Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Oldebroek

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Oldebroek
Officiële naam regelingVerordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum inwerkingtreding is bij benadering.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2013nieuwe regeling

31-05-2012

Huis aan Huis, 19-06-2012

Geen.
01-01-2013wijziging

27-09-2012

Huis aan Huis, 09-10-2012

Geen.
01-01-200901-01-200901-01-2013nieuwe regeling

03-03-2009

Huis aan Huis, 10-03-2009

AVV+NK

Tekst van de regeling

Nr.

De raad van de gemeente Oldebroek;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Oldebroek van 20 januari 2009;

  • gelet op artikel 8, lid 1, onderdeel d van de Wet werk en bijstand

  • gelet op artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

    B E S L U I T:

    vast te stellen de 'Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand':

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • b.

    het college: het college van burgmeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;

  • c.

    gehuwdennorm: de norm van artikel 21, onderdeel c van de wet;

  • d.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • e.

    referteperiode: de periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum, zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet;

  • f.

    wet: de Wet werk en bijstand.

HOOFDSTUK 2 RECHT OP LANGDURIGHEIDSTOESLAG

Artikel 2 Langdurig laag, inkomen
  • 1.

    Er is sprake van een langdurig laag inkomen, als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 110 procent van de bijstandsnorm.

  • 2.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, of die een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a

      voor gehuwden € 490,95;

    • b

      voor een alleenstaande ouder € 440,44;

    • c

      voor een alleenstaande € 344,47.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend;

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoe-slag op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. De hoogte van de toeslag is die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden;

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de langdurigheidstoeslag voor belanghebbenden met een inkomen tussen de 100 en 110 procent van de voor hen geldende bijstandsnorm 50 procent van de in het eerste lid genoemde bedragen.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking vanaf 1 januari 2009.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de gemeenteraad van Oldebroek

op 3 maart 2009.

, voorzitter.

, griffier.

Toelichting

Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel inwerking treden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

In het Bestuursakkoord Rijkgemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Op het moment van schrijven van deze toelichting is het wetsontwerp in behandeling bij de Tweede Kamer. Bij dit model is uitgegaan van dit wetsontwerp.

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen.

Mogelijkheden voor eigen beleid

Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen beleid. Naast de genoemde vier onderwerpen, kan het daarbij ook gaan om de afstemming van het beleid op het gemeentelijke re-integratiebeleid. Hierna wordt op de respectieve onderwerpen nader ingegaan.

Doelgroep

De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. Voor de duidelijkheid wordt hier gesteld dat gemeenten zelf de keuze kunnen maken of werkenden onder de langdurigheidstoeslag komen te vallen.

In de modelverordening is ervan uitgegaan dat werkenden tot de doelgroep behoren. Kiest de gemeente ervoor ze uit te sluiten, dan dient in verordening tot uitdrukking te komen dat de langdurigheidstoeslag alleen voor uitkeringsgerechtigden geldt.

Hoogte van de toeslag

Op dit moment is de hoogte van de toeslag centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen, als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Gemeenten kunnen straks zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Daarbij moet een aantal zaken dingen bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

Gemeenten kunnen hieraan deels tegemoetkomen door een glijdende schaal te hanteren. Afhankelijk van de maximale inkomensgrens kan de hoogte van de toeslag afhankelijk worden gemaakt van de hoogte van het inkomen. Bij een maximale grens van 120% van het sociaal minimum kan gekozen worden voor drie categorieën: 100%; 100-110% en 110-120%, waarbij het bedrag van de toeslag bij een hoger inkomen lager wordt.

Langdurig

De huidige referte periode is vijf jaar. Door gemeenten is de afgelopen jaren aangegeven dat deze periode te lang is. Veeleer wordt gedacht aan 3 jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.

Laag inkomen

Gemeenten zijn vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren. Het ligt het meest voor de hand hierbij aan te sluiten bij de inkomensgrenzen die in het eigen gemeentelijk armoedebeleid worden gehanteerd. In de meeste gevallen zal dit 110% van het sociaal minimum zijn, maar ook 120% komt voor.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Dit geldt met name waar het gaat om het vaststellen van het arbeidsmarktperspectief.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB.

Artikel 2

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

De gemeenteraad heeft de vrijheid een langdurigheidstoeslag toe te kennen aan personen die een inkomen hebben die de bijstandsnorm overschrijden. Het ligt het meest voor de hand hierbij aan te sluiten bij de inkomensgrenzen die in het eigen gemeentelijk armoedebeleid worden gehanteerd.

Voor zowel de declaratieregeling, als de bijzondere bijstand wordt een inkomensgrens gehanteerd van 110% van het sociaal minimum. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gehuwden).

Niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag komt de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) of die een studie volgt genoemd in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000)

Artikel 3

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogt. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnorm. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds de vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuw-den in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

In het vijfde lid wordt geregeld dat naarmate het inkomen van de belanghebbende hoger wordt, de langdurigheidstoeslag lager wordt. Bij een inkomen tussen de 100 en 110% van de geldende bijstandsnorm wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag gehalveerd, dit om de armoedeval tegen te gaan.