Organisatie | Oldebroek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsnotitie Uitwegen |
Citeertitel | Uitwegenbeleid |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Beleidsnotitie uitwegen, nieuwe.pdf |
Geen.
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-10-2009 | nieuwe regeling | 22-09-2009 Huis aan Huis, 06-10- 2009 | Extern werkend. |
Het verkrijgen van een uitweg naar de openbare weg is in de gemeente Oldebroek, op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), vergunningplichtig. In de bestaande situatie dient de bewoner hiervoor, door middel van een aanvraagformulier, vergunning aan te vragen. De aanvraag wordt getoetst aan de bepalingen genoemd in de APV en kan worden aangelegd wanneer de aanvraag niet in strijd met deze bepalingen is.
Naar aanleiding van het wijzigen van de APV worden nu intern een aantal regels betreffende de uitvoering opgesteld. Dit interne beleid zal integraal door iedereen worden toegepast, nadat de voorgestelde beleidslijnen door het bestuur zijn vastgesteld.
Met het vaststellen van het beleid over uitwegen worden de volgende doelstellingen beoogd:
Het creëren van een nul-situatie; bij het noemen van de voorwaarden die verbonden zijn aan de aanleg van een uitweg (b.v. de maximale breedte) wordt door de aanvrager regelmatig verwezen naar een, in het verleden, aangelegde uitrit die ook niet aan deze voorwaarden voldoet. Door het vaststellen van het beleid ontstaat er een 0-situatie, waardoor de aanvrager (bijvoorbeeld in een bezwarenprocedure) niet meer naar deze uitwegen kan verwijzen;
Duidelijkheid; duidelijkheid voor zowel de inwoners van de gemeente als voor het ambtelijk apparaat;
Hierdoor zal het in de toekomst mogelijk zijn om het beleid rechtvaardig toe te passen en adequaat te handhaven.
Onder de ‘uitwegen’, worden in deze beleidsnotitie tevens ‘uitritten’, ‘opritten’ en ‘inritten’ verstaan. Daarnaast wordt in deze notitie enkel uitwegen behandeld naar ‘bestemmingen’ (bijvoorbeeld woningen en bedrijven). Uitwegconstructies op kruispunten van wegen vallen niet onder deze notitie. Bij de breedte van een uitweg is voor de vergunningverlening van belang, de breedte van het gedeelte dat grenst aan de openbare weg.
Voor bestrating naar de voordeur hoeft geen uitwegvergunning aangevraagd te worden zolang er geen ruimte voor minimaal een personenauto ontstaat.
Hoofdstuk 2 beschrijft het traject van vergunningverlening zoals het nu toegepast wordt. In hoofdstuk 3 wordt duidelijk gemaakt wat de knelpunten van het huidige beleid zijn.
De daadwerkelijke aanpassingen in het beleid, met daarbij aangegeven de achterliggende gedachte, wat betreft het vergunningenbeheer, vergunningverlening en de tarieven worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. Als laatste worden in hoofdstuk 5 de conclusie en de aanbevelingen aangegeven.
De aanvraag voor de uitwegvergunning komt binnen bij de afdeling Omgeving. Indien het een uitwegvergunning in het buitengebied betreft en/of groenvoorzieningen in het geding zijn, wordt voor deze aspecten een intern advies gevraagd. Nadat de diverse interne adviezen teruggezonden zijn binnen de afdeling, verzorgt de afdeling Omgeving de verdere procedure voor vergunningverlening.
Het traject van vergunningverlening mag in beginsel maximaal 8 weken in beslag nemen. Indien er niet binnen deze termijn wordt vergund, kan de aanvrager een bezwaarschrift indienen tegen het niet tijdig beslissen door het college van B&W en kan tevens een verzoek om voorlopige voorziening worden ingediend bij de voorzieningenrechter in Zutphen.
Verder is het van belang dat in een nieuw- of verbouwsituaties bij een bouwvergunning bekeken wordt of een uitwegvergunning volgens de regels mogelijk is. Hiermee dient te worden voorkomen dat de gemeente Oldebroek ‘moreel’ verplicht wordt, omdat er al wel een bouwvergunning is afgegeven, om een uitwegvergunning te verlenen die niet aan de beleidsregels voldoet.
De aanvraag wordt getoetst aan de weigeringsgronden opgenomen in artikel 2.12 van de (nieuwe) APV. Wanneer de vergunning niet in strijd is met de APV wordt deze verleend.
Aan de uitritvergunning kunnen speciale voorwaarden worden verbonden met het oog op de bevordering van de verkeersveiligheid, groen- en milieuvoorzieningen;
Bijzondere omstandigheden voorbehouden zal met het verlenen van de uitritvergunning ook de toestemming voor het gebruik van de gemeentegrond (groenstrook e.d.) geacht worden te zijn verleend. Tevens kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen nadere voorwaarden stellen.
De indruk bestaat dat inwoners van de gemeente zich in het algemeen niet bewust zijn, dat naast de aanleg van een uitweg, ook het veranderen van de bestrating en het verplaatsen van een uitweg vergunningplichtig is. Ook wordt er vanuit gegaan dat bij het krijgen van een bouwvergunning en/of een planologische beslissing niet apart een uitwegvergunning moet worden aangevraagd.
Het aanleggen, verbreden en veranderen van uitwegen gebeurt daarom regelmatig zonder vergunning.
3.2.1. Weigeringsgronden opgenomen in de APV
Volgens de APV kan een vergunning geweigerd worden in het belang van:
3.2.2. De maximale breedte van drie meter
De maximale breedte van drie meter is in de volgende gevallen onvoldoende:
Het komt in toenemende mate voor dat men een uitweg, wel of niet in het bezit van de benodigde vergunning, zelf aanlegt of verbreedt. In deze gevallen heeft de gemeente geen invloed op: het gebruikte materiaal, de maximale breedte en de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden en dient de vergunningverlening en de eventuele aanpassingen aan de uitrit achteraf geregeld worden.
Het jaarlijks publiceren van de regels en voorwaarden inzake de aanleg en verbreding van uitritwegen in de plaatselijke kranten.
Volgens artikel 2:6 van de APV kan een vergunning geweigerd worden in het belang van:
Op wegen welke in de wegencategorisering aangewezen zijn als erftoegangsweg type I en erftoegangsweg is een uitweg geen probleem, indien er geen andere weigeringsgrond aanwezig is. Op gebiedsontsluitingswegen moet terughoudend worden opgetreden met het verlenen van uitwegvergunningen, omdat het vanuit Duurzaam Veilig wenselijk is geen of zo weinig mogelijk aansluitingen op dergelijke wegen te hebben. Hoe meer uitwegen, hoe groter de onveiligheid. Uitwegen kunnen waar mogelijk op parallelwegen aangesloten worden.
Binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruispunt dient terughoudend opgetreden te worden met het toestaan van een uitweg, aangezien het mogelijk is dat een verkeersveilige toetreding tot de openbare weg in gevaar is. Bij een etmaalintensiteit van ten minste 5.000 motorvoertuigen/etmaal op de doorgaande route wordt een uitweg binnen 5 meter van het kruispunt niet toegestaan;
Bij het toestaan van uitwegen die gelegen zijn tegenover een zijstraat dient terughoudend te worden opgetreden, omdat zij mogelijk door een weggebruiker als vierde tak van het kruispunt worden herkend. Bij een etmaalintensiteit van ten minste 5.000 motorvoertuigen/etmaal op de doorgaande route wordt een uitweg tegenover een zijstraat niet toegestaan. Op 5 meter afstand vanaf de weg of fietsvoorziening moet het verkeer op deze weg c.q. fietsvoorziening vanaf de oprit voldoende zichtbaar zijn. Per geval wordt de zichtbaarheid gecontroleerd;
Bij nieuwbouw (en vaak ook bij bestaande bouw) is een uitweg toegestaan van maximaal 3,00 meter breed . Verbreding tot maximaal 5,50 meter is mogelijk in uitzonderlijke gevallen. Een mogelijk uitzonderlijk geval kan het bezit van een dubbele garage zijn. Uitzonderlijke gevallen moeten door de aanvrager van de uitwegvergunning beargumenteerd worden en worden per geval getoetst;
Bij woningen is in principe 1 uitweg per woning toegestaan. Uitzonderingen kunnen gemaakt worden bij brede woningen c.q. percelen. Onder brede woningen c.q. percelen wordt verstaan: percelen met woningen met een frontbreedte die gelijk is aan de frontbreedte van minimaal twee brede tussenwoningen. Als uitgangspunt is daarom een frontbreedte van minimaal 15 meter per woning aangenomen. Indien men twee uitwegen wenst, mogen deze maximaal 3,50 meter breed zijn per uitweg. De overige criteria mogen hierbij niet in het geding zijn. Een tweede uitweg zal extra zwaar getoetst worden op de criteria aangegeven in deze notitie.
Bij bedrijven is een 8 meter brede uitweg gebruikelijk. In het verleden zijn uitwegvergunningen verleend voor bredere uitwegen. Dit is echter niet wenselijk, omdat de duidelijkheid naar de weggebruiker toe hierdoor in het geding komt en de parkeergelegenheid op de openbare weg wordt beperkt. Bedrijven gebruiken als argument vaak dat zij ruimte nodig hebben om te keren en rangeren. Deze handelingen dienen waar mogelijk op eigen terrein plaats te vinden. Bij nieuwbouw zijn er daarom geen gronden om een bredere uitweg toe te staan .
Bedrijven die een frontbreedte hebben van maximaal 50 meter kunnen volgens bovenstaande richtlijnen maximaal één uitweg hebben van 8 meter. Twee uitwegen, welke samen een breedte van maximaal 8 meter hebben, wordt toegestaan, mits er minimaal 6 meter tussen beide uitwegen aanwezig is en de frontbreedte van het perceel ten minste 30 meter bedraagt. Indien het een uitweg en uitrit (beide éénrichting) betreft, mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. In de uitvoering dient echter duidelijk naar voren te komen dat het twee aparte uitwegen zijn. De maximale breedte is 8 meter voor beide uitwegen samen.
Een uitweg naar een zogenaamde tuinparkeerplaats is niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat een uitweg alleen toegestaan wordt, als deze naast de woning is gelegen. Uitzondering is mogelijk indien ten minste 70% van de voortuin als zodanig in gebruik blijft. Indien van deze uitzondering gebruik gemaakt wordt, dient altijd een positief welstandsadvies afgegeven te zijn.
Het is niet wenselijk dat openbare groenvoorzieningen, met name bomen verwijderd moeten worden voor een uitweg. Over het verwijderen van groenvoorzieningen dient nader advies gevraagd te worden bij de beleidsmedewerker Groen. Per geval wordt bekeken of het verwijderen van de groenvoorzieningen mogelijk is. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Groenvisie van de gemeente.
Op basis van de bovengenoemde weigeringsgronden zijn de volgende algemene voorwaarden opgesteld:
1) Uitvoering (alleen op gemeentegrond)
De bestratingwerkzaamheden ten behoeve van de uitrit(ten), waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, worden uitsluitend door of vanwege de gemeente uitgevoerd.
Uitzondering: uitbreidingsplan, met een uitbreidingsplan in het kader van dit beleid wordt de aanleg of gedeeltelijke aanleg van een nieuwe woonwijk bedoeld.
De uitrit wordt als elementenverharding uitgevoerd. Er zijn standaarden voor zowel de soort als de kleur. Uitzondering: uitbreidingsplan, met een uitbreidingsplan in het kader van dit beleid wordt de aanleg of gedeeltelijke aanleg van een nieuwe woonwijk bedoeld.
Het tracé van de uitrit zal dusdanig gekozen worden, dat zoveel mogelijk groen gespaard wordt.
Standaard wordt een maximale breedte gehanteerd van 3 meter.
uitbreidingsplan: met een uitbreidingsplan in het kader van dit beleid wordt de aanleg of gedeeltelijke aanleg van een nieuwe woonwijk bedoeld.
5) Intrekken vergunning c.q. het verwijderen van een uitweg
De gemeente zal zich het recht voorbehouden om de uitrit te (laten) verwijderen, indien dit met het oog op de belangen van de verkeersveiligheid noodzakelijk moet worden geacht of wanneer de uitrit zijn functie verloren heeft.
6) Hardheidsclausule/afwijking gestelde in deze notitie
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen afwijken van het gestelde in deze notitie in geval toepassing hiervan leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
7) Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin notitie niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze notitie betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Het tarief voor een standaarduitrit en de extra kosten per m2 zijn sinds de vaststelling van deze bedragen niet meer aangepast. Normaal gesproken zijn de tarieven gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten. Dit is echter niet gebeurd waardoor het huidige tarief bij lange na niet kostendekkend is. Voorgesteld wordt het tarief per jaar te verhogen met een factor voor de inflatie en prijsstijging. Bekeken moet worden of een eventuele tariefstijging maatschappelijk is verantwoord. Tevens bestaat de kans dat de gemeente de clandestiene aanleg van uitritten in de hand werkt door het hanteren van een te hoog tarief.
Voor de hoogte van de tarieven wordt verder verwezen naar de Legesverordening. Tevens is het tarief voor leges betreffende een uitritvergunning door de raad vastgesteld op € 62,00 (tarief 2009).
Deze beleidsregels treden de dag na publicatie in de gemeentelijke informatierubriek van het weekblad Huis-aan-Huis in werking.
De noodzaak om het huidige beleid vast te stellen ontstaat met name uit de behoefte naar duidelijkheid over de invulling en de uitvoering van de uitwegvergunning. Een groot aantal voorvallen waarbij zonder vergunning een uitweg wordt aangelegd, kan bij voorbaat al voorkomen worden door het verschaffen van duidelijkheid aan de inwoners van de gemeente inzake het nieuwe beleid omtrent uitwegen. Voorgesteld wordt om ieder jaar het beleid omtrent de uitwegvergunningverlening te publiceren.
Tevens zal er extra aandacht moeten worden besteed aan de voorlichting bij de aanvraag van een bouwvergunning en/of planologische procedures en dienen de voorwaarden voor een uitwegvergunning opgenomen te worden bij het bouwaanvraagformulier (bijlage 2).
Bijlage 1: juridische onderbouwing
Artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht verstaat onder beleidsregel “een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, die betrekking kan hebben op de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de bevoegdheid waarop de beleidsregel betrekking heeft.
Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht bevat nadere regelgeving omtrent beleidsregels.
Het uitwegenbeleid is gebaseerd op onderstaand artikel van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oldebroek. Op grond van dit artikel is het aanleggen van een uitweg vergunningplichtig. De weigeringsgronden voor een vergunning staan limitatief opgesomd in lid 2 van onderstaand artikel.
Het uitwegenbeleid is een uitwerking van deze weigeringsgronden. In dit beleid wordt uiteengezet hoe het college deze weigeringsgronden in concrete situaties toepassen.
Ter motivering van de vergunningverlening/-weigering kan worden volstaan met verwijzing naar dit beleid. Hierbij moet worden opgemerkt dat er bij beleidsregels altijd sprake is van een inherente afwijkingsbevoegdheid in geval van bijzondere omstandigheden (art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht). In onderstaand overzicht is verkort weergegeven hoe het beleid gebaseerd op de weigeringsgronden uit de APV eruit ziet. De uitgebreide omschrijving is in het beleidsstuk terug te vinden.
Art. 2:6 Algemene Plaatselijke Verordening Oldebroek
Maken, veranderen van een uitweg
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of een verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.
Op grond van artikel 1.4 van de APV kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
Bijlage 2: voorwaarden opgenomen in het aanvraagformulier
Wilt u een uitrit aanleggen, veranderen of verplaatsen dan moet u hiervoor een vergunning aanvragen. Bij een aanvraag om bouwvergunning voor een garage of carport moet u voor het aanleggen van een uitrit ook een vergunning aanvragen.
1. De bestratingswerkzaamheden ten behoeve van de uitrit(ten), waarvoor de vergunning
wordt aangevraagd, worden uitsluitend door of namens de gemeente uitgevoerd.
2. De uitrit wordt uitgevoerd als elementenverharding.
3. Het tracé van de uitrit zal dusdanig gekozen worden, dat zoveel mogelijk groen gespaard
4. De maximale breedte van de uitrit wordt door de gemeente aangegeven. Voor woningen is
deze 3 meter en voor bedrijven is deze 8 meter.
5. De gemeente zal zich het recht voorbehouden om de uitrit te (laten) verwijderen, indien dit
met het oog op de belangen van de verkeersveiligheid noodzakelijk moet worden geacht.
6. De gemeente zal zich het recht voorbehouden om de uitrit te (laten) verwijderen, wanneer
de uitrit zijn functie verloren heeft.
7. De tarieven worden gebaseerd op de werkelijke kosten. Zie hiervoor de Legesverordening
8. Met de voor de aanleg van de uitrit benodigde werkzaamheden kan pas worden begonnen
na het verlenen van de vergunning.
10. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen nadere voorwaarden stellen.