Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel hogere waarden gemeente Zaanstad |
Citeertitel | Beleidsregel hogere waarden gemeente Zaanstad |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet geluidhinder
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-12-2009 | 02-12-2014 | Onbekend | 24-11-2009 Gemeenteblad 2009, nummer 97 | Z/2009/178412 |
Het beleid betreffende het vaststellen van hogere waarden voorwegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai
De aanleiding voor het opstellen van deze beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder is de wijziging van de Wet geluidhinder (Wgh) die op 1 januari 2007 van kracht is geworden, waarmee de bevoegdheid om hogere waarden (ten aanzien van de geluidbelasting op geluidgevoelige bestemmingen) vast te stellen in de meeste situaties bij het college van burgemeester en wethouders is komen te liggen (artikel 110a lid 1 Wgh).
Het doel van deze beleidsregel is om de gemeentelijke uitvoering van deze bevoegdheid, transparant te maken, duidelijke kaders te stellen voor ruimtelijke plannen en verkeersplannen en zorg te dragen voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties met geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeursgrenswaarden.
De beleidsregel is intern bindend en geeft extern de nodige rechtszekerheid. Het is vooral een leidraad voor betrokken ambtenaren in de voornoemde werkvelden, bestuurders en belanghebbenden.
De beleidsregel wordt gebruikt bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, het nemen van een projectbesluit (Wet ruimtelijke ordening) of de aanleg of reconstructie van een weg. Het betreft het toestaan van een hogere waarde dan de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen etc. In hoofdlijnen gaat dit volgens het volgende stappenplan:
De gemeente kan hogere geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen niet altijd voorkomen. In deze beleidsregel zijn voorwaarden geformuleerd waarbinnen de gemeente deze hogere waarden toestaat. De uitvoering wordt voor een deel door de Wet geluidhinder opgelegd en voor een deel door de gemeente ingevuld. Het college kan in incidentele situaties besluiten af te wijken van de in deze beleidsregel gestelde voorwaarden. Het besluit dient dan deugdelijk gemotiveerd te zijn.
De procedure voor het vaststellen van hogere waarden is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht
De aanleiding voor het opstellen van deze beleidsregel hogere waarden Wgh is de wijziging van de Wet geluidhinder die op 1 januari 2007 van kracht is geworden. Eén van de meest belangrijke wijzigingen is de decentralisatie van de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden van Gedeputeerde Staten naar het college van de gemeenten.
Het college van B&W is echter niet bevoegd hogere waarden vast te stellen bij de aanleg of reconstructie van Rijkswegen en Provinciale wegen en bij de vaststelling of wijziging van de geluidzones van regionale bedrijfsterreinen.
Het doel van deze beleidsregel is om de gemeentelijke uitvoering van deze bevoegdheid transparant te maken, duidelijke kaders te stellen voor ruimtelijke plannen en verkeersplannen en vooral zorg te dragen voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waarin geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hierbij zijn de uitgangspunten (ten aanzien van “Geluid”) zoals dat in de Ruimtelijke Milieuvisie is omschreven, leidend. Dit beleid draagt ertoe bij dat de toename van het aantal verleende hogere waarden beperkter zal blijven ten opzichte van de situatie zonder beleidsregel. Hierdoor zal er een lagere groei zijn van het aantal (nieuwe) milieubelaste woningen op het gebied van “geluid”. Ten aanzien van bestaande situaties zal deze beleidsregel géén invloed hebben op de doelstelling uit de Ruimtelijke Milieuvisie (het terugdringen van het aantal milieubelaste woningen met 50 % in 2020).
De gemeente bewaakt de balans tussen de groei en de leefbaarheid, tussen dynamiek en rust. Zij geeft ruimte voor economische ontwikkeling en zorgt voor een goed werk- en woonklimaat. Een belangrijk element in deze balans is het beperken van geluidshinder in de woon- en leefomgeving en het toestaan van geluidsproductie op minder kwetsbare plaatsen.
De landelijke regelgeving is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen of verminderen van geluidshinder voor bewoners. Het achterliggende doel is om negatieve gezondheidseffecten te beperken. De belangrijkste regelgeving (zie hoofdstuk 2) is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet milieubeheer (Wm) en het Bouwbesluit. De gemeente reguleert met deze wettelijke instrumenten een deel van de geluidsproductie van weg- en railverkeer, van bedrijven en het geluidsniveau in en tussen gebouwen.
De reikwijdte van deze beleidsregel is de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de in de Wet geluidhinder omschreven taken voor geluid tengevolge van weg- en railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. In de gemeente Zaanstad zijn zo’n 11 gezoneerde industrieterreinen aanwezig.
Luchtvaartlawaai wordt buiten beschouwing gelaten. De regels voor de luchtvaartsector (luchthaven Schiphol, Luchtverkeersleiding Nederland en luchtvaartmaatschappijen) staan in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB). De regels met beperkingen aan het ruimtegebruik zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB). Ook in de Nota Ruimte zijn voor het gebied rond de luchthaven Schiphol ruimtelijke beperkingen opgenomen. Voor ontwikkelingen binnen het beperkingengebied van Schiphol is een “Verklaring van geen bezwaar” van de VROM inspectie noodzakelijk.
Het beleid Hogere waarden Wet geluidhinder wordt veelal gebruikt bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan, het nemen van een projectbesluit (Wro) of bij de aanleg of reconstructie van een weg. Het betreft meestal het toestaan van hogere waarden dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen etc. In geval van de aanleg of reconstructie van een weg betreft het meestal het toestaan van hogere waarden op bestaande geluidsgevoelige bestemmingen.
Deze beleidsregel is een "beleidsregel" in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:81 Awb). Een "beleidsregel" is een algemene regel over de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften. De beleidsregel dient ter invulling van de bevoegdheden voor het vaststellen van hogere waarden op grond artikel 110a, lid 1 en lid 2 van de Wet geluidhinder per 1 januari 2007. De gemeente heeft ingevolge de hiervoor genoemde artikelen uit de Wet geluidhinder de bevoegdheid hogere waarden vast te stellen binnen de door haar vastgestelde kaders, voor zover deze kaders niet in strijd zijn met de wettelijke regelgeving. Dit betekent concreet dat een strenger regime dan wat de Wet geluidhinder aangeeft wel mag, maar een minder streng regime (hogere waarden die boven de maximale grenswaarde uit de Wet geluidhinder (zie bijlage 4) uitgaan), niet mag.
Twee jaar nadat de beleidsregel is vastgesteld, zal de gemeente de werking en effectiviteit van het beleid onderzoeken. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de ervaring die tot dan toe is opgedaan bij het toepassen van de beleidsregel hogere waarden zoals in deze nota omschreven. Indien nodig kan het gemeentelijke beleid worden gewijzigd en opnieuw worden vastgesteld.
In hoofdstuk 2 van deze beleidsregel is het wettelijke kader beschreven. Hoofdstuk 3 vormt de kern van deze beleidsregel. Hierin zijn de toetsingswaarden en randvoorwaarden voor het verlenen van hogere waarden beschreven. In hoofdstuk 4 worden de van belang zijnde aandachtspunten omschreven. In de bijlagen zijn begrippen, overzichten, kaarten en de procedure opgenomen.
In deze beleidsregel wordt regelmatig verwezen naar wetsartikelen. Deze zijn via internet bij de overheid te downloaden op www.wetten.overheid.nl.
De belangrijkste wettelijke instrumenten ter voorkoming of vermindering van geluidshinder zijn de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit. Deze beleidsregel komt voort uit de Wet geluidhinder en is verbonden met andere wetgeving. Hierna is een korte toelichting op deze wetten opgenomen.
De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder regelen de beheersing van de geluidshinder vanwege wegverkeer, spoorverkeer en gezoneerde industrieterreinen. De wet is gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen moeten voldoen aan geluidsnormen.
In de gewijzigde Wet geluidhinder is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai overgestapt op de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt aangeduid met “dB”. Voor industrielawaai is (nog) niet de Europese dosismaat ingevoerd, daarvoor geldt nog de oude dosismaat Letm in dB(A).
Het wettelijke regime maakt onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties. De normen zijn voor nieuwe situaties in beginsel strenger dan voor bestaande situaties. Hieronder volgt een overzicht van enkele belangrijke onderwerpen uit de Wgh.
De Wgh hanteert een voorkeursvolgorde bij de bestrijding van geluidshinder, te weten:
In de Wet geluidhinder en de bijbehorende besluiten is aangegeven welke gebouwen of terreinen bescherming genieten tegen geluid. Dit worden geluidsgevoelige bestemmingen genoemd; deze zijn vermeld in bijlage 1.
Geluid en hinder zijn ruimtelijk bepaald: het geluidsniveau neemt af bij toenemende afstand tussen de bron en de ontvanger. De wetgever heeft om die reden gekozen voor het definiëren van ruimtelijke aandachtsgebieden, de zogeheten geluidszones. Er zijn zones gedefinieerd voor drie geluidsbronnen: wegverkeer, railverkeer en industrieterreinen met grote lawaaimakers.
Aan zones zijn verschillende geluidsnormen gekoppeld voor elk van de geluidsbronnen. De normstelling onderscheidt een voorkeursgrenswaarde en een maximale grenswaarde. De voorkeursgrenswaarde voor geluid wordt voor alle (nieuwe) geluidsgevoelige bestemmingen nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet overal en altijd mogelijk. Daarom bevat de Wet geluidhinder de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot de maximale grenswaarde. In Zaanstad wordt maximaal ontheffing verleend tot de uit de Ruimtelijke Milieuvisie afkomstige basiskwaliteit- en ambitiewaarden. Bij een geluidbelasting hoger dan de basiskwaliteit-/ambitiewaarde, doch lager dan de wettelijk vastgestelde maximale grenswaarde wordt alleen gemotiveerd ontheffing verleend. Deze ontheffing zal enkel worden verleend op basis van een bestuurlijk besluit. Het bestuurlijke voorstel zal de consequenties van alle mogelijkheden c.q. opties moeten bevatten als basis voor de bestuurlijke besluitvorming. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld beperkingen in het toestaan van woningbouw binnen zones van industrieterreinen. Bestuurlijke besluitvorming vindt plaats op basis van een afweging van (groot) algemeen, dan wel maatschappelijk belang. Hierbij mogen de doelstellingen uit de Ruimtelijke Milieuvisie niet uit het oog worden verloren. Het bestuurlijke besluitvormingsproces is vooralsnog niet nodig bij geluidsbelastingen veroorzaakt door verkeer op stroom- en gebiedsontsluitingswegen aangezien bij deze categorieën ontheffing mogelijk is tot de wettelijk vastgestelde maximale grenswaarde. De geluidbelasting veroorzaakt door deze stroom- en gebiedsontsluitingswegen is zodanig hoog dat, zo wordt verwacht, er (bij voorbaat) niet kan worden voldaan aan de vastgestelde basiskwaliteit- en ambitiewaarden. Deze wegen betreffen voornamelijk 50 km/h wegen met een verkeersintensiteit die hogere geluidbelastingen veroorzaken dan de genoemde basiskwaliteit- en ambitiewaarden. Ook op deze wegen zijn de ontheffingscriteria en voorwaarden van toepassing (zie § 3.3 sub 1 en sub 3) om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat er onderzoek zal moeten worden gedaan naar de mogelijkheden om de geluidbelasting veroorzaakt door de stroom- en gebiedsontsluitingswegen, te reduceren.
Wettelijke eisen en randvoorwaarden (ontheffingsgronden)
In de Wet geluidhinder zijn ontheffingsgronden opgenomen op grond waarvan van de voorkeursgrenswaarde kan worden afgeweken en er een hogere waarde kan worden verleend. Deze ontheffingsgronden zijn gebaseerd op stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeer/vervoerskundige en financiële aspecten. Alleen als blijkt dat geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel in conflict zijn met één of meerdere van de genoemde ontheffingsgronden, kan worden overgegaan tot het verlenen van een hogere waarde.
Ter verduidelijking hiervan volgt hier een korte toelichting op elk van deze ontheffingsgronden:
De vraag wanneer er sprake is van stedenbouwkundige bezwaren is niet eenduidig te beantwoorden. Het realiseren van bijvoorbeeld een geluidsscherm langs een gemeentelijke weg of in een stadscentrum zal al snel als bezwaarlijk worden gezien. Vaak past een scherm niet in een stedelijke omgeving of bewoners willen geen scherm omdat hun uitzicht hierdoor wordt belemmerd. Als de initiatiefnemer kan aantonen dat woningbouw ter plaatse noodzakelijk is en dat deze bebouwing niet anders gesitueerd kan worden, kan op basis van stedenbouwkundige argumenten en locatiespecifieke omstandigheden een hogere waarde worden aangevraagd.
Overdrachtsmaatregelen buiten de bebouwde kom kunnen in verband met bijvoorbeeld doorsnijdingen in het landschap en esthetische aspecten bezwaarlijk zijn. In voorkomend geval kan het relevant zijn dat een deskundige de overdrachtsmaatregel op de onderdelen landschap, flora en fauna toetst.
Verkeer- en vervoerskundige aspecten
Deze aspecten hebben onder meer betrekking op maatregelen die het aantal verkeerbewegingen op een weg beïnvloeden zoals bijvoorbeeld verkeersbesluiten die voor vermindering van de verkeersintensiteit of verlaging van de rijsnelheid zorgen. Aangezien het niet uit te sluiten is dat zo’n maatregel een verslechtering voor een ander deel van de gemeente oplevert, is het vaak noodzakelijk de consequenties van een dergelijk besluit voor een groter aandachtsgebied door een verkeerskundige/ geluidsdeskundige te laten onderzoeken. Uiteraard dienen de genomen besluiten te passen binnen de systematiek van het Verkeers- en Vervoersplan (ZVVP) van de gemeente.
Het betreft hier veelal de afweging tussen de kosten van bron- en overdrachtsmaatregelen en het accepteren (aanvragen) van een hogere waarde. Het realiseren van een geluidsscherm bij een groter aantal woningen is eerder financieel acceptabel dan bij een enkele woning. Hetzelfde geldt voor bronmaatregelen zoals stil asfalt: het is financieel niet doelmatig om stil asfalt aan te brengen voor één of enkele woningen. Elke situatie zal zo zijn eigen specifieke kenmerken hebben, zodat het moeilijk is om hier een algemeen criterium voor te ontwikkelen. Er zal van geval tot geval de afweging tussen de kosten van geluidmaatregelen en het verzoeken om een hogere waarde moeten worden gemaakt. Om hier toch enig richting aan te geven, zullen de kosten van geluidmaatregelen om te komen tot de voorkeursgrenswaarde worden getoetst aan het bedrag dat gelijk staat aan 5 % van de bouwsom van het (ruimtelijk) plan. Als de kosten van geluidmaatregelen aantoonbaar hoger zijn dan deze 5 %, kan ertoe worden overgegaan om een hogere waarde te verlenen. Zijn de kosten lager dan de genoemde 5 %, zal geen hogere waarde worden verleend en zal deze investering moeten worden gedaan in geluidreducerende maatregelen. Deze kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer van het (bouw)plan. Het is in ieder geval belangrijk dat uit akoestische onderzoek blijkt wat de kosten van mogelijke geluidmaatregelen zijn en welke afweging er wordt gemaakt om deze wel of niet te (laten) treffen.
Om te voorkomen dat een hogere waarde moet worden verleend, zal bij het indienen van een (ruimtelijk) plan allereerst moeten worden gekeken naar de mogelijkheden voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat voldoende afstand tussen geluidsbron en ontvanger nodig is om geluidsknelpunten te voorkomen. Maar omdat ruimte vaak schaars is en we ook vaak met bestaande situaties te maken hebben, kan de oplossing in de ruimtelijke ordening niet altijd gevonden worden.
Bij het (ruimtelijk) plan of bij de aanleg of reconstructie van een (spoor)weg wordt in de regel een akoestisch onderzoek bijgevoegd. Dit onderzoek geeft inzicht in de geluidbelasting in het maatgevende jaar (10 jaar vooruit geprognotiseerd). Er dient onderzocht te worden of er bron- of overdrachtmaatregelen mogelijk zijn om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en als dit niet mogelijk is zal, op basis van de hierboven genoemde ontheffingsgronden, voldoende gemotiveerd moeten worden waarom niet.
Indien het onderzoeksgebied binnen meerdere geluidszones van de Wgh ligt, dient de gemeente c.q. initiatiefnemer volgens artikel 110a lid 6 Wgh ook onderzoek te (laten) doen naar de effecten van de samenloop (cumulatie) van de verschillende geluidsbronnen. Cumulatie van geluidniveau’s moet plaatsvinden conform bijlage 1, hoofdstuk 2 van de Bijlage Reken en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De ingevolge artikel 110g van de Wgh bij wegverkeerslawaai toe te passen aftrek wordt bij deze rekenmethode niet toegepast. Bij de terugrekening naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer wordt op de gecumuleerde waarde deze aftrek pas toegepast.
Conform artikel 1.5 van het Besluit geluidhinder kan de gemeente alleen hogere waarden vaststellen als cumulatie van verschillende geluidsbronnen niet leidt tot onaanvaardbare geluidsbelastingen. De gecumuleerde waarde (L cum) mag nooit hoger zijn dan de wettelijk vastgestelde maximale grenswaarde. Er treedt een onaanvaardbare geluidbelasting op als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de betreffende basiskwaliteit- of ambitiewaarde. Hierbij is de bronsoort met de hoogste basiskwaliteit- of ambitiewaarde maatgevend. 3 dB komt overeen met een verhoging van de geluidbelasting die als significant hoger wordt ervaren.
Bij stroom- en gebiedsontsluitingswegen is vooralsnog sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de maximumgrenswaarden uit de Wet geluidhinder.
Als er sprake is van verschillende geluidsbronnen op een en dezelfde gevel, zal getoetst moeten worden of de gecumuleerde geluidbelasting voldoet aan de normen. Dit wordt bepaald op basis van de volgende criteria:
De gemeente gaat alleen over tot het verlenen van een hogere waarde als er, ondanks eventuele maatregelen, niet kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Bij het proces tot het verlenen van een hogere waarde kunnen samengevat 2 trajecten worden onderscheiden: het voortraject en het hoofdtraject. Deze zijn als volgt opgebouwd:
=>Indienen (ruimtelijk) plan + akoestisch onderzoek
=>Beoordelen ruimtelijk plan + akoestisch onderzoek
=>Als geluidbelasting < voorkeursgrenswaarde is geen hogere waarde noodzakelijk.
=>Als geluidbelasting > voorkeursgrenswaarde is verlenen hogere waarde mogelijk noodzakelijk
=>Vooroverleg opstarten tussen initiatiefnemer (ruimtelijk) plan en verkeer-/stedenbouwkundige en milieukundige over hogere waarde procedure
=>Uitvoeren (nader) akoestisch onderzoek naar mogelijke maatregelen om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde Hierbij geldt de voorkeursvolgorde: Bron – Overdracht – Ontvanger.
=>Als maatregelen voldoende doeltreffend zijn, is geen hogere waarde nodig
=>Als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of er bestaan overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, is wel hogere waarde nodig
=>Aanvraag om hogere waarde (door gemeente of initiatiefnemer) voorbereiden.
=>Indienen aanvraag om hogere waarde (door gemeente of initiatiefnemer)
=>Toetsen aanvraag aan ontheffingscriteria en voorwaarden
=>Eventueel wijzigen (ruimtelijk) plan (ten aanzien van indeling, geluidluwe gevel of geluidluwe buitenruimte)
=>Ter visie leggen ontwerpbesluit
=>Definitief hogere waarde besluit, genomen door College van B&W (beroep bij Raad van State mogelijk)
=>Inschrijven hogere waarde besluit in Kadaster.
De gemeente heeft, in afwijking van de wettelijk vastgestelde normering, bij het toekennen van een hogere waarde gekozen voor een gebiedsgerichte benadering. Per gebiedstype, overeenkomend met die uit de Ruimtelijke Milieuvisie, zijn maximale grenswaarden vastgesteld die zijn vertaald in de Basiskwaliteit- en Ambitiewaarden (zie § 3.2).
De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet voor bedrijfsmatige activiteiten. Met deze wet toetst de overheid, meestal de gemeente, de gevolgen van de activiteiten van een bedrijf voor het milieu. Afhankelijk van de aard van het bedrijf vindt de toetsing plaats aan algemene (geluids)voorschriften of aan maatwerkvoorschriften.
Alleen wanneer een bedrijf is gevestigd op een gezoneerd industrieterrein (terrein met grote lawaaimakers), schrijft de Wet geluidhinder voor dat het geluid van alle bedrijven samen op de zonegrens, onder bepaalde geluidsnormen moet blijven. De beleidsregel hogere waarden Wgh gaat niet in op de toegestane geluidsproductie per bedrijf.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft een zorgvuldige voorbereiding van ruimtelijke plannen voor. Hieronder valt ook een zorgvuldige milieuhygiënische afweging. Het aspect geluid maakt deel uit van deze afweging. Ook situaties die niet onder de Wet geluidhinder vallen, zoals woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen langs wegen met een maximumsnelheid van 30 km per uur, dient de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de milieuhygiënische afweging te betrekken. Zie verder § 4.4 (Weg met maximumsnelheid van 30 km/h). Bij situaties met woonboten (een geluidgevoelig object in de zin van de Wet milieubeheer) is eveneens een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk.
In het Bouwbesluit zijn prestatie-eisen opgenomen voor geluidswering van gevels en tussen gebouwen onderling. Het Bouwbesluit maakt hierbij onderscheid tussen bestaande en nieuwe gebouwen. De eisen voor nieuwbouw zijn alleen van toepassing bij bouw of verbouw en gaan uit van een minimaal beschermingsniveau binnen geluidsgevoelige ruimten. In dit kader wordt, in afwijking van de Wet geluidhinder, een slaapvertrek van een kinderdagverblijf ook als een geluidgevoelige ruimte beschouwd, zodat ook hier de eisen uit het Bouwbesluit, voor wat betreft de geluidwering van de scheidingsconstructie tussen het verblijfsgebied (slaapvertrek) en de buitenlucht, van toepassing zijn. Dit om de gebruikers te beschermen tegen een te hoog geluidniveau en om een goed leefklimaat te garanderen. Een goede ruimtelijke ordening is daarbij van belang.
Conform het Bouwbesluit moet voor nieuwbouw de geluidswering van door weg- en railverkeer geluidbelaste gevels het verschil bedragen tussen de heersende geluidbelasting (zonder aftrek art. 110g Wgh) en 33 dB, met een minimum van 20 dB. Aan deze eis zal het slaapvertrek van het kinderdagverblijf worden getoetst. Voor specifieke geluidgevoelige bestemmingen zoals scholen en gezondheidszorggebouwen wordt een ondergrens van 28 dB gehanteerd waarbij eveneens een minimale geluidwerendheid van 20 dB van toepassing is. Bij industrielawaai moet de geluidwering het verschil bedragen tussen de heersende geluidbelasting en 35 dB(A), met een minimum van 20 dB.
Bij de vaststelling van de benodigde geluidwerendheid van de geluidbelaste gevel zal, indien van toepassing, rekening worden gehouden met de aan die gevel heersende cumulatieve geluidbelasting.
De voorkeursgrenswaarde van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB, van spoorweglawaai 55 dB en van industrielawaai 50 dB(A). Wanneer de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en geluidsbeperkende maatregelen redelijkerwijs (en aantoonbaar) niet mogelijk zijn, kunnen hogere grenswaarden worden vastgesteld. Dit wordt ook wel ontheffing genoemd. De hogere grenswaarden zijn beperkt tot een bepaald maximum. Deze grenswaarden zijn in Zaanstad vertaald naar Basiskwaliteit- en Ambitiewaarden (zie § 3.2), die zijn overgenomen uit de Ruimtelijke Milieuvisie.
In de door de gemeente vastgestelde Ruimtelijke Milieuvisie zijn voor diverse omgevingscategorieën (gebiedstyperingen), afkomstig uit “Dansen op het veen” (zie bijlage 5), de zogenaamde basiskwaliteit en de ambitiewaarde vastgesteld. Deze waarden zijn dus gebiedsgericht waardoor een differentiatie ontstaat in het toestaan van maximale geluidniveau’s. Zo wordt in een woonomgeving minder geluid toegestaan dan in het centrumgebied. De omgevingscategorieën worden hiernavolgend kort toegelicht:
Een woongebied is een gebied met als hoofdfunctie wonen. Slechts op enkele plaatsen in het gebied bevinden zich voorzieningen. Bedrijvigheid komt in deze gebieden nauwelijks voor. Woongebieden kunnen getypeerd worden als verblijfsgebieden: in een woongebied brengen mensen een groot deel van hun tijd door. In woongebieden verblijven bovendien kwetsbare groepen als kinderen en ouderen.
Een gemengd gebied is een levendig gebied waar naast woningen ook bedrijven en voorzieningen aanwezig zijn, een voor Zaanstad typerende menging van wonen en werken. Over het algemeen heeft het wonen hier de overhand.
Het centrumgebied is een dynamisch gebied met veel voorzieningen. Het centrumgebied kenmerkt zich door een hoge dichtheid en een intensieve menging van diverse functies. Het geluidniveau mag hier wat hoger liggen dan in een woonwijk.
Bedrijventerrein + gemengd werkgebied
Op een bedrijventerreinen worden bedrijven tot en met milieucategorie 4 toegestaan. Deze terreinen zijn kleinschaliger dan de (gezoneerde) industrieterreinen.
Een gemengd werkgebied kenmerkt zich door arbeidsintensieve werkgelegenheid. Dienstverlening en kantoren zijn beperkt toegestaan, mits dit geen afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de in dit profiel gewenste bedrijvigheid. In een gemengd werkgebied zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3 toegestaan.
Op een industrieterrein bevinden zich bedrijven in de zwaardere milieucategorieën (tot en met 5). Er zijn alleen bedrijven aanwezig, waarbij de aanwezigheid van een bedrijfswoning niet uitgesloten is.
In het algemeen zijn er op industrieterreinen relatief weinig mensen aanwezig. De combinatie van zwaardere bedrijvigheid en relatief weinig mensen maakt het mogelijk om hier hogere geluidniveau’s toe te staan dan in de andere gebiedstypen.
In dit gebied vindt agrarische bedrijvigheid plaats zoals melkveehouderij en akkerbouw met wat (bedrijfs)wonen. Het agrarisch gebied heeft als voornaamste functie landbouw en veeteelt. Vanwege het groene karakter zal het geluidsniveau overwegend laag zijn.
De Basiskwaliteit heeft betrekking op bestaande situaties + vervangende (nieuw)bouw (korte termijn), de ambitiewaarde op toekomstige situatie (langere termijn: tot 2020). De in beginsel maximaal te verlenen hogere waarden zijn vastgesteld op basis van deze Basiskwaliteit en Ambitiewaarde. In situaties waarbij de Basiskwaliteit dan wel de Ambitiewaarde wordt overschreden, kan slechts ontheffing worden verleend (tot de maximumgrenswaarde) op basis van een gemotiveerd besluit van het college. Bij geluidsbelastingen veroorzaakt door stroom- en gebiedsontsluitingswegen is ontheffing zonder een besluit van het college vooralsnog mogelijk tot de maximumgrenswaarden.
De maximaal te verlenen waarden (Basiskwaliteit en Ambitiewaarde) staan per omgevingscategorie en per geluidsbron vermeld in onderstaand overzicht.
Woongebied: BASISKWALITEIT AMBITIEWAARDE
Gemengd gebied: BASISKWALITEIT AMBITIEWAARDE
Centrumgebied: BASISKWALITEIT AMBITIEWAARDE
gemengd werkgebied: BASISKWALITEIT AMBITIEWAARDE
(*) Industrieterrein: BASISKWALITEIT AMBITIEWAARDE
(*) Bestaande woningen en bedrijfswoningen op industrieterreinen mogen gehandhaafd blijven, nieuwe situaties zullen niet meer toegestaan worden.
Agrarisch gebied BASISKWALITEIT AMBITIEWAARDE
Voor woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen die zijn gelegen langs stroom- en gebiedsontsluitingswegen (zie bijlage 5A en 5B) gelden vooralsnog de maximumgrenswaarden voor wegverkeerslawaai zoals vermeld in de Wgh. Deze verruiming van de normen geldt alleen bij de omgevings-categorieën “Woongebied”, “Gemengd gebied” en “Centrumgebied”. De maximumgrenswaarde mag hier niet worden overschreden en het geluidsniveau in de woning moet voldoen aan de binnenwaarde uit het bouwbesluit. In de toekomst moet echter ook in deze situaties de geluidbelasting teruggebracht worden tot de betreffende basiskwaliteit- en/of ambitiewaarden. Daarom zal onderzoek worden gedaan naar de technische en organisatorische beheersmaatregelen die op korte en lange termijn genomen kunnen worden om de gewenste geluidsniveaus te realiseren. Daarbij zal een analyse worden gemaakt van de haalbaarheid en betaalbaarheid van die maatregelen.
In de nieuwe Wet geluidhinder is voorgeschreven dat plannen eerst uitvoerig worden onderzocht op mogelijke maatregelen om het aanwezige geluidniveau te beheersen. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. Het slotstuk van deze procedure is het verlenen van een hogere waarde om de realisatie van een (ruimtelijk) plan alsnog mogelijk te maken. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het toestaan van een bepaald geluidniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat. De volgende stappen moeten hiervoor worden gevolgd:
Bij het vaststellen van de criteria is zoveel mogelijk aangesloten bij de formuleringen van de Wet geluidhinder en bijbehorende besluiten zoals deze reeds vóór 1 januari 2007 golden. Er moet aan tenminste 1 criterium voor ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor vaststelling van een hogere waarde.
De ontheffingscriteria voor de hogere waarde procedure zijn:
de woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen vervullen door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie voor andere woningen (in aantal tenminste de helft van het aantal woningen waaraan de afschermende functie wordt toegekend) of voor andere geluidgevoelige objecten.
Deze zijn vermeld per omgevingscategorie en per geluidsbron in het overzicht met Basiskwaliteit en Ambitiewaarde. In beginsel kan ontheffing worden verleend tot de genoemde Basiskwaliteit en Ambitiewaarden. Bij hogere geluidniveau’s kan alléén ontheffing worden verleend op basis van een bestuurlijk besluit waarbij is aangetoond dat er geen mogelijkheden zijn om de geluidbelasting terug te dringen dan wel de kosten van geluidwerende/geluidbeperkende voorzieningen de norm van 5 % van de bouwkosten overschrijdt.
3.Voorwaarden aan de hogere waarde
De gemeente zet zich in voor een leefbare woonsituatie, ook op locaties met een hoge geluidbelasting. De uitgangspunten van dit streven zijn vertaald in de thema’s uit de Ruimtelijke Milieuvisie 2008 die de periode tot 2020 beslaat en de actiepunten die beschreven zijn in het door de Raad vastgesteld Actieplan Omgevingslawaai.
De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden (de voorwaarden leggen de initiatiefnemer van plannen een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie).
De voorwaarden voor het verlenen van een hogere waarde zijn:
De woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen. Als dit niet mogelijk is geldt de hogere waarde minus 10 dB.
De woning bevat voldoende verblijfsruimte(n) aan de zijde van de geluidsluwe gevel. Dit geldt voor ten minste 30 % van het aantal verblijfsruimten of 30 % van het oppervlakte van het totale verblijfsgebied.
Indien de woning beschikt over één of meer (afsluitbare) buitenruimten (bijvoorbeeld een (af te sluiten) balkon of een tuin), dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan mag het geluidsniveau in deze buitenruimte niet meer dan 5 dB hoger zijn dan aan de geluidsluwe zijde.
Deze beleidsregel is van toepassing bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, het nemen van een projectbesluit (Wro) of de aanleg of reconstructie van een weg. De hieronder genoemde aandachtspunten zijn vooral van toepassing voor bestemmings- en projectplannen. Bijlage 2 geeft schematisch de samenloop weer tussen de procedure voor een ruimtelijk plan (bestemmingsplan en projectplan) en die voor het vaststellen van een hogere waarde.
De voor deze plannen te volgen procedure is in bijlage 3 weergegeven.
Bij de eerste voorbereiding van ruimtelijke plannen zorgt een overleg met de geluids(/milieu)deskundige ervoor dat in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden voor een optimale inpassing kunnen worden onderzocht. Indien op voorhand duidelijk is dat de te ontwikkelen woon- en leefomgeving vanwege de geluidssituatie onder druk staat, zal vanaf het begin van het ontwerpproces de inbreng van een geluidsdeskundige van de gemeente (vakgroep Ruimtelijk Milieu) nodig zijn.
De Wgh schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van ruimtelijke plannen akoestisch moet (laten) onderzoeken, indien de (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone van een weg, een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein liggen.
De Wgh legt nadrukkelijk een onderzoeksplicht op. Eerst moet de gemeente de geluidniveaus zonder geluidreducerende maatregelen in beeld (laten) brengen. Indien de voorkeurswaarde wordt overschreden moet de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen worden onderzocht om te komen tot de voorkeurswaarde. Onderzoek moet plaatsvinden conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In het algemeen geldt: hoe hoger de geluidniveaus des te meer maatregelen er noodzakelijk zijn. Bij het treffen van maatregelen geldt de in § 2.1 vermelde voorkeursvolgorde van bron, overdracht en ontvanger.
Een weg met een maximumsnelheid van 30 km per uur heeft conform de Wgh geen zone. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat voor een goede ruimtelijke ordening van een ontwikkeling (bouwplan), een dergelijke weg in de beoordeling meegenomen moet worden indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg geluidsniveaus veroorzaakt die hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Dit kan al het geval zijn bij een weg met een intensiteit van 1500 (asfalt) of 600 (klinkers) motorvoertuigen per etmaal. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de wettelijke voorkeurswaarde wordt overschreden dan stelt de gemeente conform deze beleidsregel dezelfde voorwaarden als die voor een weg mét een zone.
Indien de gemeente voornemens is om hogere waarden vast te stellen voor geluid afkomstig van een infrastructuur waarvan de gemeente geen wegbeheerder is, zoals een provinciale weg, rijksweg, spoorweg, een weg van een andere gemeente of een industrieterrein, dan informeert de gemeente deze wegbeheerder of zone beheerder als belanghebbende hierover.
Indien het akoestisch onderzoek aantoont dat maatregelen aan de bron of in de overdracht niet of beperkt mogelijk zijn, dan dient de initiatiefnemer de nadelen van een hoog geluidsniveau te compenseren door het treffen van maatregelen bij de ontvanger. Hierdoor wordt de situatie bij de ontvanger als minder hinderlijk ervaren. Deze maatregelen kunnen akoestisch van aard zijn, maar dat hoeft niet. Maatregelen van akoestische aard beïnvloeden de geluidssituatie bij de ontvanger, zoals een aangepaste planopzet, het situeren van een tuin aan de rustige kant van een woning of een aangepaste indeling van de woning waarbij de woon- en slaapkamers aan de rustige kant zijn gelegen. Dit soort maatregelen moeten in principe zoveel mogelijk vanaf het begin van het proces van planvorming meegenomen worden.
Dove gevels De aanwezigheid van zogenaamde “dove gevels” dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Daar waar het niet anders kan moet het aantal “dove gevels” per woning tot maximaal één worden beperkt. De voorwaarden verbonden aan de hogere waarde (zie § 3.3 sub 3) zijn ook van toepassing bij dove gevels. Het toepassen van een dove gevel in het traject van bestuurlijke besluitvorming wordt in beginsel niet toegestaan.
Nadat het besluit definitief is, moet conform het gestelde in artikel 110i Wgh, de vastgestelde hogere waarden worden opgenomen in het Kadaster, als informatie behorende bij de betreffende woning.
Bij de vaststelling van hogere waarden dient de gemeente ook rekening te houden met de in het verleden door de provincie en het rijk vastgestelde hogere waarden.
De gemeente stuurt een afschrift van de verleende hogere waarden naar het Kadaster, zodat deze kan worden verwerkt.
Geluidsgevoelige bestemmingen (samengevat): de volgende geluidsgevoelige bestemmingen zijn beschermd binnen de Wet geluidhinder:
Reconstructie van een weg (samengevat): een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de bestaande geluidbelasting (hoger dan de voorkeurswaarde) met 2 dB of meer wordt verhoogd.
Gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
Onder een gevel wordt niet verstaan:
Geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m²;
Dove gevel (samengevat): dit is geen gevel in de zin van de Wet geluidhinder en de daarop berustende bepalingen gelden niet als er voldoende gevelisolatie is en er alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn. Deze bij uitzondering te openen delen, zoals een nooddeur, mogen niet grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Geluidsluwe gevel (gemeentelijk begrip): gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen, dan wel de vastgestelde hogere waarde minus 10 dB. Per weg geldt een voorkeurswaarde van meestal 48 dB, per spoorweg een voorkeurswaarde van meestal 55 dB en per industrieterrein geldt een voorkeurswaarde van 50 dB(A).
Verblijfsruimte: (geluidsgevoelige) ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden:
Ter inzage legging van het ontwerpbesluit door bevoegd gezag.
De stukken liggen gedurende een termijn van zes weken ter inzage (artikel 3:16 Awb) Het ontwerp van het hogere waarde besluit wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met het ontwerp-bestemmingplan waarvoor het wordt genomen of met het ontwerpbesluit artikel 19 lid 1 WRO.
Belanghebbenden kunnen bij de gemeente naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen (art 3:15 lid 1 Awb).
De zienswijzen worden verwerkt in het definitieve besluit.
Na behandeling van de zienswijzen neemt de gemeente een definitief besluit (het ontwerpbesluit wordt besluit).
Indien er geen zienswijzen naar voren zijn gebracht wordt het besluit genomen binnen vier weken nadat de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken (3:18 lid 4 Awb).
Indien er wel zienswijzen zijn ingediend en het betreft een besluit op aanvraag dan neemt het bestuursorgaan het besluit binnen zes maanden na ontvangt van de aanvraag (3:18 lid 2 Awb).
Het besluit treedt niet eerder in werking dan dat het bekend is gemaakt (3:40 Awb) door kennisgeving van het besluit of van de zakelijk inhoud ervan in en van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-blad (3:42 Awb). In de bekendmaking wordt vermeld dat beroep mogelijk is tegen het besluit.
Ter inzagelegging definitief besluit.
Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd (3:42 lid 3 Awb).
Tegen het besluit kan geen bezwaar worden gemaakt (art. 7.1 Awb). De gang van zaken rondom het beroep is geregeld in 6:8 van de Awb en in artikel 145 van de Wgh. De termijn gaat lopen op de dag nadat het besluit bekend is gemaakt. De termijn bedraagt zes weken (art. 6:7 Awb).
Gelijktijdige bekendmaking, terinzagelegging en beroep
In de Wgh is bepaald dat de beroepstermijn voor het hogere waardebesluit gelijk loopt met het besluit tot vaststelling, wijziging of herziening van het corresponderende bestemmingsplan, in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 6:8 van de Awb.
Indien m.b.t. het bestemmingsplan niet binnen de daarvoor geldende termijn (art 28 WRO) is beslist dan vangt de beroepstermijn voor het Hogere waarde besluit aan met ingang van de dag na die waarop de WRO termijn is verstreken.
Inschrijving in de openbare registers van het Kadaster.
Een bestuursorgaan moet een door hem genomen onherroepelijk geworden besluit, houdende een beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde dan de bij of krachtens deze wet genoemde waarden, zo spoedig mogelijk inschrijven in de openbare registers (zie Burgerlijk Wetboek afdeling
In de Wet geluidhinder is voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde van 48 dB opgenomen. Voor woningen gelden daarnaast de navolgende maximaal toelaatbare grenswaarden.
Ingeval van reconstructie van een weg gelden voor woningen de navolgende voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden.
Voor andere geluidgevoelige gebouwen en terreinen gelden de navolgende voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden.
Onderwijsgebouwen, zieken- of verpleeghuizen: Andere gezondheidszorggebouwen en woonwagenstandplaatsen 53 dB | ||
Andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenstandplaatsen |
Voor andere geluidgevoelige gebouwen en terreinen gelden in geval van een reconstructie van een weg de navolgende waarden.
Voor railverkeerslawaai zijn in de Wet geluidhinder de navolgende voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden opgenomen.
Voor het aspect industrielawaai zijn in de Wet geluidhinder de navolgende voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen aanwezige dan wel nieuw te bouwen woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen opgenomen.