Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Losser

Verordening langdurigheidstoeslag 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLosser
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag 2012
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpSport, welzijn en recreatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2010. De verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 36
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2013intrekking

02-07-2013

Nieuwe Dinkellander 09-07-2013

Onbekend.
04-07-201201-01-201201-01-2013nieuwe regeling

19-06-2012

Nieuwe Dinkellander 03-07-2012

19-06-2012, 8

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2012

De raad van de gemeente Losser; - gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser, - gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, tweede lid, onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand; BESLUIT

in te trekken:

- de Verordening langdurigheidstoeslag 2009

en vast te stellen:

de Verordening langdurigheidstoeslag 2012

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden  omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de  Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand

b. referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

c. - alleenstaande: een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, lid 1 sub a van de wet;

- alleenstaande ouder: een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, lid 1 sub b  van de wet;

- gezin: een gezin als bedoeld in artikel 4, lid 1 sub c van de wet.

d. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de wet.

e. peildatum: de datum waarop het recht op langdurigheidstoeslag is ontstaan.

f. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat  voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet  worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering voor levensonderhoud  wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op  langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

g. vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de peildatum.

 

Artikel 2 Voorwaarden

1. Tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag behoren personen van 21 jaar en  ouder doch jonger dan 65 jaar met langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking 

te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering. Bij een gezin geldt het  leeftijdscriterium voor minstens twee gezinsleden en de voorwaarde van geen uitzicht  op inkomensverbetering voor alle gezinsleden die voldoen aan het leeftijdscriterium.

2. Personen, die op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de  Wet Studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en  schoolkosten hebben genoten, worden wel geacht uitzicht te hebben op  inkomensverbetering te hebben en komen niet voor een langdurigheidstoeslag in  aanmerking.

 

Hoofdstuk 2 RECHT OP LANGDURIGHEIDSTOESLAG

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het  hebben van  een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het gemiddelde  inkomen per maand niet uitkomt boven 101 procent van de bijstandsnorm.

2. Ten aanzien van perioden waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht  op bijstand wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht  tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de bijstandsnorm.

 

Artikel 4 Geen uitzicht op inkomensverbetering

1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van  geen uitzicht op inkomensverbetering is voldaan indien een belanghebbende  gedurende de referteperiode:

a. geen inkomsten uit algemeen geaccepteerde arbeid heeft, en

b. er geen sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van arbeids- en of  reïntegratieverplichtingen.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, blijven tijdens de  referteperiode ontvangen inkomsten uit algemeen geaccepteerde arbeid tot een  bedrag ter hoogte van de op  peildatum geldende langdurigheidstoeslag voor een   gezin (artikel 5 lid 1 sub a) buiten beschouwing.

 

Artikel 5 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

1.  De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

a.  voor een gezin € 519,00,

b.  voor een alleenstaande ouder € 465,00 en

c.   voor een alleenstaande € 363,00.

[De genoemde bedragen gelden per 1 januari 2012]

2. Voor de toepassing van het eerste lid is de gezinssituatie op de peildatum bepalend.

3. Bij een gezin waarvan slechts twee gezinsleden aan het leeftijdscriterium als bedoeld  in artikel 2, lid 1, van deze verordening voldoen en één van deze twee gezinsleden op  de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel  11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt het rechthebbend gezinslid in aanmerking voor  een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of  alleenstaande ouder zou gelden.

4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met  het percentage waarmee het minimumloon ten opzichte van 1 januari van het  voorafgaande jaar is gewijzigd.

 

Hoofdstuk 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6 Onvoorziene gevallen en bevoegdheid van het college

1. Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere  gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen  van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende  aard leidt.

2. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze  verordening nadere beleidsregels stellen.

 

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2012.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening langdurigheidstoeslag 2009, in werking op de eerste dag na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012.  

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad op 19 juni 2012;

griffier,      voorzitter,                             

Nota-toelichting Toelichting verordening langdurigheidstoeslag 2012

Algemeen

Als gevolg van het afschaffen van de bijstand voor inwonenden en het vervangen van de toets op het inkomen van de partner door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen) is aanpassing van de verordening uit 2009 noodzakelijk. Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening

regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag.

Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt. Tevens wordt aangegeven wanneer er geen sprake is van uitzicht op inkomensverbetering. Er is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt. Artikelsgewijs

  Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als

in de WWB. Een aantal begrippen is voor de duidelijkheid nog eens opgenomen en ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen.

Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel

36 lid 1 WWB, doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen. Artikel 2

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld. Door uitbreiding van het begrip ‘gezin’ in de wet vanwege invoering van de huishoudtoets alsmede het leeftijdscriterium bij de langdurigheidstoeslag, is nadere precisering noodzakelijk.

Het leeftijdscriterium geldt bij een gezin voor minstens twee gezinsleden. De voorwaarde van geen uitzicht op inkomensverbetering geldt voor alle gezinsleden die aan het leeftijdscriterium voldoen. Indien hieraan niet wordt voldaan, bestaat – nog afgezien van het inkomen - voor het gezin geen recht op langdurig-heidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt de rechthebbende gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen. Dus bij een gezin waarbij slechts één gezinslid aan het leeftijdscriterium voldoet, bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag voor het desbetreffende gezin.

Een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de wet (student met WSF of WTOS en een bepaald maximum inkomen) valt niet onder het begrip van ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet (vanwege zorg) valt buiten het uitgebreide begrip van ’gezin’. Door de zinsnede ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Bij studenten wordt ervan uitgegaan, dat zij arbeidsmarktperspectief hebben. Artikel 3

Onder langdurig wordt verstaan een termijn van 36 maanden. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt voor de referteperiode een termijn van 3 jaar aangehouden. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet

hoger is dan 101% van de bijstandsnorm. Door te kiezen voor 101% in plaats van voor

100% is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens

een andere regeling dan de WWB toch in aanmerking kan komen voor het recht op

langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek

en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan

de bijstandsnorm. De grens van 101% vangt dit soort kleine verschillen op. Als de afwijkingen meer bedragen dan 101% is het ‘gladstrijken’ van de bedoelde geschillen niet

meer aan de orde en zal een aanvraag moeten worden afgewezen. De methode van het kijken naar het gemiddelde loon maakt dat iemand die wegens

werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad niet

zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag kwijt is. Een dergelijk gevolg zou namelijk

een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk. Het is

evenwel niet de bedoeling dat een belanghebbende perioden waarin hij een inkomen boven

de bijstandsnorm heeft kan middelen met perioden waarin hij vanwege de aanwezigheid

van een uitsluitingsgrond, zoals bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand had. Artikel 4

De Centrale Raad van Beroep heeft het criterium ‘inkomsten uit arbeid’ in zijn algemeenheid

acceptabel geacht voor de bepaling dat er zicht op inkomensverbetering is.

Daarom is dit criterium ook in deze verordening als uitgangspunt genomen. Alleen als er

sprake is van zeer geringe inkomsten gedurende een zeer geringe duur voldoet dit criterium

niet. Dit bezwaar wordt evenwel ondervangen door het bepaalde in het tweede lid. Om personen met een WSW-dienstverband, waarvan het arbeidsmarktperspectief ook gering is, toch in aanmerking te laten komen voor een langdurigheidstoeslag is opgenomen dat alleen inkomsten uit algemeen geaccepteerde arbeid (hetgeen WSW-werk niet is) een beletsel kunnen zijn voor het in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Het ontbreken van arbeidsmarktperspectief mag niet aan een belanghebbende zelf te wijten zijn. Anders zou de langdurigheidstoeslag kunnen werken als een bonus voor inactiviteit.

Daarom is ook vastgelegd dat er geen sprake mag zijn van het verwijtbaar niet

nakomen van arbeids- en of reïntegratieverplichtingen. Opgemerkt moet worden dat de uitzondering in het tweede lid alleen betrekking heeft op de aard van de inkomsten. De werking van dit lid is dus beperkt tot het eerste lid van dit artikel. Zij hebben nadrukkelijk geen betekenis voor de toepassing van artikel 3 van deze verordening, dat wil zeggen dat het gemiddelde inkomen per maand niet mag uitkomen boven 101% van de bijstandsnorm. Artikel 5

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie. In het verleden werden de bedragen bepaald door de rijksoverheid en afgeleid van het minimumloon. Om niet jaarlijks de verordening voor de bedragen te hoeven aanpassen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met het minimumloon waaraan ook de bijstandsnormen zijn gekoppeld. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar. In lid 3 wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 24 van de Wet werk en bijstand voor situaties waarbij binnen een gezin slechts twee gezinsleden aan het leeftijdscriterium voldoen en een van hen op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de Wet werk en bijstand. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het enig overblijvend rechthebbend gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor een gezin in dergelijke situaties ook niet opportuun is. Met nadruk wordt erop gewezen, dat het hier betreft een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de Wet werk en bijstand. Nogmaals wordt opgemerkt, dat een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de wet (student met WSF of WTOS en een bepaald maximum inkomen) niet valt onder het begrip van ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet (vanwege zorg) valt buiten het uitgebreide begrip van ’gezin’.

Hoewel zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tot de middelen wordt gerekend, valt een Wajonger, voor zover hij tot een gezin behoort dat niet enkel uit gehuwden of uit gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat, wel onder het begrip van ‘gezin’. Eventueel vermogen van dit gezinslid dient dan ook in aanmerking te worden genomen.