Organisatie | Steenwijkerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels intrekking omgevingsvergunning Steenwijkerland |
Citeertitel | Nadere regels intrekking omgevingsvergunning Steenwijkerland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), art. 2.33
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-09-2012 | 10-04-2018 | Nieuwe regeling | 14-08-2012 Gemeenteblad 2012, nr. 24 | geen |
Door de gemeente Steenwijkerland worden jaarlijks vele omgevingsvergunningen verleend, zowel aan particulieren als aan bedrijven. De meeste van deze vergunningen worden vrij snel gerealiseerd nadat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een aantal jaren gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning. Gevolg is dat de feitelijke situatie anders is dan de vergunde dan wel planologisch gewenste situatie.
Het ongebruikt laten voortbestaan van vergunde rechten is om meerdere redenen ongewenst, bijvoorbeeld:
Met het oog op deze ongewenste situaties, is het wenselijk om de omgevingsvergunning niet oneindig te laten voortbestaan. Tevens wordt met deze nadere regels ook een stukje rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gecreëerd voor betrokken partijen en belanghebbenden. Zodat iedereen weet wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning door het college wordt ingetrokken.
De nadere regels dienen een kader te scheppen binnen welke het college van burgemeester en
wethouders van zijn in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) toegekende bevoegdheid tot intrekking van omgevingsvergunningen, gebruik mag maken. Voor de activiteit milieu in de omgevingsvergunning zullen aanvullende nadere regels moeten worden opgesteld. Reden is dat hiervoor een zorgvuldig tot stand gekomen toetsing nodig is, voordat vingerende rechten van agrarische bedrijven worden ingetrokken.
Criteria voor de nadere regels
Het intrekken van een omgevingsvergunning is een discretionaire bevoegdheid. Dit wil zeggen dat als één van de gronden van artikel 2.33, lid 2 van de Wabo van toepassing is, burgemeester en wethouders kunnen intrekken maar daartoe niet verplicht zijn. Bij hantering van die bevoegdheid moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2006, zaaknummer 200504650/1.
Artikel 2.33 is het artikel in de Wabo waar het intrekken van omgevingsvergunning is geregeld. Dit artikel voorziet in een integratie van de voorheen in verschillende regelingen opgenomen intrekkinggronden. Is sprake van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid, dan kan een belangenafweging worden gemaakt. Bij die belangenafweging kunnen ook andere argumenten worden betrokken dan alleen de directe aanleiding om tot intrekking over te kunnen gaan. Bij de uitspraak van 29 juli 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zaaknummer 200900461/1/H1 ging het om een omgevingsvergunning die gedurende langere tijd dan bepaald in de gemeentelijke bouwverordening niet was gebruikt. De Afdeling heeft in deze uitspraak bepaald dat alle relevante belangen moeten worden geïnventariseerd en afgewogen bij de hantering van de bevoegdheid tot intrekking van een bouwvergunning. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is, gelet op het limitatieve en imperatieve karakter, geen plaats voor afweging van belangen. Echter betekent dit niet dat daarvoor ook geen plaats is bij de beantwoording van de vraag of gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid tot intrekken van de omgevingsvergunning.
De informeringprocedure wordt gestart als één jaar is verstreken nadat de omgevingsvergunning genoemd in artikel 3 lid 1 van deze nadere regels onherroepelijk is geworden en binnen deze termijn niet is begonnen met de werkzaamheden. Er wordt een vragenlijst naar de vergunninghouder of diens rechtsopvolger toegestuurd waarop onder andere ingevuld kan worden wat de datum van aanvang van de werkzaamheden is.
De informeringprocedure wordt gestart als twee jaren zijn verstreken nadat de omgevingsvergunning genoemd in artikel 3 lid 2 van deze nadere regels onherroepelijk is geworden en binnen deze termijn niet is begonnen met de werkzaamheden, dan wel het gebruik. Er wordt een vragenlijst naar de vergunninghouder of diens rechtsopvolger toegestuurd waarop onder andere ingevuld kan worden wat de datum van aanvang van de werkzaamheden, dan wel het gebruik is.
In afwijking van lid 1 wordt de informeringprocedure gestart als twee jaren zijn verstreken nadat een gecombineerde omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden en binnen deze termijn niet is begonnen met de werkzaamheden, dan wel het gebruik. Er wordt een vragenlijst naar de vergunninghouder of diens rechtsopvolger toegestuurd waarop onder andere ingevuld kan worden wat de datum van aanvang van de werkzaamheden, dan wel het gebruik is.
De vergunninghouder of diens rechtsopvolger dient de ingevulde vragenlijst binnen twee weken na dagtekening van de brief naar het bevoegd gezag terug te sturen.
De intrekkingprocedure wordt gestart als twee jaren zijn verstreken nadat een omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden en binnen deze termijn niet is begonnen met de werkzaamheden. Het gaat hier om de omgevingsvergunning
Lid 2 De intrekkingprocedure wordt gestart als drie jaren zijn verstreken nadat een omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden en binnen deze termijn niet is begonnen met de werkzaamheden dan wel het gebruik. Het gaat hier om de omgevingsvergunning
voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Indien de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder of diens rechtsopvolger zodanig zijn gewijzigd dat het belang van de monumentenzorg zwaarder moet wegen (artikel 2.1 lid 1 onder f) of op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening (artikel 2.2 lid 1 sub b).
In afwijking van lid 1 wordt de intrekkingprocedure gestart als drie jaren zijn verstreken nadat een gecombineerde omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden en binnen deze termijn niet is begonnen met de werkzaamheden, dan wel het gebruik.
Indien de vergunninghouder of diens rechtsopvolger in zijn zienswijze als bedoeld in artikel 4 van deze nadere regels aannemelijk kan maken dat op korte termijn maar uiterlijk binnen één jaar, na het verstrijken van de zienswijze termijn, zal worden gestart met de werkzaamheden, dan wel het gebruik, wordt de termijn, dat de omgevingsvergunning niet wordt ingetrokken, eenmalig met maximaal één jaar verlengd.
Als de vergunninghouder of diens rechtsopvolger in zijn zienswijze niet aannemelijk heeft gemaakt dat op korte termijn maar uiterlijk binnen één jaar na het verstrijken van de zienswijze termijn wordt gestart, dan trekt het bevoegd gezag de verleende omgevingsvergunning in.
Een zienswijze waarin aannemelijk wordt gemaakt dat binnen één jaar wordt gestart met de werkzaamheden, dan wel het gebruik, houdt in dat:
Als gebruik is gemaakt van de in artikel 3, lid 4 van deze nadere regels genoemde mogelijkheid tot opschorting van de intrekking en na het verstrijken van de bedoelde termijn niet begonnen is met de werkzaamheden, dan wel het gebruik, dan trekt het bevoegd gezag de verleende omgevingsvergunning in.
Als gebruik is gemaakt van de in artikel 3, lid 4 van deze nadere regels genoemde mogelijkheid tot opschorting van de intrekking en na het verstrijken van de bedoelde termijn wél begonnen is met de werkzaamheden, dan wel het gebruik maar de werkzaamheden, dan wel het gebruik langer dan een jaar stil komen te liggen trekt het bevoegd gezag de verleende omgevingsvergunning in.
Indien een vergunninghouder of diens rechtsopvolger na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning wèl start met de werkzaamheden, dan wel het gebruik, maar de werkzaamheden, dan wel het gebruik vervolgens één jaar stil liggen, is het bevoegd gezag bevoegd om met in acht neming van de in artikel 3, lid 2 en 3 van deze nadere regels genoemde termijnen de omgevingsvergunning na deze termijn geheel of gedeeltelijk in te trekken.
Indien de vergunninghouder of opvolger niet binnen één jaar na verwoesting van de inrichting een aanvraag om omgevingsvergunning indient, trekt het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder e in.