Organisatie | Barendrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsarrangement openbare inrichtingen |
Citeertitel | Handhavingsarrangement openbare inrichtingen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | brief handhavingsreglement |
Deze regeling is vastgesteld en bekendgemaakt als onderdeel van het verzamelbesluit 'Regeling implementatie Wet elektronische bekendmaking 2012\ Burgemeester en College van burgemeester en wethouders'.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-06-2012 | nieuwe regeling | 26-06-2012 Blik op Barendrecht, 28-06-2012 | 344248 |
In deze notitie wordt beschreven op welke wijze en op grond van welke uitgangspunten de voor openbare inrichtingen geldende regels in Barendrecht worden gehandhaafd. Van de regelmatig terugkerende overtredingen, die worden begaan, is in dit stuk bepaald welke vorm van handhaving (bekeuring, dwangsom, sluiting) door welke maatschappelijke partner (politie, justitie en gemeente) zal worden toegepast.
De strikte toepassing van regelgeving en de handhaving daarvan is een maatschappelijke wens waarmee het gemeentebestuur adequaat wenst om te gaan.
In hoofdstuk 2, afdeling 8 (artikel 2:19) van de Algemene plaatselijke verordening Barendrecht 2012, is het begrip “openbare inrichting” opgenomen. De begripsomschrijving luidt:
“openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.”
De ondernemers/uitbaters zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de handhaving van de orde in hun inrichting en in de directe omgeving daarvan. De gemeente, politie en het Openbaar Ministerie (OM) spelen een belangrijke rol in de handhaving van de openbare orde en het garanderen van de veiligheid.
Voor die situaties waarin strijdigheden met wet-/regelgeving worden geconstateerd, is het wenselijk goede afspraken te maken tussen de verschillende handhavers.
In hoofdstuk 4 is een handhavingsarrangement opgesteld. Hierin zijn handhavings-maatregelen concreet benoemd en zijn afspraken rond handhaving tussen de verschillende betrokkenen, beschreven en vastgelegd.
Het spreekt voor zich dat de vergunningen die noodzakelijk zijn bij openbare inrichtingen op orde en aanwezig moeten zijn. Hierop wordt gecontroleerd. Wanneer er geen vergunningen aanwezig zijn mag niet worden geëxploiteerd. Uitzondering zijn gevallen waarbij de exploitatie wordt beëindigd en wordt voortgezet door een nieuwe exploitant. Op basis van een tijdelijke vergunning mag de exploitatie worden voortgezet (zie de beleidsregel in paragraaf 4.5).
Indien door de exploitatie van een openbare inrichting de openbare orde of het woon- en leefklimaat wordt aangetast, kan de burgemeester een bestuurlijke maatregel treffen. Deze maatregel kan onder meer bestaan uit:
een sluiting voor een onbepaalde tijd of een sluiting voor een bepaalde tijd;
het intrekken van de exploitatievergunning;
het niet in gebruik nemen van bij een openbare inrichting behorende openbare plaats (terrassen).
Ongeacht de maatregel waarvoor gekozen is, gaat het er om op die wijze de openbare orde te laten herstellen, de vrees voor herhaling te laten afnemen en de exploitant in de gelegenheid te stellen maatregelen te nemen om herhaling van de incidenten te voorkomen. Ook het inzetten van instrumenten als bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom zijn mogelijk.
Voor een adequate bestuurlijke reactie na incidenten in een openbare inrichting en het doorstaan van een eventueel juridisch natraject, is een goed dossier essentieel. De politie levert zo spoedig mogelijk na een incident aan de gemeente de relevante informatie aan op basis waarvan de burgemeester een passende bestuurlijke maatregel kan nemen. In hoofdstuk 4 van deze notitie is opgenomen welke maatregel wanneer passend is.
Bij handhaving van openbare inrichtingen worden onder meer integrale handhavingsacties uitgevoerd. Tijdens deze acties worden openbare inrichtingen bezocht door een team bestaande uit medewerkers van diverse diensten. Betrokken partners/diensten kunnen zijn: de politie (horecataken, bijzondere wetten, vreemdelingen), de UWV, de Belastingdienst, de DCMR Milieudienst Rijnmond, de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR), Eneco of Youlz, bouw- en woningtoezicht, gemeentelijk opsporingsambtenaren BOA’s, Arbeidsinspectie, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en de Douane.
4. Dossieropbouw/informatie-uitwisseling
Er kunnen in relatie tot horeca verschillende klachten worden onderscheiden. Een deel van de klachten betreft geluidshinder. Het is van groot belang serieus om te gaan met dit soort klachten. De DCMR Milieudienst Rijnmond is verantwoordelijk voor het verrichten van metingen bij aanhoudende geluidsoverlast binnen inrichtingen (Wet Milieubeheer). De gemeentelijke organisatie is primair verantwoordelijk voor de coördinatie van horecaklachten. De DCMR, de VRR en de politie dienen de bij controle, naar aanleiding van klachten, gesignaleerde feiten te registreren en aan de gemeente toe te zenden.
5. Handhavingslast voor exploitanten van openbare inrichtingen
Integrale handhaving betekent voor de ondernemers minder tijdsbelasting. De handhavingsfrequentie hangt mede af van constateringen die zijn gedaan tijdens de acties. Door de gemeente wordt een Horecahandboek voor alle ondernemers ter beschikking gesteld. Dit handboek is een verzamelmap waarin alle vergunningen en ontheffingen kunnen worden opgeborgen. Het handboek moet in de inrichting aanwezig zijn, zodat toezichthouders bij controles in één oogopslag zien welke vergunningen er voor de openbare inrichting zijn verleend. Wanneer een ondernemer zijn bedrijfsvoering administratief op orde en direct beschikbaar heeft, duurt een integrale handhavingsactie wanneer alles in orde is, ongeveer 20 minuten.
3. Uitgangspunten handhaving openbare inrichtingen
risicovolle bedrijven/gebouwen minimaal eenmaal per jaar controleren
preventief toezicht is noodzakelijk
prioriteitstelling toezicht door bevoegd orgaan
goede registratie klachten en signalen van burgers en andere diensten
bij kernvoorschriften (veiligheid, overlast, openbare orde) in beginsel tweesporenbeleid (bestuurs- en strafrecht)
goede afstemming vergunningverlening en handhaving
niet ongeclausuleerd gedogen in afwachting van bestemming/vergunning
bij de constatering van overtreding van niet-kernvoorschriften kan overleg plaatsvinden met de toezichthouders/vergunningenverleners om binnen een te stellen termijn, de overtreding op te heffen
Binnen, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie zijn er meerdere toezichthouders actief in het toezicht binnen de horecabranche. De informatie die uit de toezichtactiviteiten wordt verkregen, dientzoveel mogelijk ook voor de andere toezichthouders beschikbaarte zijn, tenzij privacyregelgeving deze uitwisseling niet toestaat.
Naarmate het aantal (te verwachten) overtredingen van eenopenbareinrichting groter is, zal de intensiteit van het preventief toezichttoe te nemen. Het risicoprofiel is afhankelijk van de soort inrichting, de locatie en de ervaringen met de betreffende exploitant en inrichting.
Om op een goede wijze de repressieve controle te kunnen inzetten, is een goede registratie van externe en interne signalen (klachten, bevindingen van andere toezichthouders) essentieel.
Met name voor de horecabranche geldt dat in veel gevallen een tweesporen aanpak (toepassen strafrechtelijke sancties naast de bestuursrechtelijke maatregelen) een meerwaarde zal opleveren, daarom wordt in het handhavingarrangement zowel de strafrechtelijk te ondernemen stappen als de bestuurlijk te ondernemen stappen beschreven.
3.4 Optreden tegen de overtreding
In het algemeen zal na een eerste overtreding een bestuurlijke waarschuwing worden gegeven. In het handhavingarrangement is neergelegd dat optreden van de gemeente ingrijpender wordt naar mate de overtreding aanhoudt. Ingrijpen loopt dan via een aantal voorgeschreven, vaste stappen. Wanneer er bijzondere feiten en omstandigheden een rol spelen kan worden afgezien van een bestuurlijke waarschuwing en direct een sanctie worden opgelegd.
Paragraaf 3.5 Uitvoeren van de maatregel
Wanneer de gemeente tot oplegging van een bestuursrechtelijke maatregel overgaat, moet zij om haar geloofwaardigheid te behouden, ook daadwerkelijk overgaan tot de afdwinging of uitvoering daarvan. Dat betekent concreet dat daar waar een bevel tot sluiting is uitgereikt, de gemeente ook daadwerkelijk tot (fysieke) sluiting zal overgaan, indien de openbare inrichting niet zelf de exploitatie staakt. En dat daar waar een exploitatievergunning wordt ingetrokken, een bestuurlijk opgelegde sluiting zal volgen, indien de exploitant verder gaat met exploiteren zonder exploitatievergunning.
3.6 Organisatie van handhaving
Uitgangspunt is een scheiding tussen de vergunningverlening en de handhaving. In het kader van ‘checks and balances’ c.q. machtenscheiding en bevordering van een integer bestuur is het neerleggen van een vergunningverlenende bevoegdheid bij een zelfde functionaris als die met handhaving is belast niet wenselijk. Uiteraard is samenwerking tussen deze twee disciplines wel van groot belang.
Communicatie en voorlichting vormen een belangrijk instrument waarmee bewoners, ondernemers en bedrijven kunnen worden gestimuleerd zich aan de regels te houden. Via informatie op de website en via deelname aan branche-overleg kan de gemeente duidelijk maken welke eisen er gelden ten aanzien van horeca-inrichtingen.
Handhavingsinspanningen zullen altijd gericht moeten zijn op het bereiken van een adequaat niveau. Het bepalen van het gewenste handhavingsniveau is van belang om te beoordelen of de verrichte inspanningen daadwerkelijk hebben geleid tot resultaat. Een adequaat niveau kan kwantitatief (bijv. het aantal uitgevoerde controles, het aantal afgehandelde klachten) en kwalitatief (bijv. nalevingpercentages) bepaald worden.
De ervaringen die worden opgedaan bij de controles geven een goed beeld van de naleving. Naar aanleiding daarvan kan de bezoekfrequentie worden aangepast en een onderscheid worden gemaakt in risico-inrichtingen en niet-risico inrichtingen.
De volgende uitgangspunten gelden ten aanzien van het handhavingniveau:
Iedere openbare inrichting wordt in de looptijd van de exploitatievergunning (vijf jaar) minimaal één maal gecontroleerd op de naleving van de voorschriften en op de vraag of de exploitatie overeenstemt met de vergunde activiteiten.
Bij een geconstateerde overtreding van de vergunningvoorschriften vinden herhalingbezoeken plaats waarbij de voorschriften nogmaals worden gecontroleerd.
Bij klachten/meldingen vindt toezicht plaats. De bevindingen van de toezichthouder/politie worden geregistreerd.
Risicovolle exploitaties (inrichtingen of exploitanten waarbij eerder sprake is geweest van overtredingen) worden minimaal één maal per jaar gecontroleerd.
Controles bij risicovolle exploitaties worden bij voorkeur multidisciplinair georganiseerd.
Controle- en/of handhavingsancties en de resultaten worden geregistreerd.
Jaarlijks wordt de overtredingnorm geëvalueerd.
Dit is het minimale handhavingniveau. In het geval dat er sprake zou zijn van een complexe problematiek in of bij een inrichting of een bepaalde straat, kan dat aanleiding zijn om af te spreken intensiever te handhaven.
Hoofdstuk 4. Handhavingarrangement
De handelingen van de handhavers zullen voor belanghebbenden gelijkheid en uniformiteit moeten vertonen. Een in jurisprudentie erkend instrument hiervoor is een handhavingarrangement. In toenemende mate wordt er voor gepleit de ‘ruimte’ voor de handhaver door de organisatie waarbinnen hij werkzaam is, te laten vaststellen. Door middel van toepassing van een handhavingarrangement bij overtredingen, wordt aan beide uitgangspunten invulling gegeven.
De keuze om, in bepaalde gevallen, eerst te waarschuwen is ingegeven door het inzicht dat enerzijds een overtreder de ruimte dient te krijgen zijn gedrag aan te passen en maatregelen moet kunnen nemen en anderzijds dat een handhavingtraject niet onevenredig lang mag worden en er moet worden voorkomen dat in onvoldoende mate zicht is op het beëindigen van de met de regels strijdige situatie. In bepaalde gevallen is in het handhavingsarrangement opgenomen dat er geen waarschuwing plaatsvindt maar dat er direct wordt opgetreden om de illegale handeling te beëindigen (bv. schenken alcohol zonder vergunning).
Onder verbaliseren wordt verstaan het opmaken van een proces-verbaal door de politie of een Buitengewoon opsporingsambtenaar. Een proces-verbaal is een verslag van een handeling of bevinding of proces. Het proces-verbaal wordt zo spoedig mogelijk naar het Openbaar Ministerie gezonden, dat conform de richtlijn vervolgt. Wanneer er niet wordt geverbaliseerd maar de politie wel optreedt, dan wordt dit optreden gemuteerd. Van deze mutatie ontvangt het team Toezicht en Handhaving van de gemeente een afschrift.
Op grond van artikel 2 Politiewet heeft de politie tot taak het in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en hulp te verlenen aan hen die deze behoeven. Dit betekent dat de politie bevoegd is om strafbare feiten te beëindigen en een openbare inrichting met of zonder toestemming te ontruimen en te sluiten.
De politie of een toezichthouder/BOA kan namens het bestuur een schriftelijke waarschuwing uitreiken. Als een mondelinge waarschuwing wordt gegeven, wordt dit vastgelegd in een proces-verbaal.
Het team Openbare Orde en Veiligheid en het team Toezicht en Handhaving zijn belast met de werkzaamheden en de advisering aan de burgemeester en het college voor wat betreft het treffen van bestuurlijke maatregelen: het geven van een bestuurlijke waarschuwing, het sluiten van een openbare inrichting en het intrekken van de exploitatievergunning, het opleggen van een dwangsom dan wel het uitoefenen van bestuursdwang.
De mate en vorm waarop bestuursrechtelijk wordt opgetreden geeft in het algemeen uitdrukking aan de elementen: ernst, recidive, onveiligheid, verstoring openbare orde en onomkeerbaarheid. Deze elementen zijn terug te vinden in het handhavingarrangement.
Alvorens de burgemeester overgaat tot het versturen van een bestuurlijke waarschuwing of het sluiten van een openbare inrichting en/of de intrekking van een vergunning, wordt de exploitant uitgenodigd zijn/haar zienswijzen mondeling of schriftelijk kenbaar te maken aan het bestuursorgaan tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie.
Een inrichting kan worden gesloten als door een incident de openbare orde in of rond een openbare inrichting is aangetast. Ook andere in de APV of artikel 13b Opiumwet genoemde gevallen kunnen leiden tot het sluiten van een inrichting. Een sluiting voor onbepaalde tijd volgt, indien er moet worden gevreesd voor herhaling.
Een exploitatievergunning wordt doorgaans ingetrokken indien naar aanleiding van een incident het vertrouwen in de exploitant is weggevallen. Op iedere exploitant rust een zorgplicht voor een goede exploitatie. Deze zorg kan een exploitant alleen worden toevertrouwd als de verwachting bestaat dat exploitatie mogelijk is zonder dat hierdoor de openbare orde wordt aangetast.
Het uitoefenen van bestuursdwang dient te zijn gericht op het in overeenstemming brengen van een onwettige situatie met de bestuursrechtelijke voorschriften.
Bij toepassing van een last onder dwangsom wordt de exploitant aangeschreven om de overtreding (bijvoorbeeld het exploiteren zonder geldige exploitatievergunning of het overtreden van APV-regels ten aanzien van terrassen of sluitingstijden) te beëindigen en/of voortzetting of herhaling daarvan te voorkomen. Dit op straffe van het verbeuren van één of meerdere bedragen. Als niet aan een in een dwangsombeschikking neergelegde aanschrijving wordt voldaan, moet de exploitant een bedrag betalen. De verplichting blijft bij betaling in stand. Dit kan ertoe leiden dat in tweede instantie toch een besluit tot het uitoefenen van bestuursdwang noodzakelijk is. Verbeurde dwangsommen worden, zo nodig bij dwangbevel, door of namens de burgemeester of het college (dit is afhankelijk van welk bestuursorgaan bevoegd was het dwangsombesluit te nemen) ingevorderd.
De dwangsombevoegdheid en de bestuursdwangbevoegdheid kunnen niet gelijktijdig, maar wel achtereenvolgens worden toegepast. Dit betekent dat er steeds een keuze voor één van beide sanctiemiddelen zal worden gemaakt.
Indien een drank- en horecawetvergunning is ingetrokken vanwege de vrees, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, dan kan het college in het intrekkingsbesluit (!) bepalen dat er gedurende maximaal vijf jaar geen nieuwe vergunning wordt verleend (artikel 27 jo 31 DHw). Hiermee kan voorkomen worden dat tot vergunningverlening overgaan zou moeten worden, waarin dit (nog) niet verantwoord is.
Behoudens bijzondere omstandigheden, worden de onderstaande periodes aangehouden waarin geen nieuwe Drank- en Horecawetvergunning wordt verstrekt. In alle gevallen is er sprake van onregelmatigheden in relatie tot de openbare inrichting:
3 jaar wanneer binnen vier jaar meer dan één schietincident in of in de nabijheid van de inrichting of handel en/of gebruik (hard-)drugs in of rond de openbare inrichting plaatsvindt;
jaar wanneer binnen drie jaar meer dan één schietincident in of in de nabijheid van de openbare inrichting plaatsvindt;
4.4 Voortzetting exploitatie (na bestuurlijke maatregel)
De burgemeester kan besluiten, al dan niet onder voorwaarden, een bevel tot sluiting van een openbare inrichting op te heffen. De inrichting mag weer geëxploiteerd worden indien de exploitant over de benodigde vergunningen beschikt.
Ingeval van intrekking van de exploitatievergunning kan een nieuwe vergunning worden aangevraagd. Bij de beoordeling van deze nieuwe aanvraag worden alle van belang zijnde feiten en omstandigheden meegewogen. Met een aangepast ondernemersplan c.q. veiligheidsplan dient te worden aangetoond dat voortzetting van de exploitatie verantwoord is.
Ook bij een sluiting voor bepaalde tijd dient voordat de exploitatie mag worden voortgezet door middel van een aangepast exploitatieplan/veiligheidsplan te worden aangetoond dat voortzetting van de exploitatie na de sluiting verantwoord is. Het hiertoe in te dienen exploitatieplan moet uiterlijk zes weken voor de heropening worden ingediend.
In onderstaande brief is een beleidsregel weergegeven die de mogelijkheid geeft om op basis van een tijdelijke vergunning, de exploitatie van een inrichting voort te zetten door een nieuwe exploitant. Bij een overname of een gewijzigde samenstelling zou anders de exploitatie (tijdelijk) moeten worden gestaakt. Dit is ongewenst voor de bedrijfsvoering.
4.6 Het exploiteren zonder vereiste vergunning(en)
Uitgangspunt is dat een openbare inrichting niet zonder de vereiste vergunningen mag worden geëxploiteerd. Daarbij maakt het geen verschil of het een bestaande of een nieuwe openbare inrichting betreft. In het geval van overname van een openbare inrichting geldt in beginsel dat pas mag worden geëxploiteerd wanneer de exploitant beschikt over alle vergunningen. (*) De burgemeester heeft een beleidsregel vastgesteld in welk geval de exploitatie mag worden voortgezet door het verstrekken van een tijdelijke vergunning. De beleidsregel is weergegeven in paragraaf 4.5.
Overtreden bepalingen Algemene Plaatselijke Verordening
Bij een incident, waarbij uit de door de politie/toezichthouders aangeleverde rapportage blijkt, dat de exploitant van de openbare inrichting als slachtoffer kan worden aangemerkt en er daarom geen enkele sprake is van enige verwijtbaarheid of nalatigheid, zal niet worden overgegaan tot intrekking van de exploitatievergunning ofwel sluiting van de inrichting, maar kan worden volstaan met het geven van een bestuurlijke waarschuwing. N.B. Hiermee wordt niet bedoeld dat sprake moet zijn van schuld. De verantwoordelijkheid van exploitanten reikt verder (risicoaansprakelijkheid).
Een sluiting van een openbare inrichting geldt in beginsel voor een periode van zes maanden. Ingeval er aanleiding is tot matiging kan de duur van de sluiting worden beperkt tot een periode van drie maanden. Mocht de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven dan kan de burgemeester besluiten tot een sluiting van twaalf maanden.
Als er sprake is van een zeer ernstig incident (en/of spoedeisende omstandigheden en/of gevaar en/of acute noodzaak), kan de burgemeester besluiten om een openbare inrichting met onmiddellijke ingang voor een bepaalde periode te sluiten. Doel van deze maatregel is om op die wijze de openbare orde te laten herstellen, om de vrees voor herhaling te laten afnemen en de rust in de directe woon- en leefomgeving te laten wederkeren. Na de sluiting wordt de exploitant zo snel mogelijk uitgenodigd voor een zienswijzengesprek. Naar aanleiding van dit gesprek besluit de burgemeester of een langere sluiting en/of intrekking van de exploitatievergunning noodzakelijk is.
Overlast in en vanuit een openbare inrichting wordt aangemerkt als een ernstig incident. De aanwezigheid van overlast wordt afgeleid uit politiemutaties en/of klachtenregistraties (gemeente/DCMR). Ook anonieme meldingen kunnen een rol spelen in de beoordeling of er sprake is van overlast. Als voorbeelden van overlast kunnen worden genoemd: parkeeroverlast, stank, geluidsoverlast door komende en gaande bezoekers, lastigvallen van passanten, het op luidruchtige wijze exploiteren van een terras en intimiderend gedrag door portiers.
Er is sprake van schijnbeheer als degene die zich voordoet als beheerder c.q. exploitant c.q. leidinggevende van een openbare inrichting niet de feitelijke beheerder c.q. exploitant c.q. leidinggevende is. Schijnbeheer komt in verschillende vormen voor. Er kan sprake zijn van een situatie waarbij een persoon niet als beheerder of exploitant op de exploitatievergunning staat vermeld, maar wel in de functie van werknemer als exploitant of leidinggevende optreedt. Het door een andere persoon laten exploiteren van een openbare inrichting omdat men zelf - vanwege antecedenten of het ontbreken van de vereiste diploma’s - niet in aanmerking komt voor een exploitatievergunning, is een andere variant. Hiervoor ontvangt diegene dan vaak een financiële vergoeding. In deze gevallen is de exploitatievergunning tengevolge van onjuiste gegevens en bescheiden verleend en kan de burgemeester de vergunning intrekken.
Overtreden artikel 13b Opiumwet
Lijst I en II bij de Opiumwet omvatten zowel hard- als softdrugs. Onder een handelshoeveelheid wordt verstaan: een hoeveelheid soft- of harddrugs die een gebruikershoeveelheid overschrijdt en bestemd is voor handel en verkoop. Onder een gebruikershoeveelheid drugs wordt verstaan: een hoeveelheid die doorgaans wordt aangeboden voor eigen gebruik. Dit kan voor harddrugs één bolletje, één pil of een halve gram zijn. Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram.
Handel in drugs is aannemelijk ingeval er aanwijzingen zijn op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat er in- of vanuit de inrichting in drugs wordt gehandeld. Deze aanwijzingen kunnen voortkomen uit feitelijke acties/observaties c.q. waarnemingen ter plaatse door de politie (onder meer het aantreffen van drugs, verklaringen van schepklanten en/of personeel, bekendheid van de inrichting als uitvalsbasis c.q. ontmoetingsplaats voor drugsdealers en verslaafden). Andere aanwijzingen zijn onder meer de aanwezigheid van een weegschaal, verpakkingen (gripzakjes), voorverpakte en/of geprijsde drugs of bestellijsten in de inrichting.
4.9 Overtreden Drank- en Horecawet
4.10 Speelautomaten in openbare inrichtingen