Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oldebroek

Verordening Langdurigheidstoeslag 2013-A

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOldebroek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Langdurigheidstoeslag 2013-A
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag 2013-A
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Ingetrokken per 1/1/2015 als gevolg van inwerkingtreding van Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Oldebroek.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2015wijziging

27-09-2012

Huis aan Huis, 09-10-2012

Geen.
01-01-201301-01-2013nieuwe regeling

31-05-2012

Huis aan Huis, 19-06-2012

Geen.
01-01-200901-01-200901-01-2013nieuwe regeling

03-03-2009

Huis aan Huis, 10-03-2009

AVV+NK

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag 2013-A

 

 

Verordening langdurigheidstoeslag 2013-A

kenmerk 106099

 

De raad van de gemeente Oldebroek;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 augustus 2012;

 

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag 2013-A gemeente Oldebroek.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB.

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek.

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Oldebroek.

    • d.

      de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

    • e.

      de referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen.

    • g.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    • h.

      WSF 2000: Wet studiefinanciering.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

  • 1.

    Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt in de zin van de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3. Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per kalenderjaar 38,5% van de voor die persoon van toepassing zijnde bijstandsnorm. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

  • 2.

    Indien één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    Voor de toepassing van de percentages genoemd in dit artikel, geldt dat deze percentages worden toegepast op de bijstandsnorm die geldt per 1 januari van het jaar waarin de peildatum valt.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 4. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en vervangt de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2013 gemeente Oldebroek.

Artikel 5. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2013-A gemeente Oldebroek.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de gemeenteraad van Oldebroek

op 27 september 2012.

, voorzitter mr. A. Hoogendoorn,

, griffier J. Tabak.

Algemene toelichting Verordening langdurigheidstoeslag 2013-A gemeente Oldebroek

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikelsgewijze toelichting Verordening langdurigheidstoeslag 2013-A gemeente Oldebroek

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb, WTOS en WSF of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

 

Lid 2 onderdeel d: peildatum

De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening). Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd. Het betreft de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering.

 

Lid 2 onderdeel e: referteperiode

In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De gemeenteraad sluit aan bij de periode van 3 jaar. De referteperiode bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 procent, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij de bovengrens. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532).

 

Personen die een opleiding volgen op grond van de WTOS of WSF 2000 komen niet in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Zij hebben met het volgen van een dergelijke opleiding uitzicht op inkomensverbetering. In artikel 36 lid 1 WWB wordt als voorwaarde gesteld dat er geen uitzicht is op inkomensverbetering.

Artikel 3. Hoogte langdurigheidstoeslag

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. De hoogte van de langdurigheidstoeslag is uitgedrukt in een percentage van de geldende bijstandsnorm geldend op 1 januari van het jaar waarin de peildatum valt. Daarmee wordt voorkomen dat de vast te stellen verordening telkens bij een wijziging van de landelijke bijstandsnorm moet worden aangepast.

Bij gehuwden moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).

Is één van de echtgenoten echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht heeft op bijstand.

Als slechts één partner recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening.

In artikel 3 lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Er is gekozen om de wijziging in te laten gaan per 1 januari, omdat het hier een regeling betreft waarop per kalenderjaar aanspraak kan worden gemaakt.

Artikel 5 . Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.