Organisatie | Hilvarenbeek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verzamelverordening Wet Werk en Bijstand 2012 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2015 | Wijziging regeling | 16-02-2012 Hilverbode 2012/8 | BW 20-12-2011 |
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
b. Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
c. IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
d. IOAZ: De wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
e. Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;
f. Bijstandsnorm: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet.
g. Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;
h. Gezinsbijstand: De totale bijstand zoals deze aan de gezinsleden gezamenlijk wordt toegekend ongeacht de verdeling van de betaling over de gezinsleden apart.
i. Grondslag: de uitkeringsnorm zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ.
j. belanghebbende: de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin die recht heeft / hebben op een uitkering dan wel een voorziening in het kader van de wet.
k. Uitkering: in de context van deze verordening wordt onder uitkering verstaan de bijstandsuitkering of de grondslag IOAW / IOAZ.
l. arbeidsverplichting: het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid;
m. re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen sociale activering; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/ of de geschiktheid voor scholing/ opleiding
n. Inlichtingenverplichting: de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;
o. medewerkingsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de noodzakelijk geachte voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek als ook naar de voortgang van het re-integratietraject onderdeel van uitmaken.
p. benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de wet .
q. Recidive: zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of hiermee vergelijkbare gedraging. Met het besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd is gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen of het geven van een waarschuwing.
r. Maatregel: het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van artikel 18 tweede lid van de Wwb resp. 20 lid 2 IOAW/ IOAZ.
s. Zeer ernstig misdragen: het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein of ingeschakeld re-integratie- of diagnosebedrijf verbaal of fysiek agressief gedragen, met betrekking tot het uitvoeren van de Wwb of IOAW of een re-integratievoorziening;
t. Waarschuwing: het besluit waarin afgezien wordt van het opleggen van een maatregel, maar wel wordt bevestigd dat er sprake is van het niet nakomen van verplichtingen wat maatregelwaardig is.
u. voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid en de noodzaak tot inzet van loondispensatie
v. de doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de wet, of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;
w. participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk en als dit nog niet mogelijk is door sociale activering.
x. sociale activering: het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op (uiteindelijk) inschakeling in de betaalde arbeid of op maatschappelijke participatie als betaalde arbeid (nog) niet mogelijk is.
y. loondispensatie: de toestemming die het college geeft aan een werkgever om een werknemer met een arbeidshandicap minder dan het wettelijk minimumloon te betalen. Naast het loon ontvangt de werknemer dan een aanvullende uitkering van de gemeente.
z. mantelzorg: langdurige zorg vanaf 10 uur per week die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
aa. polis / trajectplan: de met een belanghebbende gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;
bb. plan van aanpak: de met een jongere tot 27 jaar gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen
cc. nazorg: een voorziening gericht op het voorkomen van (een) armoede(-val) of van terugval in de uitkering gedurende de eerste 6 maanden na uitstroom uit de bijstand. De 6 maanden termijn is te verlengen met tweemaal 3 maanden tot de duur van in totaal 1jaar.
dd. tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief maar zijn bedoeld als tegenprestatie voor de ontvangen uitkering;
ee. Wachttijd: de eerste periode van vier weken waarin de jongere tot 27 jaar verplicht is zelf op zoek te gaan naar werk en om de mogelijkheden van regulier onderwijs te onderzoeken. Pas hierna kan de jongere recht op inkomensondersteuning en ondersteuning bij het vinden van werk krijgen.
ff. duurzame arbeidsinschakeling: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie of loondispensatie.
gg. Niet uitkeringsgerechtigde (nug-ger): een persoon die geen recht heeft op een uitkering, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de Wwb.
hh. ANW-er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
ii. UWV-WERKbedrijf: onderdeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen waarin de activiteiten van het Centrum voor Werk en Inkomen en de re-integratieactiviteiten van het UWV zijn gebundeld.
Artikel 2 Opdracht en taak van het college.
Het college legt het aanbod van een voorziening aan een persoon uit de doelgroep vast in een beschikking dan wel een polis / trajectplan of plan van aanpak als bijlage bij een beschikking. Als de belanghebbende niet kan instemmen met de inhoud van het aanbod kan deze een heroverweging (second opinion) vragen bij de gemeente.
Een niet-uitkeringsgerechtigde heeft geen aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening indien:
a. Het gezinsinkomen hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en/of het vermogen hoger dan het maximaal vrij te laten vermogen conform de Wwb;
b. hij / zij betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12 uur per week;
c. hij / zij niet bereid is om gedurende tenminste 12 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
Jongeren tot 27 jaar krijgen de eerste vier weken na melding (zoektijd) geen enkele ondersteuning gericht op re-integratie tenzij er sprake is van een WW uitkering. De laatste vier weken WW gelden dan als zoektijd. Hierna kan in beginsel pas een voorziening worden ingezet als gebleken is dat er voldoende inspanning geleverd is om werk te vinden of terug te keren naar school en dit geen resultaat heeft opgeleverd en het college heeft vastgesteld dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van een voorziening.
De volgende verplichtingen gelden in beginsel voor alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar die betrokken zijn binnen de gezinsbijstand:
1. arbeids-/sollicitatieverplichting en plicht tot tegenprestatie:
- zich te registreren als werkzoekende bij het UWV-WERKbedrijf;
- naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en ook te behouden;
- naar vermogen door het college opgedragen maatschappelijk nuttige werkzaamheden uit te voeren die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
- gebruik te maken van een aangeboden voorziening waaronder begrepen een cursus Nederlandse taal als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.
- naar vermogen mee te werken aan de voorziening als ook aan een onderzoek en/of medische keuring naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel naar de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van een voorziening, het aanvragen van de indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening en flankerende voorzieningen.
- mee te werken aan het ingezette re-integratietraject
- aan het onderzoek naar de voortgang hiervan
- mee te werken aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek.
4. inlichtingenverplichting: verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de aanspraak op ondersteuning of voorziening.
5. De verplichtingen bedoeld in de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de persoon:
a. die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de WSW; of
b. die recht heeft op een arbeidsongeschikheidsuitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
Artikel 5 Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.
Aan een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar wordt, op diens verzoek, een ontheffing verleend van de arbeidsverplichting voor de duur van maximaal vijf jaar conform artikel 9a Wwb. De re-integratieverplichting geldt wel. Het college legt in beleidsregels vast welke voorzieningen aangeboden kunnen worden.
Artikel 6 Voorzieningen ten behoeve van de belanghebbende
Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep:
a. laten bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid,
b. begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid waaronder ook begrepen het verstrekken van loonkostensubsidie en loondispensatie,
c. ondersteunen bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling
d. verwijzen naar en ondersteunen bij deelname aan maatschappelijke participatie in de vorm van sociale activering of het laten verrichten van een tegenprestatie.
Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de zelfredzaamheid van belanghebbenden via de kortste weg naar duurzaam regulier werk. Als betaald werk nog niet mogelijk is kan tijdelijk werken met behoud van uitkering worden toegestaan of via loonkostensubsidie of loondispensatie.
Artikel 7 voorzieningen ten behoeve van werkgevers
Aan de werkgever van een werknemer die vanwege een arbeidshandicap een verminderde loonwaarde heeft kan het college toestemming geven een lager loon dan het wettelijk minimumloon te betalen. De voorwaarden voor deze toestemming legt het college vast in de beleidsregels als ook de wijze waarop de loonwaarde wordt berekend.
Artikel 8 handhaven participatie en beëindigen ondersteuning
Het college kan de ondersteuning of voorziening van een ANW-er of Nug-er beëindigen als deze:
a. de arbeids-, re-integratieverplichting en/ of medewerkingsverplichting bij voortduring niet of niet tijdig nakomt;
b. niet meer tot de doelgroep behoort;
c. een andere voorziening wordt aangeboden;
d. als een persoon die deelneemt aan een voorziening inkomsten heeft, die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.
Paragraaf 3 Maatregelen / Afstemming
Sub-paragraaf 3.1 algemene bepalingen
Artikel 10 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/ of de wet niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 11 De berekeningsgrondslag van de maatregel
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;
b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot het recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.
c. het betreft bijzondere bijstand voor woonkosten en premie voor arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die een uitkering voor levensonderhoud (hebben) ontvangen krachtens de Bbz of IOAZ.
Artikel 12 Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de maatregel in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag of als er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de datum van aanvraag dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.
De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:
a. samenloop van verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen inhouden. Hierbij wordt de hoogte en duur van de maatregel vastgesteld op de gedraging met de hoogste maatregel;
b. wanneer sprake is van recidive wordt in beginsel de duur van de maatregel verdubbeld tenzij in deze verordening anders is bepaald. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond van deze verordening;
c. verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.
Artikel 13 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
- elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
- door het niet (volledig) nakomen van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting een reeds eerder toegekende uitkering is of wordt beëindigd (omdat het recht op uitkering niet langer kan worden vastgesteld) en er geen sprake is van financiële benadeling.
De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.
Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en er kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in die situaties zoals vermeld in deze verordening.
Artikel 15 Horen van de belanghebbende(n)
Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, maar niet als:
a. de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden; of
b. binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting; of
c. het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of
d. in andere situaties waar dit naar de mening van het college niet noodzakelijk is.
Sub-paragraaf 3.2 rechtmatigheid
Artikel 17 Niet nakomen van de inlichtingenverplichting
Bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenverplichting op grond van de Wwb, IOAW, IOAZ of Bbz, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend, wordt onder handhaving van het bepaalde in het tweede lid, de Wwb- IOAW-, of IOAZ uitkering verlaagd met een percentage van de uitkering, afhankelijk van de hoogte van het benadelingbedrag, zoals bepaald in lid 2 van dit artikel.
De hoogte van de maatregel bedraagt gedurende één maand:
a. bij een benadelingsbedrag tot € 2000 20% van de uitkering
b. bij een benadelingsbedrag van € 2000 tot € 4000 40% van de uitkering
c. bij een benadelingsbedrag van € 4000 tot € 8000 60% van de uitkering
d. bij een benadelingsbedrag van € 8000 en hoger 100% van de uitkering
Indien het niet, niet tijdig, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van de Wwb, IOAW, IOAZ of Bbz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van bijstand kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Als binnen de periode van één jaar wederom de inlichtingenplicht wordt geschonden zonder financiële benadeling, dan zal een maatregel van 10% worden opgelegd.
Sub-paragraaf 3.3 rechtmatigheid/ doelmatigheid.
Artikel 19 Zeer ernstig misdragen
Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein / UWV werkbedrijf of ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen met betrekking tot het uitvoeren van de Wwb of IOAW, een re-integratievoorziening inbegrepen, treedt het agressieprotocol in werking. Dit houdt in:
a. dat een aanvraag voor een Wwb- of IOAW uitkering buiten behandeling kan worden gelaten en
b. dat een al toegekende Wwb of IOAW uitkering kan worden beëindigd per datum van misdraging.
Eerst na het doorlopen van de procedures uit het agressieprotocol (afkoelperiode, ordegesprek, justitiële aangifte en dergelijke) kan sprake zijn van het afhandelen van de aanvraag dan wel het herstellen van de uitkering.
Sub-paragraaf 3.4 Schending Arbeids- en/of re-integratieverplichting doelmatigheid.
Artikel 20 Geen of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Er wordt een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:
a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid conform de WWB;
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
c. het weigeren van een passend re-integratie aanbod;
d. het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie;
e. het niet aantoonbaar trachten arbeid of passend onderwijs te vinden en te aanvaarden gedurende de wachttijd van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar;
f. het door een persoon, jonger dan 27 jaar, niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak
Er wordt een maatregel opgelegd van 20% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:
a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. het niet naar vermogen meewerken aan een passende re-integratievoorziening waaronder verstaan het deelnemen aan taalverwervingslessen voor mensen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen;
c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of re-integratie;
d. het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden reïntegratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a WWB 2012 een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;
e. bij andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.
Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen zoals bedoeld in lid 3 en 5 van deze bepaling, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een periode van 1 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende (of diens gezinsleden) een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 20a Inburgering (doelmatigheid).
Voor de uitkeringsgerechtigde die niet, niet tijdig of onvolledig voldoet aan de verplichting tot inburgering wordt het verlagen van de uitkering afgestemd op de Verordening Wet Inburgering, te weten:
a. 20% van de bijstandsnorm als geen gehoor wordt gegeven aan de oproep van het college of onvoldoende medewerking wordt verleend aan het onderzoek tot inburgering;
b. 40% van de bijstandsnorm als geen of onvoldoende medewerking wordt verleend aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening;
c. 40% van de bijstandsnorm als niet binnen de wettelijk vastgestelde basistermijn het inburgeringsexamen is behaald;
d. 80% van de bijstandsnorm als niet binnen de verlengde basistermijn het inburgeringsexamen is behaald.
Het college kan de bijstandsnorm minder of meer verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De verlaging bedraagt maximaal:
a. € 250,- voor handelen in strijd onder punt 1a,
b. € 500,- voor handelen in strijd onder punt 1b,
c. € 500,- voor het niet naleven van punt 1c,
Paragraaf 4 Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 21 Hoogwaardig handhaven.
Het college stelt regels met betrekking tot hoogwaardig handhaven waarbij tenminste wordt aangegeven hoe wordt geregeld:
a. de voorlichting over de regelgeving alsmede de daaraan verbonden gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik;
b. de wijze van verificatie van gegevens en van informatie uitwisseling met derden;
c. de wijze waarop en frequentie waarin periodieke controles worden uitgevoerd;
Het College doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.
Artikel 23 Verlaging van de uitkering
Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand, verlaagt het College de bijstand, conform hetgeen hierover is bepaald in §3 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.
Artikel 24 Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 23 leidt tot benadeling van de gemeente, doet het College, onverminderd de mogelijkheid de bijstand te verlagen en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten.
Artikel 25 Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen.
Het college vordert de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, IOAW-, IOAZ- of Bbz-uitkering als gevolg van het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen volledig terug.
1. Het college stelt regels met betrekking tot herziening, terug- en invordering waarbij tenminste wordt geregeld:
a. op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot herziening, terugvordering en invordering van verstrekte voorziening;
b. op welke wijze en wanneer er kan worden afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit;
c. op welke wijze er geheel of gedeeltelijk van terugvordering dan wel van invordering kan worden afgezien;
d. met welke frequentie heronderzoeken plaats moeten vinden.
Het college stelt regels op met betrekking tot verhaal waarin tenminste wordt geregeld:
a. op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot verhaal;
b. wanneer en op welke wijze er wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit cq.
het invorderen van te verhalen voorziening;
c. met welke frequentie heronderzoeken plaats dienen te vinden
Sub-paragraaf 5.1 algemene bepalingen
Artikel 26 aanvullende definities voor deze paragraaf
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet werk en bijstand.
b. normbedrag: het toepasselijke naar leefvorm vastgestelde bedrag als bedoeld in artikel 20 en 21 van de wet.
b. gezinsnorm: het normbedrag dat conform de wet wordt toebedeeld aan een huishouden dat bestaat uit 2 of meer meerderjarige personen.
c. toeslag: het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met een percentage (ten hoogste 20%) van het normbedrag voor gezinnen.
d. verlagen: het verlagen van het normbedrag voor gezinnen met een percentage (ten hoogste 20%) van het normbedrag voor gezinnen.
e. onderhuurder: de persoon die onderhuurt of op commerciële basis een medebewoner is en wiens woonsituatie voldoet aan het volgende:
1. het te onderhuren/mede-te-bewonen deel van de woning is zelfstandig geschikt voor bewoning,
2. de prijs per maand is minstens gelijk aan 10% van het normbedrag voor gezinnen en
3. de onderhuurder/medebewoner staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente op het onderhuuradres
f. hoofdbewoner: een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van woonruimte en die in de woonruimte hoofdverblijf heeft.
g. WSF-/WTOS-kind: een kind dat een basisbeurs ontvangt ingevolge de Wet op de Studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
h. zorgbehoevende: een persoon die een AWBZ indicatie heeft waaruit blijkt dat hij is aangewezen op 10 of meer uren zorg per week en deze zorg ontvangt van één der meerderjarige huisgenoten zonder dat hiervoor een pgb wordt ontvangen.
i. Woonkosten; Alle met wonen samenhangende kosten zoals huur, hypotheek, energie, water, verzekeringen
j. gedeeltelijke woonkosten: enkele met wonen samenhangende kosten, niet het geheel hiervan.
De rechtsgronden voor het verhogen of het verlagen van het normbedrag zijn:
a. het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen
noodzakelijke kosten van het bestaan met een of meer anderen;
Artikel 28 leeftijdsbegrenzing
De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Voor gezinnen gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien er in het gezin twee of meer gezinsleden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.
Sub-paragraaf 5.2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM
Artikel 30 Toeslag alleenstaanden en alleenstaande ouders
De norm wordt verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet indien de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als deze hoofdbewoner is van de woning, voor deze woning woonkosten is verschuldigd en deze woonkosten kan delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders of medebewoners dan wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en zal geen toeslag worden toegekend.
Artikel 31 Afwijkende toeslag bij personen van 21 of 22 jaar
Sub-paragraaf 5.3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG
Artikel 33 Verlagen bijstandsnorm gezinnen
Het normbedrag voor het gezin wordt verlaagd met 10% als het gezin:
a. woonkosten verschuldigd is voor de woning en deze kan delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant is in de eerste graad. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders of medebewoners dan wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en zal de uitkering verlaagd worden met 20% van de gehuwdennorm.
b. als het gezin inwoont bij anderen, niet zijnde bloedverwanten in de eerste graad als onderhuurder of medebewoner op commerciële basis.
De gezinsnorm wordt verlaagd met 10% als de woning wordt gedeeld met een of meer inwonend kinderen met WSF of WTOS en inkomsten, die hoger zijn dan het in artikel 4 lid 2 genoemde maximale bedrag.
Voor de toepassing van dit artikel worden:
a. gehuwden aangemerkt als één inwonende;
b. de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd niet aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld.
Artikel 34 Verlaging woonsituatie
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:
1. 20% van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waarvoor totaal geen woonkosten verschuldigd zijn;
2. 10% van de gezinsnorm als er een woning wordt bewoond waarvoor gedeeltelijke woonkosten verschuldigd zijn.
Artikel 35 Verhogen of verlagen van het normbedrag bij zorgbehoevendheid.
Een zorgbehoevende die door een hoofd- of medebewoner wordt verzorgd, dan wel een
verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt voor de toepassing van de rechtsgrond als bedoeld in artikel 27, aanhef en onder a en b van deze verordening (inzake het kunnen delen van de kosten met een of meer anderen respectievelijk de woonsituatie), voor wat betreft hun onderlinge zorgrelatie, niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.
Artikel 37 Onvoorziene omstandigheden
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.