Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Barendrecht

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Barendrecht
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vastgesteld en bekendgemaakt als onderdeel van het verzamelbesluit ‘Verordening implementatie Wet elektronische bekendmaking 2012\Raad’. Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ 2010.  Artikel 16 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet Werk en Bijstand
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  4. Wet investeren in jongeren

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-09-201212-04-2013nieuwe regeling

18-09-2012

Blik op Barendrecht, 20-09-2012

338815

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010

De raad van de gemeente Barendrecht;

overwegende, dat op grond van artikel 8, lid 1, sub b van de Wet Werk en Bijstand, de raad onder meer bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand bedoeld in artikel 18, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand;

overwegende, dat op grond van artikel 12 van de Wet Investeren in Jongeren, de raad onder meer bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van het bedrag van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Wet Investeren in Jongeren;

overwegende, dat op grond van artikel 35 van de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers en artikel 35 van de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen, de raad bij verordening regels stelt met betrekking tot de weigering en verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ;

bovenstaande overweging zoals luidend met ingang van 1 juli 2010 op grond van de Wet van 17 december 2009 tot Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten (Staatsblad 2009, 592) en het Besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet BUIG (Staatsblad 2009, 593);

gezien het advies van de commissie Samenleving van 31 augustus 2010;

gelet op de WWB, de IOAW, de IOAZ en de WIJ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 juli 2010;

Besluit:

  • 1.

    Vast te stellen de afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010; en

  • 2.

    Gelijktijdig met de vaststelling van de afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010, de afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ 2010 in te trekken.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebbendezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers, de Wet Inkomensvoorziening Oudere, gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen en de Wet Investeren in Jongeren.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    de WWB: de Wet werk en bijstand;

    de IOAW: de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers;

    de IOAZ: de Wet Inkomensvoorziening Oudere, gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen;

    de WIJ: de Wet Investeren in Jongeren;

    verlaging: verlaging van de bijstandsnorm op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet WWB, verlaging van de IOAW- IOAZ grondslag op grond van artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ en verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, sub c van de Wet Werk en Bijstand;

    grondslag: de grondslag bedoeld in artikel 5 in de IOAW en artikel 5 van de IOAZ;

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de WIJ op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    uitkering: de uitkering op grond van de IOAW en IOAZ en de inkomensvoorziening als bedoeld in de WIJ;

    verlaging: het verlagen van bijstand op grond van artikel 18, lid 2 van de WWB;

    Wet SUWI: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    De wetten: De WWB, IOAW, IOAZ en WIJ.

Artikel 2 - Het toepassen van een verlaging in het kader van de WWB, de IOAW , de IOAZ en de WIJ
  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de WWB of de artikelen 30c, tweede lid en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging van de bijstand toegepast.

  • 2. Het college verlaagt de uitkering, in het kader van de IOAW, overeenkomstig deze verordening ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende, die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW of in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of een op grond van hoofdstuk III van de IOAW aan de uitkering verbonden verplichtingen, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

  • 3. Het college verlaagt de uitkering, in het kader van de IOAZ, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAZ, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichtingen, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of ter zake van het nadien onvoldoende inzetten voor de voorziening in het bestaan.

  • 4. Onverminderd artikel 42 van de wet WIJ, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college misdraagt.

  • 5. Een verlaging van bijstand of uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten, de omstandigheden waarin hij verkeert en de mate waarin schade wordt toegebracht aan het re-integratietraject.

  • 6. Een verlaging in het kader van de WWB en WIJ wordt voor een bepaalde tijd vastgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt binnen een door het college te bepalen periode heroverwogen maximaal binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd als bedoeld in artikel 18, lid 3 WWB en artikel 41, lid 3 WIJ.

  • 7. Het niet voeren van verweer door de belanghebbende IOAW, IOAZ tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op het verzoek van de werkgever leidt niet tot het opleggen van een verlaging op grond van het tweede lid van artikel 20 IOAW en IOAZ.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag
  • 1. De verlagingen in het kader van de WWB worden toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. De verlagingen in het kader van de IOAW en de IOAZ worden toegepast op de grondslag IOAW en IOAZ.

  • 3. De verlagingen in het kader van de WIJ worden toegepast op de van toepassing zijnde WIJ-norm.

  • 4. De verlaging kan niet meer bedragen dan de bijstand of de uitkering waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de verlaging betrekking heeft, indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

Artikel 4 - Het besluit tot toepassen van een verlaging
  • 1.

    In het besluit tot toepassen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand of uitkering wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand of uitkering wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 - Horen van belanghebbende
  • 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de WWB, artikel 34 IOAW, artikel 34 IOAZ, artikel 11, vierde lid WIJ, werkzaamheden in het kader van de wetten heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 IOAW, artikel13 IOAZ en artikel 44 van de WIJ;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid;

    • e.

      de verlaging wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 14.

Artikel 6 - Afzien van het toepassen van een verlaging
  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand of uitkering is verleend.

  • 2. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 4. Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 - Recidive

De duur van de verlagingen worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt toegepast opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

Artikel 8 - Ingangsdatum en tijdvak
  • 1. De verlaging wordt toegepast met ingang van de datum van de gedraging die tot het besluit tot toepassen van een verlaging heeft geleid.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. De verlaging wordt toegepast met ingang van de datum waarop dit besluit aan belanghebbende is bekendgemaakt, indien op grond van het eerste lid geen datum kan worden vastgesteld.

Artikel 9 - Samenloop van gedragingen
  • 1. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1,2, 3 en 4 inhouden, verlaagt het college de bijstandsnorm, de grondslag of WIJ-norm:

    • a.

      met het hoogste percentage dat bij de afzonderlijke gedraging hoort, indien er een rechtstreeks verband tussen de gedragingen is;

    • b.

      met het percentage dat de som is van de percentages behorend bij de verschillende gedragingen, indien de gedragingen los staan van elkaar.

  • 2. De bijstand en uitkering kunnen niet met meer dan 100% worden verlaagd.

Hoofdstuk 2 - Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10 - Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB; artikel 37 van de IOAW; artikel 37 van de IOAZ; artikel 45 van de WIJ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, en artikel 10, lid 1, van de WWB, waaronder begrepen sociale activering, en artikel 36 IOAW, artikel 36 IOAZ, artikel 45, sub a WIJ;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate voldoen aan een individueel opgelegde verplichting, die gericht is op arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

    • c.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren en als gevolg een volledige schade toebrengen aan het werkleertraject of re-integratietraject.

Artikel 11 De hoogte en duur van de verlaging
  • 1. Onverminderd artikel 2, lid 5, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      5% van de bijstandsnorm, grondslag of WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm, grondslag of WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de bijstandsnorm, grondslag of WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm, grondslag of WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12 - Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente
  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 30c, tweede en derde lid wet SUWI; artikel 13 van de IOAW, artikel 13 van de IOAZ, artikel 44, lid 1 WIJ, niet heeft geleid tot a. negatieve gevolgen voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand b. het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of c. tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een verlaging opgelegd van 20 procentvan de bijstandsnorm, grondslag of WIJ-norm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, lid 5.

  • 2. Van het toepassen van de verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13 - Schending inlichtingenplicht met benadeling van de gemeente

Indien de belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 30c, tweede en derde lid wet SUWI; artikel 13 van de IOAW, artikel 13 van de IOAZ, artikel 44, lid 1 WIJ, niet, niet tijdig of niet behoorlijk is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand en/of uitkering, of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college op grond van artikel 54, tweede lid, van de WWB, artikel 17, lid 2 van de IOAW, artikel 17, lid 2 van de IOAZ en artikel 40, lid 2 WIJ, gestelde termijn te verstrekken, en dit heeft geleid tot een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening of inzetten van reïntegratiemiddelen, wordt een verlaging toegepast van vijftig procent van de bijstandsnorm, grondslag, of WIJ-norm.

Hoofdstuk 4 - Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 14 - Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1. Onverminderd artikel 2, vierde lid, en artikel 3, vierde lid, wordt, indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 9, heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, de bijstand verlaagd:

    • a.

      met 100% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende één maand, indien belanghebbende verwijtbaar geen of geen volledig recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering of daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel het verwijtbaar verliezen een zodanig recht;

    • b.

      met 100% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende de periode die belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoordelijke wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijze kon beschikken zou hebben aangewend.

Artikel 15 - Zeer ernstige misdragingen

1.Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of personen van re-integratiebedrijven die uitvoering geven aan gemeentelijk beleid, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW, IOAZ of WIJ, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, lid 2 van de IOAW, artikel 20, lid 1 van de IOAZ, artikel 41 van de WIJ, wordt, onverminderd artikel 2, vierde lid, en artikel 3, vierde lid, een verlaging toegepast 100% procent van de bijstandsnorm, grondslag en WIJ-norm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

Artikel 16 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 17 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de “Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010”.

Artikel 18 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in openbare vergadering

van de raad van de gemeente Barendrecht

van 14 september

De griffier De voorzitter

Mevrouw mr. G.E. Figge drs. J. van Belzen