Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Oldebroek

Nota Standplaatslocatie en -vergunningenbeleid

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Oldebroek
Officiële naam regelingNota Standplaatslocatie en -vergunningenbeleid
CiteertitelNota Standplaatsenbeleid
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 108
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-05-200203-07-2013nieuwe regeling

28-05-2002

Huis aan huis, 01-12-2009.

Extern werkend.

Tekst van de regeling

NOTA

STANDPLAATSLOCATIE EN

-VERGUNNINGENBELEID

INLEIDING

IN- EN AANLEIDING

In de gemeente Oldebroek worden sinds jaar en dag standplaatsvergunningen afgegeven aan ambulante handelaren. In de loop van de tijd is, door het toenemend aantal aanvragen, paal en perk gesteld aan het aantal standplaatsen en het aantal dagdelen dat deze mogen worden ingenomen door standplaatshouders. Deze regulering vormt de kern van het bestaande gemeentelijke standplaatsenbeleid, waarover later in deze notitie meer.

Diverse ontwikkelingen nopen tot herijking, c.q. aanvulling van dit beleid. De belangrijkste zijn:

  • voortschrijdende wetgeving en jurisprudentie;

  • ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente, zoals (toekomstige) toename van het lokale potentieel aan standplaatsmogelijkheden, gewijzigde verkeerssituaties e.d.;

  • onevenwichtige brancheverdeling;

  • aanvragen voor standplaatsen op niet, danwel minder geschikte locaties;

  • de financiële risico's voor de gemeente die zijn verbonden aan weigering van een vergunning op ondeugdelijke gronden;

  • toegenomen regionale betekenis van het winkelcentrum in Wezep;

  • de gebleken behoefte aan duidelijke toetsingsmaatstaven bij standplaatshouders en direct belanghebbenden;

  • verduidelijking van het onderscheid tussen standplaatslocatiebeleid en vergunningenbeleid;

DOEL

Met het oog op de hiervoor genoemde ontwikkelingen is deze nota opgesteld, teneinde te komen tot:

  • het realiseren van een evenwichtige verdeling naar plaats, tijd en branche van standplaatsen, c.q. verkooppunten ten behoeve van de ambulante handel;

  • objectivering van beoordelingscriteria bij vergunningaanvragen voor een standplaats.

    In het vervolg van deze notitie wordt het standplaatslocatiebeleid en het standplaatsvergunningenbeleid vertaald in een aantal te hanteren beleidsregels. De wettelijke verplichting om beleidsregels te motiveren heeft gevolgen voor de inhoud, maar ook voor de omvang van deze notitie.

TOEPASSINGSBEREIK

Deze notitie richt zich op de "normale" standplaatsen in de openlucht, ofwel:

"het innemen van een standplaats op of aan de weg of een andere voor publiek toegankelijke in de openlucht gelegen plaats, teneinde in de uitoefening van de handel of anderszins goederen of diensten te verkopen, verstrekken of aan het publiek aan te bieden." (art. 5.2.3. APV).

Buiten het toepassingsbereik van deze notitie blijven echter de standplaatsen (c.q. de vergunningen hiervoor) op de reguliere markten, op incidentele snuffel- en rommelmarkten en standplaatsen tijdens evenementen zoals braderieën en kermissen. Ook het venten met goederen en het aanbieden van drukwerk komen in deze notitie niet aan de orde.

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

aangewezen standplaatslocatie:

een aaneengesloten gebied dat geschikt is voor één of meer standplaatsen voor ambulante handel;

netto oppervlakte:

de binnen de grenzen van een (aangewezen) locatie gelegen onbebouwde grond, exclusief openbare wegen en inclusief groenstrookjes, lichtmastenbomen, zitbanken e.d.;

standplaats:

een (op een locatie aangewezen) gebied waarop - binnen aangegeven afmetingen - één standplaats mag worden ingenomen;

permanente standplaats:

(beoogd) gebruik voor onbepaalde tijd door één of meer standplaatshouders gedurende meer dan negen dagdelen per kalenderweek;

semi-permanente standplaats:

(beoogd) gebruik voor onbepaalde tijd door één of meer standplaatshouders gedurende ten hoogste negen dagdelen per kalenderweek en meer dan negentig dagdelen per kalenderjaar;

incidentele standplaats:

(beoogd) gebruik gedurende ten hoogste negen dagdelen per week, met een maximum van negentig (was zestig) dagdelen per kalenderjaar.

HUIDIG LOKAAL BELEID

Het formeel door burgemeester en wethouders vastgestelde standplaatslocatie- en vergunningenbeleid dateert uit 1988 en werd in 1994 bevestigd en aangevuld.

locatiebeleid

Bij het standplaatslocatiebeleid is gekozen voor het hanteren van een "maximumstelsel". Voor (semi)-permanente standplaatsen voor commerciële doeleinden op openbaar grondgebied gelden thans de volgende gedragsregels:

  • op vrijdagen en zaterdagen zijn maximaal 3 standplaatsen beschikbaar bij het winkelcentrum in Wezep;

  • bij het winkelcentrum in Wezep is 1 incidentele standplaats aangewezen voor bijzondere gelegenheden, acties of hoogtijdagen, ongeacht de dag waarop dat valt;

  • op vrijdagen en zaterdagen zijn maximaal 2 standplaatsen beschikbaar bij de overige winkelconcentraties in de gemeente;

  • voor de overige dagen van de week zijn voor het hele grondgebied van de gemeente geen standplaatsen beschikbaar. Aanvragen worden naar bevind van het geval beoordeeld.

    vergunningenbeleid

  • Tijdens dagen waarop in Wezep en Oldebroek de weekmarkt wordt gehouden worden geen vergunningen verstrekt voor een standplaats nabij de markt buiten de marktverordening om.

  • Vergunningaanvragen worden mede door de politie getoetst op het aspect verkeersveiligheid.

  • Weigering van standplaatsvergunningen op particuliere grond vindt plaats op basis van de in de (oude) APV genoemde weigeringsgronden.

    Onderkend moet worden dat het met de (oude) weigeringscriteria en zonder algemene beleidsvisie voor de hele gemeente vrijwel niet doenlijk is om een weigering in concrete gevallen afdoende te onderbouwen.

CONTOUREN NIEUW BELEID

WETTELIJKE BASIS

publiekrecht

De wettelijke bevoegdheidsgrondslag voor afgifte van standplaatsvergunningen en het maken van beleid is te vinden in artikel 108 en 149 van de Gemeentewet. Dit artikel kent aan het gemeentebestuur de bevoegdheid toe die zaken te regelen die het huishoudelijk belang van de gemeente raken. Het hanteren van een vergunningstelsel voor het drijven van handel vanaf een vaste plaats in de openbare ruimte is een zeer aanvaard instrument om sturing te geven aan de gewenste "openbare ordening". Hoe in het algemeen met bestuursrechtelijke bevoegdheden behoort te worden omgegaan is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De plaatselijke wetgeving voor de standplaatsen staat thans in artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening.

privaatrecht

Verder, als de gemeente eigenaar is van de ondergrond van een standplaats, kan de basis voor het maken van beleid gelegd worden in het eigendomsrecht, geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Immers, de gemeente is overheid, maar ook rechtspersoon naar burgerlijk recht. Van dat burgerlijk recht kan de gemeente gebruik maken ter uitoefening van haar publieke taak.

Maar voor de overheid gelden dan wel via wetten, rechtsopvattingen en jurisprudentie specifieke gedragsnormen en beperkingen. Het leerstuk wordt aangeduid als de tweewegenleer. Het voert te ver om daar in dit bestek diep op door te gaan. Het is bijvoorbeeld relevant bij de keuze of een huurovereenkomstenstelsel wordt gehanteerd en of er leges worden geheven of een huurvergoeding voor een standplaats wordt bedongen.

OVERIGE WETTELIJKE KADERS

De gemeentelijke "huishouding" kent een bovengrens (hogere regelgeving) en een benedengrens (particuliere aangelegenheden). Het gemeentelijke beleid en de regelgeving mogen niet strijdig zijn met hogere regelgeving. De uitoefening van bestuursrechtelijke bevoegdheden wordt voor een belangrijk deel beheerst door de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast moet bij de beleidsvorming rekening gehouden worden dat er ook andere voorschriften zijn die de openbare handel via een standplaats direct of indirect aangaan. Te noemen zijn:

Vrij ondernemerschap

De concurrentieverhouding, onderling of met gevestigde winkeliers, is in het verleden wel bij de gemeentelijke oordeelsvorming betrokken. Daarover is de landelijke norm nu klip en klaar. Het reguleren van de concurrentieverhoudingen is niet een zaak van de gemeente. Slechts in een enkel uitzonderingsgeval, namelijk als het plaatselijk voorzieningenniveau in gevaar komt, kan het in de marge meetellen. Het vrije ondernemerschap doorspekt alle wetgeving op dit terrein.

Vestigingswet bedrijven 1954

In de Vestigingswet bedrijven wordt het drijven van handel gebonden aan eisen omtrent handelskennis en vakbekwaamheid. Het motief is het waarborgen van een goede bedrijfsuitoefening. De eisen die deze wet stelt staan los van de gemeentelijke standplaatsvergunningplicht en de eventuele vergunningvoorschriften.

Wet op de Ruimtelijke ordening

Het innemen van een standplaats heeft ruimtelijke consequenties. In het APV-artikel 5.2.3, zesde lid sub f, is aangegeven dat een standplaatsvergunning kan worden geweigerd vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan. Eventuele overige gebruikseisen die uit een bestemmingsplan voortvloeien blijven van kracht. Burgemeester en wethouders kunnen een aanvraag om een standplaats mede opvat-ten als een verzoek om vrijstelling van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. In dat ge-val wordt een aanvraag eventueel gebruikt voor twee afzonderlijke besluitprocedures.

Winkeltijdenwet

De Winkeltijdenwet regelt de openingstijden van winkels en het leveren van goederen aan particulieren. De bepalingen uit de Winkeltijdenwet met betrekking tot de dagen en uren waarop geen handel mag worden gedreven gelden nagenoeg onverkort voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats, maar het beheersen van het openbare (gemeentelijke) domein is geen motief dat aan deze wet ten grondslag ligt. Het toezicht op de naleving van de Winkeltijdenwet gebeurt door de Economische Controledienst.

Warenwet

De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Ook stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiëne en degelijkheid van producten. Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Warenwet is een afzonderlijk regime (keuringsdienst) van toepassing. De voorschriften gelden onverkort naast de aanvullende voorschriften die bij een standplaatsvergunning kunnen worden gesteld.

Wet milieubeheer

Krachtens de Wet milieubeheer is voorzien in het vaststellen van een aantal Algemene maatregelen van bestuur. Per type inrichting zijn daarbij voorschriften geformuleerd waaraan een inrichting moet voldoen, bijvoorbeeld patatverkopers voor wat betreft de frituurinrichting. Daarnaast geldt een zogenaamde aanhoudingsregeling indien een standplaats tevens een milieuvergunningplichtige inrichting is.

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

Op 2 september 1999 is de Algemene Plaatselijke Verordening hernieuwd vastgesteld. Daarbij vond een redactioneel-technische aanpassing plaats, waarbij ook het "standplaatsartikel" is gewijzigd overeenkomstig de landelijke modelbepaling. Deze bepaling past uitstekend in de visie en de contouren van het nieuwe beleid.

Artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening, de standplaatsbepaling, luidt thans:

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a

      in het belang van de openbare orde;

    • b

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d

      in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;

    • e

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.

HET WERKEN MET BELEIDSREGELS

Met name de hierboven in het zesde lid opgenomen weigeringsgronden geven de kaders aan waarbinnen het beleid verder wordt geformuleerd. Dit beleid krijgt juridische inhoud via beleidsregels. Onder een beleidsregel wordt verstaan (artikel 1:3 Awb):

"een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid door een bestuursorgaan."

Het werken met beleidsregels ontslaat het bestuursorgaan om in incidentele gevallen te hoeven "beredeneren" en een besluit te hoeven motiveren. In zijn algemeenheid weet "men" wat de uitkomst zal zijn. En aan beleidsregels is inherent dat in een specifiek geval (art 4.84 Awb: "indien dat gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn") toch van het beleid mag worden afgeweken.

In het volgende hoofdstuk is het beleid in de vorm van beleidsregels gegoten. De zaken die daarin worden vastgelegd betreffen:

  • de aanwijzing van locaties waar standplaatsen kunnen worden ingenomen;

  • de aanwijzing van tijden waarop standplaatsen mogen worden ingenomen;

  • de vaststelling van het aantal af te geven standplaatsvergunningen, gespecificeerd naar kern;

  • de specificatie van de af te geven standplaatsvergunningen per branche;

  • financiële verplichtingen van de standplaatshouder;

  • overige administratieve aspecten, zoals het hanteren van een wachtlijstensysteem, de aanvraagbehandeling, de handhaving en het toezicht;

  • het handelen in de overgangssituatie.

BELEIDSREGELS

BELEIDSREGELS INZAKE HET WETTELIJK KADER

Zoals vermeld verschaft artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening de belangrijkste juridische basis voor de uitwerking in beleidsregels. In lid zes wordt voor weigeringen van vergunningen onder meer een relatie gelegd met bestemmingsplannen.

Beleidsregel: In de gemeentelijke bestemmingsplannen zullen permanente standplaatsen niet exclusief en positief worden bestemd.

Voor het innemen van een permanente standplaats is een bouwvergunning vereist, d.w.z. alleen indien de kraam/wagen gedurende 7 dagen per week en 24 uur per etmaal op de standplaats blijft staan. Met deze beleidsregel wordt expliciet aangegeven dat, als die vraag mocht komen, permanente standplaatsen niet op deze wijze zullen worden gelegaliseerd. De gemeente Oldebroek kent geen bestemmingsplannen met de exclusieve en positieve bestemming "standplaatsen".

Een gemeente kan ervoor kiezen dit te doen. In de gemeente Oldebroek wordt ervoor gekozen dit niet te doen. Permanente standplaatsen kunnen wel worden gerealiseerd op gronden met een anderszins "geschikte" bestemming (zoals detailhandel, winkelcentrum, dagwinkels, centrumdoeleinden etc.). Maar de ruimtelijke uitstraling komt dan vanzelf meer in de lijn van een winkel of kiosk te liggen.

Voor het innemen van een semi-permanente- en incidentele standplaats is doorgaans geen bouwvergunning nodig. Wel dient te worden getoetst aan de overige voorschriften van het betreffende bestemmingsplan. De in de APV opgenomen weigeringsgrond "strijd met een geldend bestemmingsplan" biedt de mogelijkheden om paal en perk te stellen aan al te intensief gebruik van een standplaatslocatie of een gebied door standplaatshouders, waardoor de "rustende" bestemming zou worden gefrustreerd.

Inherent aan "openbare" bestemmingen als verkeersdoeleinden, parkeerterreinen, voetgangersgebied en centrumdoeleinden is dat deze grond in beperkte mate ook voor het innemen van standplaatsen bedoeld kan zijn. In welke situaties er strijdigheid met de bestemming wordt aangemerkt, komt verderop aan de orde.

Bij bestemmingen als "detailhandel" of "winkelgebied" is doorgaans geen sprake van strijd met een geldend bestemmingsplan. Weigering van een standplaatsvergunning is in dat geval slechts mogelijk indien niet aan de vereiste overige toetsingscriteria wordt voldaan (zie verderop in de nota).

BELEIDSREGELS INZAKE STANDPLAATSLOCATIES

Blijkens vaste rechtsopvatting is het een gemeentelijke bevoegdheid om plekken (locaties) in de gemeente aan te wijzen waar standplaats mag worden ingenomen. Daarnaast mag het aantal af te geven vergunningen (per kern) aan een maximum worden gebonden. Daarenboven mag zonodig een evenredige brancheverdeling worden gehanteerd.

Een en ander voorkomt een ongeordende verdeling of samenballing van standplaatsen over (delen van) de gemeente en wordt het gebruik van minder geschikte locaties tegengegaan.

Naarmate de potentiële gebruiksintensiteit en -frequentie van een standplaats hoger is, komen andere (algemene) belangen meer onder druk te staan. Daarom dienen, met name in de grote kernen, hoge kwalitatieve eisen te worden gesteld aan locaties voor semi-permanente standplaatsen. Wat betreft (locaties voor) incidentele standplaatsen kan een enigszins soepeler normering worden gehanteerd. Deze genuanceerde benaderingswijze komt tot uitdrukking in de hierna vermelde beleidsregel betreffende de toepassing van de toetsingscriteria.

Beleidsregel: De locaties waarop één of meer standplaatsen worden ingenomen en locaties waarvoor (in de toekomst mogelijk) belangstelling bestaat, worden getoetst aan de hierna vermelde criteria, op basis van de daarbij aangegeven motieven en wettelijke grondslag.De grijs gemarkeerde criteria gelden niet voor incidentele standplaatsen in alle kernen, alsmede niet voor semi-permanente standplaatsen in de kernen Hattemerbroek, 't Loo, Noordeinde en Oosterwolde.

TOETSINGSCRITERIA EN MOTIVERINGS in tabel als Bijlage 1 toegevoegd

In deze tabel is aangegeven tot welk praktisch resultaat de toepassing van de criteria en daarbij behorende beleidsregels leidt.
Aan alle criteria wordt voldaanLocatie geschikt voor semi-permanente én incidentele standplaatsen in alle kernen
Aan een of meer criteria wordt niet voldaanLocatie in elk geval ongeschikt voor semi-permanente standplaatsen in de kernen Oldebroek en Wezep.
Aan de criteria 1 en/of 2, 7, 8, 9, 10 wordt niet voldaanLocatie uitsluitend geschikt voor incidentele standplaatsen in alle kernen en/of voor semi-permanente standplaatsen in de eerder genoemde kleine kernen.
Aan één der criteria 3, 4, 5 of 6 wordt niet voldaanLocatie ongeschikt voor semi-permanente en incidentele standplaatsen in alle kernen.

De kwalificatie "geschikt" in bovenstaande tabel zegt niets over de kwaliteit van voorzieningen op de betreffende locatie. Op de bestaande standplaatslocaties in het winkelcentrum in Wezep en het parkeerterrein naast modehuis Vaessen in Oldebroek - beide voldoen ook aan de beleidscriteria - zijn van gemeentewege elektriciteitskasten geplaatst. Het is niet de bedoeling dergelijke voorzieningen te realiseren op de aan te wijzen locaties in de kleine kernen. Dit zou, in verhouding tot het aantal beschikbare standplaatsen en de verwachten geringe bezettingsgraad, onevenredig duur zijn. Zie ook hetgeen hierna in deze nota is vermeld over de financiële tegenprestatie van de standplaatshouders.

Kleine kernen

Beleidsregel: Voor elk van de kernen Hattemerbroek, 't Loo, Noordeinde en Oosterwolde wordt één standplaatslocatie aangewezen waarop voor één semi-permanente standplaats gedurende maximaal drie dagdelen per kalenderweek standplaatsvergunning wordt verleend.

Voorop staat dat de plaatselijke consument groot belang heeft bij een redelijk en breed voorzieningenniveau. Argumenten voor het niet onverkort van toepassing verklaren van alle toetsingscriteria voor de kleine kernen zijn: geringe verkeersintensiteit, beperkte ruimtelijke mogelijkheden, het ontbreken van "echte" winkelconcentraties.

Indien in een kleine kern drie dagdelen per week een semi-permanente standplaats beschikbaar wordt gesteld, ontstaat feitelijk een situatie die enigszins vergelijkbaar is met een incidentele standplaats in één van de grote kernen. Om die reden is de toetsingsnorm voor incidentele standplaatsen (ongeacht de kern) nagenoeg gelijk aan de toetsingsnorm voor semi-permanente standplaatsen in de kleine ker-nen.

In de kernen Hattemerbroek (± 1.600 inw.), 't Loo, (± 1.200 inw.) en Noordeinde (± 200 inw.) zijn thans geen standplaatsen in gebruik. Er is de laatstse jaren weinig vraag geweest naar standplaatsen in kleine kernen. In Oosterwolde (± 1.850 inw.) wordt een standplaats ingenomen op particulier terrein.

Hoewel er dus geen sprake is van een overlopende belangstelling voor standplaatsen in de kleine kernen, lijkt het zinvol ook daar alvast een standplaatslocatie aan te wijzen. Dit bevordert de duidelijkheid naar potentiële standplaatshouders en plaatselijke omwonenden/belanghebbenden. Men is vooraf op de hoogte van de plaats en het aantal dagdelen waarvoor een standplaatshouder een goede kans maakt. Die duidelijkheid is van eminent belang voor een adequate voorlichting. Ook bevordert het een snelle afhandeling van vergunningaanvragen. De aangewezen locatie ligt immers, behoudens specifieke tegenwerpingen, al vast als de aanvraag binnenkomt.

Oldebroek en Wezep

Beleidsregel: De beschikbaar te stellen ruimte voor semi-permanente standplaatsen in de kernen Oldebroek en Wezep op daartoe geschikt bevonden locaties wordt bepaald op 1,5% van de onbebouwde oppervlakte van de betreffende locatie.

In de kernen Oldebroek en Wezep is vanouds een aantal standplaatslocaties bij ambulante handelaren "favoriet". De vraag naar standplaatsen in de kern Wezep overtreft - uitgaande van bestaand beleid - het aanbod. Bovendien is in een aantal gevallen sprake van voorkeur voor een locatie die daarvoor volgens hiervoor geformuleerde beleidsregels niet geschikt is.

Naarmate de schaarste aan standplaatsen toeneemt, wordt de kans groter dat vaker vergunning voor een standplaats op niet door de gemeente aangewezen locaties wordt aangevraagd. Daarom is tevens geanticipeerd met het oog op locaties met een aanzienlijke potentiële "standplaatsaantrekkingskracht".

Het is uit een oogpunt van ruimtelijke ordening, c.q. openbare orde, geboden grenzen te stellen aan het ruimtebeslag voor de ambulante handel. In rechterlijke uitspraken wordt wel een verband gelegd tussen het maximum aantal verleenbare vergunningen en de omvang van de kern/gemeente. Een eenduidige normering is daaruit evenwel niet te herleiden. De gemeente heeft hierin een behoorlijke mate van vrijheid. Voor de vaststelling van deze maatstaf ligt een nauwe relatie met de in de APV genoemde weigeringsgronden het meest voor de hand en is ook juridisch de meest "realistische" benadering. Een percentage van 1,5% van de locatieoppervlakte lijkt in dit verband realistisch en goed hanteerbaar.

Door het hanteren van dit percentage wordt bereikt dat:

  • in redelijke mate wordt tegemoet gekomen aan behoeften van de consument;

  • de onttrekking aan de basisbestemming (in oppervlakte uitgedrukt), bijvoorbeeld "verkeersdoeleinden", binnen aanvaardbare grenzen wordt gehouden;

  • feitelijke marktvorming wordt tegengegaan;

  • aan de belangen van de ambulante handel voldoende recht wordt gedaan.

    Beleidsregel: Het maximum aantal semi-permanente standplaatsen per locatie in Wezep en Olde-broek wordt bepaald door de hiervoor beschikbaar te stellen oppervlakte (=1,5%) te delen door de gemiddeld benodigde oppervlakte voor een kraam, wagen o.d. Als norm voor de voor een standplaats benodigde oppervlakte wordt 30 m² gehanteerd (afronding naar boven op een veelvoud van 30).

    Aan de hand van de oppervlakte van een locatie kan het maximum aantal semi-permanente standplaatsen worden bepaald. Gemeenten gaan bij het bepalen van de benodigde ruimte voor een standplaats wel uit van gemiddelde afmetingen van een wagen/kraam, vermeerderd met de benodigde ruimte voor de klanten. Als gemiddelde kan worden aangehouden: 8 x 3,75 = 30 m² voor één standplaats. De afmetingen van de kramen/wagens kunnen uiteraard afwijken van deze gemiddelden, met als gevolg een groter of kleiner ruimtebeslag. Het aantal beschikbare standplaatsen voor die locatie wijzigt hierdoor echter niet. Op een parkeerterrein betekent dit een ruimtebeslag van 4 parkeerplaatsen per standplaats (standaardafmetingen van een parkeerplaats 5 x 2,5 m¹). Bij de beoordeling van een specifieke aanvraag kan een te grote kraam of wagen een weigeringsgrond opleveren of aanleiding geven tot het stellen van bijzondere vergunningvoorschriften.

    Beleidsregel: Per aangewezen locatie wordt - naast semi-permanente standplaatsen - indien mogelijk maximaal één incidentele standplaats beschikbaar gesteld.

    In de inleiding van deze nota is onder het kopje "Toepassingsbereik" een definitie gegeven van o.a. het begrip "incidentele" standplaats.

    Semi-permanente standplaatsen worden veelal op vaste dagdelen door dezelfde standplaatshouders ingenomen. Er is een voorkeur waarneembaar voor bepaalde dagen. Dit zijn uiteraard dagen/dagdelen die commercieel gezien interessant zijn. Dit leidt ertoe dat op die dagen al gauw alle semi-permanente standplaatsen bezet zijn. Er zou dan geen ruimte meer overblijven voor standplaatshouders die gedurende een korte periode op die dagen/dagdelen een standplaats willen innemen (bijv. acties verenigingen, extra aanvragen rond feestdagen e.d.). Deze beleidsregel maakt het mogelijk aan de vraag naar standplaatsen voor een beperkte tijdsduur tegemoet te komen.

BELEIDSREGELS INZAKE STANDPLAATSVERGUNNINGEN

Beleidsregel: Er worden in beginsel geen beperkingen aangebracht ten aanzien van de dagen waarop standplaats mag worden ingenomen op aangewezen locaties.

Als op een willekeurige dag een vergunning voor een semi-permanente standplaats is afgegeven, is het uiterst moeilijk een vergunning voor een andere dag op dezelfde plek te weigeren. Zo is bijvoorbeeld nauwelijks te motiveren waarom een vergunning voor een standplaats op het marktplein in Wezep wél kan worden verleend voor de vrijdagmiddag en niet voor de maandagmiddag. Weigeren kan in zo'n geval slechts als op maandagmiddagen sprake is van - van de vrijdag afwijkende - omstandigheden, die een op de APV gestoelde weigeringsgrond opleveren.

Volumebeheersing dient dan ook niet zozeer te worden gezocht in het op voorhand uitsluiten van bepaalde dagen van de week, maar veeleer in het maximum aantal te verlenen vergunningen.

Ten overvloede wordt vermeld dat geen commerciële standplaatsen mogen worden ingenomen op tijden, dagen, c.q. dagdelen waarop krachtens de Winkeltijdenwet de winkels niet geopend mogen zijn.

Beleidsregel: Op de dagen waarop markt wordt gehouden (daaronder begrepen opbouw en ontruiming van de markt) wordt geen vergunning verleend voor een standplaats op of nabij het marktterrein, behoudens het bepaalde in de marktverordening.

Voor het parkeerterrein naast modehuis Vaessen wordt voor alle avonden, alsmede voor alle zaterdagen, vergunning verleend voor ten hoogste één semi-permanente en één incidentele standplaats, omdat dit terrein gedurende die dagdelen en op zaterdag wordt gebruikt als aangewezen centrale vrachtautoparkeerlocatie voor de gehele kern Oldebroek.

Momenteel wordt in Wezep donderdags en in Oldebroek vrijdags markt gehouden. 's Ochtends wordt het marktplein ingericht voor de 's middags te houden markt. Dit gebeuren valt onder de werking van de marktverordening. Die verordening prevaleert boven het standplaatslocatiebeleid. Het is ongewenst dat los van de markt op of nabij het marktterrein een aparte standplaats wordt ingenomen. Op de dagen dat de markt incidenteel verschoven wordt naar een andere dag, bijvoorbeeld tijdens feestdagen, dienen nadere afspraken gemaakt te worden met degenen die voor die dag een vergunning voor onbepaalde tijd hebben.

Beleidsregel: Standplaatsvergunningen worden per dagdeel verleend, ook als voor een volledige dag vergunning is gevraagd. Onder dagdelen wordt in dit bestek verstaan:

  • voormiddag: van 06.00-12.30 uur;

  • namiddag: van 13.00-18.00 uur

  • ;- avond: van 18.30-22.00.

    Indien aan een vergunninghouder voor op elkaar aansluitende dagdelen vergunning is verleend, dan geldt de vergunning tevens voor de tussen de dagdelen gelegen tijdseenheid.

    Een vergunning voor een semi-permanente standplaats kan per dag of per dagdeel worden verleend. De voordelen cq. positieve effecten van vergunningverlening per dagdeel in plaats van per dag zijn:

  • optimale benutting van de beschikbare standplaatsruimte;

  • assortimentsverbreding voor het publiek;

  • mogelijke bekorting wachttijd van aanvragers die op een wachtlijst staan;

  • minder kans op vergunningaanvragen voor een standplaats op een willekeurige, niet in deze beleidsnotitie getoetste locatie (eventueel op particulier terrein);

    Als gevolg van de geringe belangstelling voor commercieel onaantrekkelijke dagen, c.q. dagdelen, zal ook bij het hanteren van een systeem van vergunningverlening per dag, het maximum naar verwachting niet snel worden bereikt.

    Beleidsregel: Vergunning voor een semi-permanente standplaats wordt verleend voor onbepaalde tijd.

    Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter te Zutphen (09-11-'00) dient een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd te worden verstrekt. De rechter is van mening dat de zekerheid van inkomen voor de kooplieden wordt gewaarborgd door de uitgifte van vergunning voor onbepaalde tijd.

    Voor een jaarlijkse vergunningverlening zijn weinig regels buiten het wettelijke kader opgesteld. Op grond van de uitspraak van de rechter, dient de vergunningsduur op onbepaalde tijd vastgesteld te worden. Echter voor het beperken van de vergunningduur, is het wettelijk kader niet afdoende. Derhalve is het vaststellen van de volgende beleidsregel van belang

    Beleidsregel: De vergunning kan worden ingetrokken indien:

  • de vergunninghouder hierom verzoekt;

  • de vergunninghouder zich na schriftelijke waarschuwing(en) niet houdt aan de wet, regelgeving en vergunningsvoorschriften omtrent het gebruik van een semi-permanente standplaats;

  • gedurende 13 aaneengesloten kalenderweken geen gebruik is gemaakt van de vergunning (o.g.v. de APV);

  • indien de grootte van de kraam groter wordt en daarmee de uitgangsgrootte van 8 meter overschrijdt.

    De vergunning vervalt wanneer:

  • de vergunninghouder hierom verzoekt;

  • de vergunninghouder zijn/haar bedrijf beëindigd;

  • de vergunninghouder overlijdt;

  • de vergunning niet gebruikt wordt volgens de op de vergunningaanvraag vermelde gegevens op basis waarvan de vergunning is verstrekt;

  • indien de vergunninghouder op een andere dag of op een andere locatie een standplaats gaat innemen;

  • indien de vergunninghouder met een ander product een standplaats in wil nemen

    In verband met de vergunningduur voor onbepaalde tijd, kan voor de gronden van intrekking, weigering en vervallen, niet worden volstaan met de betreffende artikelen in de APV.

    Omdat een vergunning voor onbepaalde tijd moet worden vastgesteld, zijn er ook tekstuele aanpassingen in de beleidsnotitie noodzakelijk. Bladzijden 2, 11, 12, 14, 15, 16, 17 en 18 zijn gewijzigd. Zie hiervoor de bijlage.

    Buiten bovengenoemde wijziging is ook een goede verzekering van belang. Tot op heden is er geen beleid omtrent het verzekeren van de standplaatshouders. Hierbij wil ik dan ook voorstellen de vol-gende beleidsregel op te nemen:

    Beleidsregel: Standplaatshouders dienen W.A. verzekerd te zijn

    Deze beleidsregel voorkomt dat mensen (burgers) die de standkraam bezoeken en betrokken raken bij een “ongeluk” (in relatie tot de kraam) afhankelijk zijn van de uitbetaling door de standplaatshouder. Of dat de standplaatshouder aan schulden vastzit als er iets met zijn kraam dan wel met de inrichting is gebeurd wat anderen (voorbijgangers/klanten/gemeente) schade berokkent.

    Beleidsregel: Van de (hoofd)bestemming afwijkend grondgebruik ten behoeve van een standplaats wordt gedurende maximaal negen dagdelen per week per aangewezen standplaats toegestaan.

    Van de bestemming afwijkend grondgebruik mag niet van een zodanige omvang zijn dat daardoor de hoofdbestemming feitelijk wordt teniet gedaan. Gebruik in afwijking van de bestemming mag, mits de omvang - in ruimte en tijd - beperkt blijft. Over de vraag waar en wanneer de kritische grens van "beperkt" wordt bereikt, kunnen de meningen uiteen lopen. Daarvoor geldt geen harde algemene stelregel. Ook de relevante jurisprudentie geeft geen heldere norm aan. Een en ander overwegende lijkt het voorshands gewenst en juridisch houdbaar om uit te gaan van van de bestemming afwijkend gebruik, gedurende ten hoogste drie dagen, ofwel negen dagdelen (morgen, middag, avond) per kalenderweek per standplaats.

    Een tweede beperking van het gebruik voor andere doeleinden wordt bereikt door het eerder genoemde maximum van 1,5% van de omringende oppervlakte per locatie beschikbaar te stellen, alsmede door een eis te stellen aan de minimale oppervlakte van de locatie (in de grote kernen).

    Hoewel het marktplein in Wezep gedurende ca. drie dagdelen per week voor marktdoeleinden - afwijkend van de hoofdbestemming verkeersdoeleinden - in gebruik is, kan desondanks voor negen dagdelen per aangewezen standplaats vergunning worden verleend, omdat deze standplaatsen tijdens de markt niet in gebruik zijn voor marktdoeleinden en dan dus niet aan de bestemming worden onttrokken.

    Beleidsregel: Als uitvloeisel van het vorenstaande wordt het maximum aantal semi-permanente standplaatsen per locatie en het maximum aantal daarvoor te verlenen standplaatsvergunningen per kern bepaald volgens onderstaand schema.

    AANGEWEZEN LOCATIES Als bijlage 2 bijgevoegd

    NB.

    Ten tijde van de totstandkoming van deze nota wordt in Oldebroek op maandagmiddag en donderdagmorgen een standplaats ingenomen op het Raadhuisplein.

    In Wezep wordt op vrijdag en zaterdag (vm/nm) een standplaats ingenomen naast het pand van Super De Boer tegenover het voetgangersgebied dat toegang geeft tot het Meidoornplein. Er moet nog een nieuwe locatie worden aangewezen. Zie hiervoor apart beleidsvoorstel.

    Deze standplaatsen vallen onder het overgangsrecht (ze bevinden zich op niet-aangewezen locaties).

    In Oosterwolde wordt een standplaats ingenomen op particulier terrein, te weten elke donderdagmiddag nabij het pand Oostendorperstraatweg 88. Deze standplaatslocatie zal aan de beleidscriteria worden getoetst.

    Beleidsregel: Een incidentele standplaats kan per kalenderjaar ten hoogste negentig dagdelen worden benut voor het verlenen van een incidentele standplaatsvergunning.

    Aan eenzelfde aanvrager wordt voor ten hoogste drie dagdelen per twee kalendermaanden of per kalenderjaar voor ten hoogste achttien dagdelen in zes aaneengesloten kalenderweken vergunning verleend voor een incidentele standplaats.

    Eerder werd bepaald dat t.a.v. de te hanteren criteria waaraan incidentele standplaatsen dienen te voldoen, een enigszins soepeler toetsingsregime wordt gehanteerd dan voor semi-permanente standplaatsen. Naar zijn aard is een incidentele standplaats niet bedoeld voor regelmatig terugkerend gebruik door dezelfde standplaatshouder. Daarom gelden voor incidentele standplaatsen extra beperkingen voor het aantal dagdelen waarvoor vergunning mogelijk is, met name voor degene die daar al eerder in hetzelfde kalenderjaar gebruik van maakte.

    Met de hierboven gestelde regeling wordt voorkomen dat een aanvrager die niet in aanmerking komt voor een semi-permanente standplaats, door herhaalde aanvragen voor een incidentele standplaats, dit alsnog bereikt. Met de aangegeven begrenzing wordt voorkomen dat incidentele standplaatsen door zeer intensief gebruik feitelijk "uitgroeien" naar semi-permanente standplaatsen. De toegekende kenmerken hangen samen met de definiëring van een incidentele standplaats.

    Het aanbrengen van een uitdrukkelijk onderscheid tussen standplaatsvergunningen voor commerciële en niet-commerciële doeleinden wordt in dit verband niet nodig geacht. Uiteraard blijft het overigens wel mogelijk om semi-permanente standplaatsruimte te benutten voor incidentele vergunningen.

    Beleidsregel: Voor de kernen Oldebroek en Wezep wordt in één branche voor maximaal drie dagdelen per kalenderweek standplaatsvergunning verleend. Onder vergunning wordt in dit verband mede verstaan een vergunning voor incidentele standplaatsen.

    De praktijk van vele jaren heeft uitgewezen dat verreweg de meeste vergunningaanvragen afkomstig zijn uit de (banket)bakkers- en slagersbranche. Hierdoor kan zich gemakkelijk een situatie voordoen dat aanvragen vanuit een schaars vertegenwoordigde branche moeten worden afgewezen, omdat op het aangevraagde dagdeel de betreffende standplaatsen reeds zijn bezet door meerdere banketbakkers of slagers. Verruiming van het standplaatsenbeleid door op meerdere dagdelen het innemen van standplaatsen toe te staan, voorkomt dit niet (geheel) omdat is gebleken dat de vraag zich vrijwel steeds concentreert op slechts een beperkt aantal commercieel interessante dagdelen.

    De gemeente kan via het standplaatsenbeleid regulerend optreden t.a.v. de brancheverdeling. Met het oog op een evenwichtige (mede in het belang van de consument) en rechtvaardige verdeling van de standplaatsvergunningen over de zich aandienende branches, is de vorenstaande beleidsregel geformuleerd. De beleidsregel geldt ongeacht de vraagontwikkeling per branche.

    Omdat in de kernen Wezep en Oldebroek meer dan één semi-permanente standplaats beschikbaar is, is het voor de hand liggend daar meerdere dagdelen per week dezelfde branche toe te staan. Er blijven in Wezep en Oldebroek - in tegenstelling tot de andere kernen - immers nog vele dagdelen over waar aanvragers uit andere branches gebruik van kunnen maken.

    Ten aanzien van brancheverdeling in relatie tot incidentele standplaatsen wordt nog het volgende opgemerkt. Het verlenen van vergunningen voor incidentele standplaatsen behoort niet te leiden tot ondergraving van de systematiek van brancheverdeling.

    Door de beleidsregel inzake de brancheverdeling mede van toepassing te verklaren op incidentele standplaatsen, wordt dit voorkomen. Het aanbrengen van een uitdrukkelijk onderscheid tussen standplaatsvergunningen voor commerciële en niet-commerciële doeleinden wordt in dit verband niet nodig geacht.

    Beleidsregel: Voor elke kleine kern wordt per branche voor maximaal één dagdeel per kalenderweek vergunning verleend. Onder vergunning wordt in dit verband mede verstaan een vergunning voor incidentele standplaatsen.

    Zwaarwegend is hier het belang dat de consument in de kleine kernen heeft bij een gevarieerd aanbod.

    Zie voorts de toelichting bij de beleidsregel brancheverdeling in de kernen Wezep en Oldebroek. In het verleden is er geen of minimale vraag geweest naar standplaatsen in kleine kernen. Gelet op de geringe omvang van de standplaatsmogelijkheden in de kleine kernen is een concentratie van stand-plaatshouders in dezelfde branche daar nog minder gewenst dan in de grote kernen.

    Beleidsregel: Vergunningaanvragen voor semi-permanente standplaatsen op particulier terrein worden getoetst aan de APV en de in deze notitie vervatte toetsingscriteria (m.u.v. de criterium 7), alsmede aan de daaraan gekoppelde brancheverdeling. De aanvrager dient schriftelijke toestemming te hebben van de eigenaar van de grond waarop de standplaats wordt ingenomen.

    Een vergunningaanvraag kan gelden voor een plek op particulier terrein nabij de weg. In dat geval dient evenzo aan de hand van de APV en de geldende beleidsregels en -criteria te worden beoordeeld of de locatie geschikt is en of de vergunning kan worden verleend. Criterium 7 geldt niet voor standplaatsen op particulier terrein. Wél dient een dergelijke vergunning te passen binnen de overige toetsingsnormen en de daaraan gekoppelde brancheverdeling. Bij het toetsen van incidentele standplaatsen wordt geen onderscheid gemaakt tussen particulier terrein en gemeentegrond.

    Er wordt van uitgegaan dat de standplaatshouder in goed overleg met de eigenaar van de grond tot een aanvraag is gekomen. Om aantasting van rechten van anderen en mogelijke misverstanden over de gemeentelijke invloedssfeer te voorkomen, wordt verlangd dat verkregen instemming van de eigenaar op schrift wordt gesteld.

FINANCIËLE VERPLICHTINGEN STANDPLAATSHOUDER

De financiële tegenprestatie voor het innemen van een standplaats kan tweeledig zijn, nl. kostprijs- of marktgeoriënteerd. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen:

  • de behandeling van de vergunningaanvraag (alleen belasting (legesheffing) mogelijk);

  • een vergoeding voor het gebruik van gemeentegrond, c.q. het onttrekken van de ondergrond van de standplaats aan de openbaarheid (huur of precariorecht).

    De verordening precariobelasting is reeds vastgesteld. Hierbij heft de gemeente belasting omdat er gebruik wordt gemaakt van gemeentegrond.

    Argumenten daarvoor zijn:

  • gebruik van grond heeft economische waarde, waarvoor in het algemene economisch verkeer als regel een geldelijke vergoeding wordt bedongen;

  • het is redelijk de kosten van toezicht, stroomverbruik, onderhoud en andere met het gebruik van de standplaats samenhangende kosten aan de houder van de standplaats in rekening te brengen;

  • de gemeentelijke overheid kan niet vrijelijk beschikken over de ondergrond van een standplaats, waardoor gebruik voor andere (openbare) doeleinden niet zonder meer mogelijk is;

  • het opheffen van een financieel ongelijke behandeling t.o.v. marktkooplieden. Deze zijn immers een vergoeding verschuldigd - in de vorm van marktgeld - voor het gebruik van een (markt)standplaats.

ADMINISTRATIEVE EN PROCEDURELE BELEIDSREGELS

Per kern wordt een wachtlijst aangelegd en bijhouden, waarop per aanvrager tenminste wordt vermeld: de datum van ontvangst van de aanvraag, de branche, de gewenste locatie, dag en dagdelen en de n.a.w.-gegevens van de aanvrager.

Het instellen en hanteren van een wachtlijst is uiteraard alleen aan de orde indien het aantal aanvragen het aantal beschikbare standplaatsen overtreft. De aard ervan is tweeledig. In essentie is het een vervolgprocedure op weigeringsbesluiten. Daarnaast biedt het een toewijzingssyteem voor de vrijvallende standplaatslocaties.

Er is niet één lijst voor de hele gemeente, maar in administratieve zin zijn het verschillende wachtlijsten, voor elke kern één. Formeel is het een passieve systematiek, die reageert op (een overvloed aan) specifieke aanvragen. Anderzijds kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens, maar dan informeel, de wachtlijsten benut worden om aanvragers te attenderen of stimuleren om een locatie in een andere kern of op een ander tijdstip in te nemen.

Rangorde vergunningverlening/plaatsing op de wachtlijst voor semi-permanente standplaatsen

Rangorde vergunningverlening

  • 1.

    Als eerste categorie komen voor een vergunning voor een vrijkomende standplaats in aanmerking, vergunninghouders op wie de overgangsbepalingen van deze beleidsnotitie van toepassing zijn.

  • 2.

    Aanvragers in volgorde van de wachtlijst.

    Wachtlijst(rangorde)

  • Voor plaatsing op een wachtlijst komen allereerst in aanmerking de personen van wie de aanvraag is geweigerd wegens het ontbreken van ruimte op de aangevraagde locatie op het gewenste dagdeel (voor de betreffende branche) en/of omdat voor de betreffende kern het maximum aantal vergunningen is verleend

  • .- De volgorde waarin aanvragers op een wachtlijst voor een standplaats in aanmerking komen, wordt voorts bepaald aan de hand van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen, tenzij dit zou leiden tot strijdigheid met de op de datum van het vrijkomen van de standplaats geldende beleidsregels ten aanzien van de brancheverdeling.

  • - Ingeval twee of meer aanvragen voor dezelfde locatie en hetzelfde dagdeel tegelijk zijn ingediend, komt de in leeftijd oudste aanvrager als eerste voor een standplaats in aanmerking.

    Verder worden ook enkele nadere regels voor het omgaan met de wachtlijst gehanteerd. Deze regels worden tegelijk met de toezending van de beschikking aan aanvrager gezonden.

    Nadere uitvoeringsregels voor hantering van de wachtlijst:

  • 1.

    Jaarlijks wordt bij de aanvragers die op de wachtlijst zijn geplaatst een onderzoek ingesteld naar de actualiteit van de aanvraaggegevens.

  • 2.

    De plaatsing op de wachtlijst vervalt indien aanvrager:

    • a

      hiertoe een schriftelijk verzoek heeft ingediend;

    • b

      ondanks rappel niet, niet volledig, of niet tijdig aan het jaarlijkse onderzoek meewerkt;

    • c

      onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en indien juiste verstrekking van gegevens niet tot plaatsing op de wachtlijst zou hebben geleid.

      De volgorde van afhandeling van de wachtlijst vraagt zorgvuldigheid. Indien bijvoorbeeld abusievelijk een vergunning zou worden verleend aan een aanvrager die "nog niet aan de beurt" is, kan dit tot schade van andere op de wachtlijst geplaatste personen aanleiding geven, waarvoor de gemeente aansprakelijk kan worden gesteld. De wachtlijst is openbaar, d.w.z. aan iedere burger wordt desgevraagd inzage verleend. Op verzoek van een aanvrager worden diens persoonlijke gegevens niet in de wachtlijst opgenomen.

      Beleidsregel. Voor de behandeling van vergunningaanvragen voor een standplaats wordt een openbare procesbeschrijving gehanteerd.

      In het kader van de openbaarheid van bestuur en om redenen van behoorlijke bestuursbeginselen (zoals rechtszekerheid, voorkomen willekeur, fairplay) is het gewenst dat aanvragers desgewenst kennis kunnen nemen van de wijze waarop met hun aanvraag wordt omgesprongen. Voor de behandelende afdeling, maar ook voor andere zijdelings betrokkenen, is het nuttig om inzicht te (kunnen) verschaffen in het behandelproces als instrument voor de (voorbereiding van de) besluitvorming. Een procesbeschrijving heeft op zichzelf geen juridische status als "beleidsregel" of "instructie", maar heeft het karakter van een interne gedragslijn. Die gedragslijn kan, als daar door omstandigheden aanleiding toe is, eenvoudiger worden bijgesteld. In voorkomende gevallen kan er ook - zij het niet naar willekeur - van worden afgeweken.

      Beleidsregel: Voorzover het in verband met een doeltreffende en doelmatige uitvoering wenselijk is dat bevoegdheden worden gemandateerd, vindt dat plaats via het (organisatiebrede) Mandaatbesluit.

      Voor een effectieve en efficiënte uitvoering van het beleid is een adequate bevoegdheidstoedeling en -uitoefening noodzakelijk. De te mandateren bevoegdheden kunnen betreffen:

  • aanpassing, wijziging en vaststelling aanvraagformulier vergunningaanvragen;

  • ondertekening beschikking tot vergunningverlening (weigeringen niet);

  • de handelingen inzake het actualiseren van wachtlijsten.

    Beleidsregel: De marktmeester wordt aangewezen als toezichthouder op de naleving van de vergunningvoorschriften.

    De taken en bevoegdheden van een toezichthouder worden grotendeels geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. Zonodig kunnen ten aanzien van deze bevoegdheden beperkingen wor-den aangebracht en nadere regels worden gesteld ten aanzien van rapportage, eventueel in de vorm van een nadere instructie. Het ligt voor de hand dit toezicht op te dragen aan de marktmeester.

    Met de politie zullen nadere afspraken worden gemaakt over de bijdrage in de handhaving. Het betreft met name de opsporing van strafbare feiten en de strafrechtelijke handhaving.

BELEID MET BETREKKING TOT DE OVERGANGSSITUATIE

Beleidsregel: Ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels geldende vergunningen behouden hun geldigheid gedurende de termijn waarvoor ze zijn afgegeven.

Van de standplaatshouders, m.u.v. de standplaatshouders op het Raadhuisplein, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels in het bezit zijn van een standplaatsvergunning, wordt de vergunningsduur verlengt tot onbepaalde tijd. De standplaatshouders op het raadhuisplein kunnen tot uiterlijk 01-07-2002 recht doen gelden op hun vergunning.

Voor de wachtlijstsystematiek en aanvraagprocedure geldt geen overgangsregeling.

De huidige wachtlijst zal worden geactualiseerd. Aanvragen waarop voor de inwerkingtreding van het nieuwe beleid nog niet is beslist, zullen worden getoetst aan het standplaatslocatie- en vergunningenbeleid.

Er zijn vergunninghouders die op het moment van de inwerkingtreding van deze beleidsregels een standplaats innemen op plaatsen waar dit volgens nieuw beleid niet meer is toegestaan. Zij komen door het nieuwe beleid misschien in een (door henzelf ingeschatte) onvoordeliger positie. De betreffende standplaatshouders kunnen zich beroepen op verkregen rechten. Uiteraard zal wel geprobeerd worden langs minnelijke weg hun standplaats, c.q. vergunning al eerder in overeenstemming te brengen met het nieuwe beleid. Lukt dit niet, dan zal een redelijke overgangstermijn moeten worden gehanteerd.

Overgangsrecht ten aanzien van legesheffing wordt geregeld bij eventuele herziening van de legesverordening.