Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Grootegast

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGrootegast
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelMaatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Grootegast
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlagePublicatie van de verordening in Het Westerkwartier, 08-09-2004

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1.
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub b.
  3. Wet werk en bijstand, art. 18.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-09-200429-05-2013nieuwe regeling

31-08-2004

Het Westerkwartier, 08-09-2004

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Grootegast,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 augustus 2004 nr. 9 inzake Maatregelenverordening

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel b Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het afstemmen van de bijstand, bedoeld in artikel 18 van de Wet werk en bijstand,

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);

    • b.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 sub c van de wet en de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 van de wet;

    • c.

      maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • d.

      maatregel voor onbepaalde duur: de verlaging van de bijstand duurt voort, zolang het verwijtbare gedrag van belanghebbende voortduurt;

    • e.

      benadelingsbedrag: het netto-bedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • f.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast;

    • g.

      trajectplan: een individueel plan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;

    • h.

      belanghebbende: degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen in de periode waarop de maatregelwaardige gedraging betrekking heeft. Onder belanghebbende wordt mede verstaan het gezin.

       

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

     

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de langdurigheidstoeslag indien de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

     

Artikel 4. Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaard maatregel.

 

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      daarvoor naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

     

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel gaat in met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de afstemming van de bijstand met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel wordt voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd opgelegd. Indien een maatregel voor een periode van meer dan driemaanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel aan belanghebbende is bekendgemaakt, deze heroverwogen.

     

Artikel 7. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de hoogste categorie als aangegeven in Hoofdstuk 2 van deze verordening.

 

Artikel 8. Recidive

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie, wordt het percentage van de afstemming, tenzij elders in deze verordening anders is aangegeven, verdubbeld. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5 lid 1b.

  • 2.

    Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het laatste besluit waarbij een maatregel is opgelgd, voor de derde of volgende maal schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging of een verwijtbare gedraging van een hogere categorie, kan het college de bijstand voor onbepaalde duur gedeeltelijk, dan wel geheel weigeren.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan in zwaar verwijtbare gevallen de bijstand voor onbepaalde duur geheel worden geweigerd.

     

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van deze registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand;

    • c.

      het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van een trajectplan;

    • d.

      het niet dan wel niet tijdig meewerken aan een door het college aan belanghebbende opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 56 of 57 van de wet.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig meewerken aan een door het college aan belanghebbende opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen detacheringbanen en banen waarvoor een loonkostensubsidie is toegekend;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken, dan wel frustreren, van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet.

       

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      tien procent (10%) van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent (20%) van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      veertig procent (40%) van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent (100%) van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    De periode van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid onder d. wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, eerste lid sub 1b.

     

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van tien procent (10%) van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

     

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

       

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt er een maatregel van tien procent (10%) van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

     

Hoofdstuk 4. Niet nakomen van overige verplichtingen

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

       

Artikel 15. Niet verlenen van de gevraagde medewerking

Indien een belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de wet bedoeld in artikel 17, tweede lid van de wet, wordt na toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel van tien procent (10%) van de bijstandsnorm gedurende een maand opgelegd, onverminderd artikel 2, tweede lid.

 

Artikel 16. Niet tonen van een identificatiebewijs

Indien een belanghebbende op verzoek niet een identiteitsbewijs kan tonen als bedoeld in artikel 17, derde en vierde lid van de wet, wordt na toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel van tien procent (10%) van de bijstandsnorm gedurende een maand opgelegd, onverminderd artikel 2, tweede lid.

 

Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal twintigprocent (20%) van de bijstand gedurende een maand.

 

Hoofdstuk 5. Handhaving

Artikel 18. Handhavingbeleid

Het college biedt jaarlijks een handhavingplan aan de raad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de raad.

 

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 19. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van één dag na bekendmaking

 

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Grootegast.

 

Vastgesteld bij raadsbesluit van 31 augustus 2004

 

De Griffier,

 

De Voorzitter,