Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Barendrecht

Monumentenverordening Gemeente Barendrecht 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Barendrecht
Officiële naam regelingMonumentenverordening Gemeente Barendrecht 2007
CiteertitelMonumentenverordening Gemeente Barendrecht 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vastgesteld en bekendgemaakt als onderdeel van het verzamelbesluit ‘Verordening implementatie Wet elektronische bekendmaking 2012\Raad’. Deze regeling vervangt de Monumentenverordening 2002.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentwet, art. 149
  2. Monumentenwet 1988, art. 12
  3. Monumentenwet 1988, art. 14
  4. Monumentenwet 1988, art. 15

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-09-201221-09-2012nieuwe regeling

18-09-2012

Blik op Barendrecht, 20-09-2012

338815
21-09-2012art. 1

18-09-2012

Blik op Barendrecht, 20-09-2012

338815

Tekst van de regeling

Intitulé

Monumentenverordening Gemeente Barendrecht 2007

De Gemeenteraad stelt de volgende regeling vast.

A. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • f.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • g.

    monumentencommissie: de op basis van art. 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid.

  • h.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

  • i.

    dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

B. Het monument

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 5. Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert zij overleg met de eigenaar.

  • 6. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 7. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, vierde en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing. Voordat het college over het intrekken van de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de monumentencommissie.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 4 van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing conform paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 3. Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4. Indien het college niet besluit binnen de (in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) gestelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1. Conform artikel 2.33 en 2.33a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan de vergunning door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen drie jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt;

    • b.

      de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van de monumentenzorg zwaarder moet wegen;

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing conform paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 3. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 4. Bij overschrijding van de in het derde lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

C. Het beschermde dorpsgezicht

Artikel 15 Aanwijzing beschermd dorpsgezicht

  • 1. Het college kan een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd dorpsgezicht.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt vraagt zij advies aan de monumentencommissie.

  • 3. De aanwijzing kan geen dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de Monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 16 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 17 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 15 wordt meegedeeld aan degene die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 18 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het beschermde dorpsgezicht op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduidingen, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermd dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

  • 3. De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan artikel 8, tweede lid nog toegevoegd wordt artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 19 Bestemmingsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermd plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3. Alvorens het college de gemeenteraad terzake een voorstel doet, wordt de monumentencommissie gehoord.

  • 4. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 20 Verbodsbepaling/vergunningsvereiste

  • 1.

    In een beschermd dorpsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermd dorpsgezicht onherroepelijk is geworden, de artikelen 9 t/m 13 van overeenkomstige toepassing.

D. Overige bepalingen

Artikel 21 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 10 en 20 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 23 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de achtste dag na bekendmaking.

  • 2. De Monumentenverordening 2002, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op het moment van inwerkingtreding van de Monumentenverordening Gemeente Barendrecht 2007.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De Monumentenverordening 2002, vastgesteld bij besluit van de raad van 28 januari 2002, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op het moment van inwerkingtreding van de Monumentenverordening Gemeente Barendrecht 2007 overeenkomstig art. 15 lid 2, Monumentenwet 1988.

  • 5. De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. Aanvragen om vergunningdie zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Monumentenverordening Gemeente Barendrecht 2007’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering.