan uit het overleggen van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

  • 4.

    De verantwoording als bedoeld in lid 3 wordt beschouwd als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 5.

    Het college stelt de subsidie vast binnen acht weken na de ontvangst van de in het derde lid vermelde verantwoording.

  • 6.

    Indien de verantwoording als bedoeld in lid 3 niet binnen de in het eerste dan wel tweede lid gestelde termijn is ingediend, kan het college een termijn stellen binnen welke de verantwoording moet zijn ingediend.

  • 7.

    Het college stelt de subsidie ambtshalve vast, indien na afloop van de in lid 6 gestelde nadere termijn de verantwoording niet is ontvangen.

  • 8.

    Indien de in het vijfde lid genoemde beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, stelt het college de subsidieontvanger hiervan in kennis, met vermelding van de termijn, waarbinnen de beschikking wel tegemoet gezien kan worden.

Paragraaf 1.6 Betaling van subsidie

Artikel 1.6.1 Betaling

In afwijking van het bepaalde in artikel 4:52 van de wet wordt het subsidiebedrag binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald onder verrekening van betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIES

AFDELING 2.1 WELZIJN EN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Paragraaf 2.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1.1 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking in het kader van welzijn en maatschappelijke ondersteuning, waaronder in deze afdeling in ieder geval worden verstaan de aandachtsgebieden zorg, gezondheidszorg, jeugd- en jongerenwerk, ouderenwerk, sociaal-cultureel werk, maatschappelijk werk, cultuur en kunst, onderwijs en lokale omroep.

Paragraaf 2.1.2 Subsidieverstrekking

Artikel 2.1.2.1 Subsidie

Het college kan voor activiteiten in het kader van welzijn en maatschappelijke ondersteuning een subsidie verstrekken.

Artikel 2.1.2.2 Hoogte subsidie
  • 1.

    Voorzover de subsidie bestaat uit vaste of normbedragen, worden deze jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de subsidie kan het college rekening houden met een eigen bijdrage van de deelnemers aan de activiteit.

  • 3.

    Voor zover van toepassing kan het aantal ingezetenen van de gemeente, die lid van de instelling zijn of deelnemen aan de activiteit, als één van de te hanteren criteria voor de bepaling van de subsidie genomen worden.

Artikel 2.1.2.3 Subsidieontvanger
  • 1.

    Voor subsidie ingevolge deze afdeling komen alleen instellingen in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 kan het college besluiten in bijzondere gevallen ook natuurlijke personen voor subsidie in aanmerking te laten komen.

Artikel 2.1.2.4 Subsidieaanvraag
  • 1.

    Een aanvraag om een structurele subsidie of een budgetsubsidie wordt schriftelijk ingediend vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar, waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 wordt een aanvraag om een investeringssubsidie voorafgaand aan het jaar van de geplande investering schriftelijk ingediend.

  • 3.

    Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt gebruik gemaakt van een daarvoor bestemd formulier dat door het college beschikbaar wordt gesteld. Op verzoek van het college worden bij de aanvraag overgelegd:

    • a.

      het activiteitenplan en – indien eerder dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaatsgevonden – een verslag van de in het laatste jaar verrichte activiteiten;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van het bedrag dat de subsidieaanvrager denkt nodig te hebben voor het uitvoeren van de activiteiten uit het activiteitenplan, onder vermelding van de verdeling van de subsidie over de uit te voeren activiteiten;

    • c.

      indien eerder dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaats gevonden, de jaarrekening en de daarbij behorende accountantsverklaring over een nader door het college te bepalen aantal kalenderjaren en in elk geval over het laatst verstreken kalenderjaar; de jaarrekening bestaat uit een balans aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar en een staat van baten en lasten, beide vergezeld van een toelichting.

  • 4.

    Bij een aanvraag om een investeringssubsidie, die betrekking heeft op bouwen of verbouwen, worden tevens overgelegd het bouwplan, het financieringsplan en een geraamd exploitatieoverzicht voor de eerste 5 jaren na voltooiing van de nieuwbouw, de uitbreiding dan wel de renovatie.

Artikel 2.1.2.5 Verplichtingen

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 kan het college verplichtingen aan de verstrekking van een subsidie verbinden:

  • a.

    ter bevordering van de kwaliteit van de activiteit;

  • b.

    de bereikbaarheid en openstelling van instellingen, waar gesubsidieërde activiteiten plaats hebben;

  • c.

    de verhouding tussen uitvoerende en overige werkzaamheden, die dient te gelden voor nader te noemen personeelsleden;

  • d.

    met betrekking tot een van de deelnemers aan de gesubsidieërde activiteit te verlangen eigen bijdrage, die in redelijke verhouding dient te staan tot de aard van de activiteit en de werkelijke kosten daarvan;

  • e.

    de wijze van afschrijven.

Artikel 2.1.2.6 Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.3.1 van deze verordening wordt de beschikking op een aanvraag om een structurele subsidie en een budgetsubsidie uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar, waarop de subsidie betrekking heeft, gegeven.

Artikel 2.1.2.7 Overschrijding beslistermijn

In aanvulling op artikel 2.1.2.6 van deze verordening is een subsidieontvanger, die één of meer beroepskrachten in dienst heeft en in het kalenderjaar, dat voorafgaat aan het jaar, waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, een structurele subsidie of budgetsubsidie ontvangen heeft, gemachtigd om bij overschrijding van de beslistermijn door het college op de subsidieaanvraag uitgaven te doen tot ten hoogste 1/3 gedeelte van de bedragen, die op de overeenkomstige posten van de begroting van het voorafgaande jaar opgenomen zijn en waarvoor subsidie is verstrekt.

AFDELING 2.2 SPORT

Paragraaf 2.2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.2.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 van deze verordening wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    jeugdleden: leden van een in de gemeente gevestigde sportvereniging, die tussen de vier en negentien jaar oud zijn

  • b.

    sportverenigingen: verenigingen, welke de bevordering van de lichamelijke vorming en de sportbeoefening ten doel hebben en die statutair in de gemeente gevestigd zijn

Artikel 2.2.1.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking, die gericht is op de stimulering van de deelname aan sportactiviteiten.

Paragraaf 2.2.2 Subsidieverstrekking

Artikel 2.2.2.1 Subsidie
  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken voor activiteiten, die de sportbeoefening direct of indirect stimuleren.

  • 2.

    De subsidie aan instellingen, die een sportaccommodatie exploiteren, wordt verstrekt in de vorm van een budgetsubsidie of, indien het de bouw of verbouw van een sportaccommodatie betreft, in de vorm van een investeringssubsidie.

Artikel 2.2.2.2 Hoogte subsidie
  • 1.

    Voorzover de subsidie bestaat uit vaste of normbedragen, worden deze periodiek door het college vastgesteld met inachtneming van hetgeen in lid 2 is bepaald.

  • 2.

    De subsidie kan bestaan uit:

    • a.

      een bedrag per jeugdlid in de categorieën van vier tot twaalf jaar en van twaalf tot en met achttien jaar;

    • b.

      een bedrag per deelnemer aan de activiteit;

    • c.

      een bijdrage in de organisatiekosten van een sportevenement;

    • d.

      een eenmalige bijdrage in de kosten van de bouw, verbouw of groot onderhoud van een sportaccommodatie;

    • e.

      een bijdrage van maximaal 25% van de kosten van de huur van een sportaccommodatie;

    • f.

      een bijdrage in de kosten van aanschaf van duurzame sportmaterialen;

    • g.

      een bedrag per inwoner van de gemeente;

    • h.

      een vast bedrag;

    • i.

      een budget ingeval van een budgetsubsidie.

Artikel 2.2.2.3 Subsidieontvanger

Voor subsidie ingevolge deze afdeling komen in aanmerking:

  • a.

    sportverenigingen die aangesloten zijn bij een landelijk erkende sportorganisatie;

  • b.

    andere instellingen, die de bevordering van de lichamelijke vorming en de sportbeoefening direct of indirect ten doel hebben.

Artikel 2.2.2.4 Subsidieaanvraag
  • 1.

    Een aanvraag om een structurele subsidie of een budgetsubsidie wordt schriftelijk ingediend vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar, waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 wordt een aanvraag om een investeringssubsidie voorafgaand aan het jaar van de geplande investering schriftelijk ingediend.

  • 3.

    Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt gebruik gemaakt van een daarvoor bestemd formulier dat door het college beschikbaar wordt gesteld. Op verzoek van het college worden bij de aanvraag overgelegd:

    • a.

      het activiteitenplan en – indien eerder dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaatsgevonden – een verslag van de in het laatste jaar verrichte activiteiten;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van het bedrag dat de subsidieaanvrager denkt nodig te hebben voor het uitvoeren van de activiteiten uit het activiteitenplan, onder vermelding van de verdeling van de subsidie over de uit te voeren activiteiten;

    • c.

      indien eerder dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaats gevonden, de jaarrekening en de daarbij behorende accountantsverklaring over een nader door het college te bepalen aantal kalenderjaren en in elk geval over het laatst verstreken kalenderjaar; de jaarrekening bestaat uit een balans aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar en een staat van baten en lasten, beide vergezeld van een toelichting.

  • 4.

    Bij een aanvraag om een investeringssubsidie, die betrekking heeft op bouwen of verbouwen, worden tevens overgelegd het bouwplan, het financieringsplan en een geraamd exploitatieoverzicht voor de eerste 5 jaren na voltooiing van de nieuwbouw, de uitbreiding dan wel de renovatie.

Artikel 2.2.2.5 Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.3.1 van deze verordening wordt de beschikking op een aanvraag om een structurele subsidie en een budgetsubsidie uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar, waarop de subsidie betrekking heeft, gegeven.

Artikel 2.2.2.6 Overschrijding beslistermijn

In aanvulling op artikel 2.2.2.5 van deze verordening is een subsidieontvanger, die één of meer beroepskrachten in dienst heeft en in het kalenderjaar, dat voorafgaat aan het jaar, waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, een structurele subsidie of budgetsubsidie ontvangen heeft, gemachtigd om bij overschrijding van de beslistermijn door het college op de subsidieaanvraag uitgaven te doen tot ten hoogste 1/3 gedeelte van de bedragen, die op de overeenkomstige posten van de begroting van het voorafgaande jaar opgenomen zijn en waarvoor subsidie is verstrekt.

Artikel 2.2.2.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3.3 wordt een sportvereniging de subsidie geweigerd:

  • a.

    indien zij op 1 januari van het jaar, waar de subsidie betrekking op heeft, minder dan 16 leden heeft of naar verwachting zal hebben;

  • b.

    voorzover het betreft de subsidie voor jeugdleden als bedoeld in artikel 2.2.2.2, lid 2, onder a, indien het aantal jeugdleden per categorie minder dan vijf is.

AFDELING 2.3 GODSDIENST- EN LEVENSBESCHOUWELIJK VORMINGSONDERWIJS

Paragraaf 2.3.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 van deze verordening wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    godsdienstonderwijs: het onderricht in godsdienstgeschiedenis en cultuurgeschiedenis van het Christendom of andere wereldgodsdiensten

  • b.

    levensbeschouwelijk vormingsonderwijs: onderricht in waarden en normen van levensbeschouwing

  • c.

    schooljaar: het tijdvak van augustus tot en met juli daarop volgend

Artikel 2.3.1.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor activiteiten, die gericht zijn op het verzorgen van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan openbare basisscholen.

Paragraaf 2.3.2 Subsidieverstrekking

Artikel 2.3.2.1 Subsidie
  • 1.

    Het college kan een subsidie verstrekken in de kosten verbonden aan het verzorgen van godsdienstonderwijs aan leerlingen van de groepen 7 en 8 alsmede in gecombineerde lessen aan leerlingen van de groepen 6, 7 en 8 van openbare basisscholen in de gemeente.

  • 2.

    Het college kan een subsidie verstrekken in de kosten verbonden aan het verzorgen van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van de groepen 7 en 8 alsmede in gecombineerde lessen aan leerlingen van de groepen 6, 7 en 8 van de in lid 1 bedoelde scholen.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor de lessen, die worden gegeven door een aan de school verbonden leerkracht voor zover de bezoldiging geheel of gedeeltelijk door of vanwege het Rijk wordt vergoed.

Artikel 2.3.2.2 Hoogte subsidie
  • 1.

    De subsidie bestaat uit een vast bedrag.

  • 2.

    Het vaste bedrag als bedoeld in lid 1 bedraagt per schooljaar een door het college te bepalen bedrag per school, waaraan wekelijks godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt verzorgd.

  • 3.

    Per school wordt voor maximaal één wekelijks lesuur subsidie verstrekt ten behoeve van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

  • 4.

    Indien het tijdvak, waarin godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven, korter is dan een schooljaar, wordt de subsidie naar evenredigheid op een lager bedrag vastgesteld.

Artikel 2.3.2.3 Subsidieontvanger

Voor subsidie ingevolge artikel 2.3.2.1 komen alleen in aanmerking kerkelijke gemeenten,

plaatselijke kerken of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen, dan wel volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag, als bedoeld in artikel 51 van de Wet op het Primair Onderwijs.

Artikel 2.3.2.4 Vereisten
  • 1.

    Het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt in de schoolgebouwen gegeven aan de leerlingen gedurende de daarvoor in het schoolwerkplan van de scholen vermelde schooltijden.

  • 2.

    De lessen worden slechts gegeven aan leerlingen, waarvan de ouders, voogden of verzorgers te kennen hebben gegeven dat hun kinderen aan het te geven godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zullen deelnemen.

Artikel 2.3.2.5 Subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag wordt binnen acht weken na afloop van het schooljaar, waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft, ingediend onder overlegging van een door de directeur van de desbetreffende school voor akkoord verklaarde opgave vermeldende:

  • a.

    de naam van de leerkracht(en), die met het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs belast was (waren);

  • b.

    het aantal leerlingen, waaraan het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is gegeven, en de groep(en), waaruit de leerlingen afkomstig zijn.

Artikel 2.3.2.6 Weigeringsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3.3 wordt de subsidie geweigerd, indien niet voldaan wordt aan de vereisten, die genoemd zijn in artikel 2.3.2.4.

Artikel 2.3.2.7 Verplichtingen
  • 1.

    De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, alsmede de zorg, dat het onderwijs op pedagogisch en didactisch verantwoorde wijze wordt gegeven, berust bij de subsidieontvanger.

  • 2.

    Zij die met het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zijn belast, onthouden zich ervan iets te leren, te doen of toe te laten, dat strijdig is met de eerbied verschuldigd aan de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging van andersdenkenden. Zij onthouden zich voorts van het voeren van propaganda voor enige richting van onderwijs of enige kerkelijke c.q. politieke groepering of stroming als ook van de inzameling of het doen inzamelen van gelden tijdens de lessen.

AFDELING 2.4 OUD PAPIER EN KARTON

Paragraaf 2.4.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.4.1.1 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor activiteiten in het kader van de inzameling van oud papier en karton.

Paragraaf 2.4.2 Subsidieverstrekking

Artikel 2.4.2.1 Subsidie

Het college kan voor activiteiten in het kader van de inzameling van oud papier en karton een

subsidie verstrekken.

Artikel 2.4.2.2 Hoogte subsidie

Het college stelt periodiek de hoogte van de subsidie dan wel de criteria op basis waarvan deze bepaald wordt, vast.

Artikel 2.4.2.3 Subsidieontvanger
  • 1.

    Voor subsidie ingevolge deze afdeling komen in aanmerking in de gemeente gevestigde scholen en instellingen, die:

    • a.

      geen winstoogmerk hebben en

    • b.

      voorafgaande aan 1 januari 2000 regelmatig oud papier en karton inzamelden en dit sindsdien hebben gecontinueerd.

  • 2.

    Het college kan besluiten ook andere in de gemeente gevestigde scholen en instellingen aan te wijzen, die voor subsidie op grond van deze afdeling in aanmerking kunnen komen, mits met redelijke zekerheid kan worden vastgesteld dat

    • a.

      de betreffende school of instelling geen winstoogmerk heeft,

    • b.

      het inzamelen van oud papier en karton door de betreffende school of instelling een structureel karakter zal hebben en

    • c.

      het inzamelen van oud papier en karton door de betreffende school of instelling naar redelijke verwachting zal leiden tot een toename van de ingezamelde hoeveelheid oud papier en karton in het desbetreffende gebied.

  • 3.

    Bij een besluit als bedoeld in lid 2 kan het college bepalen dat de aanwijzing geldt voor een bepaalde termijn.

Artikel 2.4.2.4 Subsidieaanvraag, subsidievaststelling en betaling

In afwijking van het daarmtrent bepaalde in Hoofdstuk 1 van deze verordening stelt het college nadere regels vast met betrekking tot de indiening van de subsidieaanvraag, de vaststelling van de subsidie en de betaling van de subsidie.

Artikel 2.4.2.5 Weigeringsgronden; lagere vaststelling subsidie
  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3.3 kan het college de subsidie weigeren, indien:

    • a.

      de subsidieontvanger niet meer regelmatig inzamelt;

    • b.

      indien de subsidieontvanger zich niet houdt aan de verplichtingen, die ingevolge artikel 2.4.2.6 aan de subsidieverstrekking verbonden zijn;

    • c.

      indien de administratie van de subsidieontvanger niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1.4.3;

    • d.

      indien de subsidieontvanger niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1.4.2, sub d.

  • 2.

    In de gevallen als bedoeld in lid 1 kan het college ook besluiten de subsidie op een lager bedrag vast te stellen dan waarop de subsidieontvanger op grond van artikel 2.4.2.2 anders aanspraak zou hebben.

  • 3.

    In een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt bepaald of dat besluit geldt voor een bepaalde termijn of een onbepaalde termijn.

  • 4.

    De gevolgen van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid treedt niet eerder in werking dan nadat het besluit aan de subsidieontvanger is bekend gemaakt.

  • 5.

    Een subsidieontvanger kan het college verzoeken opnieuw subsidie te verstrekken dan wel het subsidiebedrag vast te stellen op het bedrag, waarop deze op grond van artikel 2.4.2.2 aanspraak heeft, indien de aanleiding voor de weigering van subsidie of voor de lagere vaststelling van het subsidiebedrag niet meer aanwezig is.

Artikel 2.4.2.6 Verplichtingen

Het college kan aan de subsidieverstrekking verplichtingen verbinden betreffende:

  • a.

    de wijze waarop de inzameling van oud papier en karton plaats heeft;

  • b.

    de minimale frequentie van de inzameling;

  • c.

    de dag of het dagdeel, waarop de inzameling plaats heeft;

  • d.

    het geven van bekendheid aan de inzameling door de inzamelaar;

  • e.

    de aanwijzing van het gebied, waarbinnen de subsidieontvanger huis-aan-huis oud papier en karton moet inzamelen;

  • f.

    een verbod om oud papier en karton in te zamelen dat afkomstig is van bedrijven;

  • g.

    het adres, waar het ingezamelde oud papier en karton afgeleverd moet worden.

Artikel 2.4.2.7 Bijzondere omstandigheden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.1 kan het college van één of meer van de bepalingen van deze afdeling afwijken, indien het belang van de continuering van de gescheiden inzameling van oud papier en karton zwaarder weegt dan het belang van de strikte toepassing van deze afdeling.

AFDELING 2.5 OUDHEIDKUNDE, MUSEA, BESCHERMDE MONUMENTEN EN ANDERE WAARDEVOLLE OBJECTEN

Paragraaf 2.5.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.5.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 van deze verordening wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    beschermd monument: een onroerend monument, welke is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers

  • b.

    ander waardevol object: een waardevolle onroerende zaak niet zijnde een beschermd monument

  • c.

    eigenaar: natuurlijke of rechtspersoon die in de kadastrale registers als eigenaar, dan wel als erfpachter of opstalhouder van een beschermd monument of ander waardevol object is ingeschreven

Artikel 2.5.1.1 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor activiteiten in het kader van oudheidkunde en het behoud en de instandhouding van musea, monumenten en andere waardevolle objecten alsmede voor daaraan gerelateerde activiteiten.

Paragraaf 2.5.2 Subsidieverstrekking

Artikel 2.5.2.1 Subsidie
  • 1.

    Het college kan voor activiteiten in het kader van oudheidkunde en het behoud en de instandhouding van musea, monumenten en andere waardevolle objecten alsmede voor daaraan gerelateerde activiteiten subsidie verstrekken.

  • 2.

    Indien de subsidie verstrekt wordt in het verlengde van de verstrekking door een niet-gemeentelijk bestuursorgaan in het kader van enige rijkssubsidieregeling voor de instandhouding, de restauratie of het onderhoud van monumenten, dan wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een subsidie voor één of meerdere kalenderjaren.

Artikel 2.5.2.2 Hoogte van de subsidie
  • 1.

    De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2.1, lid 2, bedraagt maximaal 25 % van de krachtens de betreffende rijkssubsidieregeling vastgestelde subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie nooit meer kan zijn dan een door het college nader vast te stellen bedrag per kalenderjaar.

  • 2.

    De hoogte van de overige subsidies wordt telkens door het college bij het besluit omtrent de subsidieverstrekking bepaald.

Artikel 2.5.2.3 Subsidieontvanger
  • 1.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2.1, lid 2, komen alleen eigenaren in aanmerking, aan wie subsidie ingevolge de rijkssubsidieregeling is verstrekt.

  • 2.

    Voor het overige komen voor subsidie ingevolge deze afdeling alleen instellingen in aanmerking.

Artikel 2.5.2.4 Weigeringsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3.3 wordt de subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2.1, lid 2, geweigerd, indien de daaraan gerelateerde rijkssubsidie geweigerd is.

AFDELING 2.6 LANDSCHAPS-, NATUUR- EN MILIEUBESCHERMING

Paragraaf 2.6.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.6.1.1 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor activiteiten in het kader van het behoud en de bescherming van het landschap, de natuur en het milieu in ruimere zin.

Paragraaf 2.6.2 Subsidieverstrekking

Artikel 2.6.2.1 Subsidie

Het college kan subsidie verstrekken voor activiteiten in het kader van het behoud en de bescherming van het landschap, de natuur en het milieu in ruimere zin.

Artikel 2.6.2.2 Hoogte subsidie

Het college bepaalt periodiek de hoogte van de subsidie dan wel de criteria op basis waarvan deze vastgesteld wordt.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Hardheidsclausule

Indien toepassing van de verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard kan het college op grond van bijzondere omstandigheden afwijken van één of meer bepalingen van deze verordening in voor de subsidieaanvrager gunstige zin, mits dit past binnen de door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budgetten.

Artikel 3.2 Overgangsbepaling

  • 1.

    Op subsidies, die voor de inwerkingtreding van deze verordening verstrekt zijn, blijven de regels van toepassing, die golden op het moment van de subsidieverstrekking.

  • 2.

    Op een aanvraag, die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en die betrekking heeft op het jaar 2006, wordt op grond van de op het moment van ontvangst van de aanvraag geldende regels beslist.

  • 3.

    Op een aanvraag, die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en die betrekking heeft op het jaar 2007, wordt op grond van deze verordening beslist.

Artikel 3.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Subsidieverordening gemeente Grootegast”.

Artikel 3.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van ........

  • 2.

    Met ingang van diezelfde datum worden de volgende verordeningen en besluiten ingetrokken:

    • a.

      Algemene Subsidieverordening Gemeente Grootegast, vastgesteld bij raadsbesluit van …;

    • b.

      Deelverordening Sport- en Muziekverenigingen Grootegast, vastgesteld bij raadsbesluit van …;

    • c.

      Deelverordening Godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs Gemeente Grootegast, vastgesteld bij raadsbesluit van 29 juni 1999;

    • d.

      Deelsubsidieverordening peuterspeelzalen, vastgesteld bij raadsbesluit van ….;

    • e.

      Subsidieverordening oud papier en karton 2001, vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2001, laatsteljk gewijzigd bij raadsbesluit van 20 juni 2006;

    • f.

      Subsidieverordening Stads- en dorpsvernieuwing 1995, vastgesteld bij raadsbesluit van ..;

    • g.

      Subsidieverordening herstructureringsprogramma 2004, vastgesteld bij raadsbesluit van.

      Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Grootegast,

      De raad voornoemd

      Voorzitter,

      Griffier,