Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Barendrecht

Kwijtscheldingsbeleid leenbijstand gemeente Barendrecht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBarendrecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingKwijtscheldingsbeleid leenbijstand gemeente Barendrecht
CiteertitelKwijtscheldingsbeleid leenbijstand gemeente Barendrecht
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vastgesteld en bekendgemaakt als onderdeel van het verzamelbesluit 'Regeling implementatie Wet elektronische bekendmaking 2012\ Burgemeester en College van burgemeester en wethouders'.

Artikel 4 bevat een overgansbepaling.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-06-2012nieuwe regeling

26-06-2012

Blik op Barendrecht, 28-06-2012

244348

Tekst van de regeling

Intitulé

Kwijtscheldingsbeleid leenbijstand gemeente Barendrecht

Het college van burgemeester en wethouders stelt de volgende regeling vast.

1. Aanleiding

Bij de decentralisatie van de bijzondere bijstand per 1 augustus 1991 is het BLN (Bijstandsbesluit Landelijke Normering) komen te vervallen. In dit BLN stond beschreven hoe gemeenten de aflossing van leenbijstand moesten regelen. De te hanteren aflossingsbedragen en de duur van de aflossing stonden daarin genoemd. De aflossingsduur bedroeg drie jaar.

Onder het regime van de nieuwe Algemene bijstandswet en in de Wet werk en bijstand is de gemeente in beginsel vrij om ten aanzien van de terugbetaling van leenbijstand eigen beleid te voeren. Diverse gemeen-ten kennen een actief kwijtscheldingsbeleid daar waar het toegekende en toe te kennen leningen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening betreft. Hierin bestaan tal van variaties en vormen. Een landelij-ke consensus is daarbij dat indien betrokkene gedurende drie jaar conform de afspraken heeft afgelost het op dat moment resterende saldo wordt kwijtgescholden. Ofwel achteraf wordt alsnog een bedrag aan bij-zonder bijstand om niet verstrekt.

 

Gedurende zeer lange tijd, vanaf het moment dat het BLN is vervallen tot 1 mei 2003, heeft de gemeente Barendrecht geen eigen beleid ten aanzien van kwijtschelding van leenbijstand gevoerd.

 

Bij de richtlijnen bijzondere bijstand 2003, welke per 1 mei 2003 zijn ingegaan heeft ook de gemeente Barendrecht eigen beleid gemaakt m.b.t leenbijstand en kwijtschelding daarvan.

In de richtlijnen is namelijk opgenomen, dat de looptijd van de geldlening in beginsel 36 maanden is. Na drie jaar regelmatige en volledige aflossing (naar draagkracht) wordt het restant van de lening, behoudens

in geval van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid, buiten invordering gesteld.

 

Het nieuwe beleid heeft uiteraard alleen betrekking op verstrekte geldlening ingaande 1 mei 2003.

 

Dit bovenstaande betekent, dat voor 1 mei 2003 verstrekte geldleningen voor inrichtingskosten gewoon in zijn geheel dienen te worden terugbetaald. De (ex) cliënten van de afdeling Sociale Zaken die een lening hebben toegekend gekregen voor 1 mei 2003 betalen daardoor in sommige gevallen zeer lang (bijvoor-beeld zes jaar of langer) aan hun schuld. Deze situatie is niet wenselijk, omdat er ten eerste hierdoor - zon-der goede rechtvaardigingsgrond - rechtsongelijkheid is ontstaan.

 

Verder kan er door de oude cliënt gedurende de periode van aflossing niet of nauwelijks gereserveerd worden voor andere belangrijke zaken. Bovendien is gebleken dat wanneer cliënten langer dan drie jaar aflossen, zij te maken krijgen met armoede. Immers gedurende deze drie jaar daalt het besteedbaar inko-men 6% onder het bijstandsinkomen.

 

Tevens is het bij zowel schuldhulpverlening als bij de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) gebruike-lijk, dat een schuldregeling een looptijd kent van 36 maanden.

 

Gedurende deze 36 maanden dient de burger af te lossen conform de getroffen betalingsregeling. Deze betalingsregeling wordt alsdan geregeld door een professionele schuldhulpverleningsinstantie dan wel door een bewindvoerder met toetsing door de Rechtbank, waaraan zowel de burger als de crediteur gebonden zijn.

 

Na deze termijn van 36 maanden heeft een crediteur geen vordering meer op de burger en deze kan weer zonder schulden verder.

Aangezien de regiogemeenten ook een aflossingstermijn van drie jaar hanteren m.b.t. de leenbijstand, le-vert dat regelmatig klachten op van onze cliënten. De gemeente Barendrecht liep derhalve al geruime tijd achter op het landelijk beleid waardoor de cliënten de dupe zijn. Dit heeft zelfs in 2002 geresulteerd in een schriftelijke klacht van een advocaat namens een aantal cliënten. Dit te samen met de aandachtspunten van Deloitte & Touch (Nota "Aandachtspunten leenbijstand en actief kwijtscheldingsbeleid in de gemeente Ba-rendrecht" van 7 augustus 2000) is aanleiding geweest om het kwijtscheldingsbeleid in het kader van de bijzondere bijstand voor de toekomst en in deze nota (voor wat betreft eerder verstrekte geldleningen) nader uit te werken.

 

Uitgangspunten van het nieuw te formuleren beleid zijn.

volledige terugbetaling van de leenbijstand blijft het uitgangspunt;

beleid moet zoveel mogelijk zowel gelden voor cliënten als voor ex-cliënten onafhankelijk van de

  • .

    datum van verstrekking;

  • .

    de uitvoeringskosten dienen zo laag mogelijk te blijven;

  • .

    individualisatie moet mogelijk blijven.

2. Bijstand in de vorm van een geldlening

In een limitatief aantal in de Abw omschreven situaties kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening. De bijstand die in een vorm van een geldlening wordt verleend, moet in beginsel worden terug-betaald.

Het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening is alleen mogelijk in de gevallen waarin de wet dat toelaat. Staat de Abw bijstand in de vorm van een geldlening niet toe dan moet de bijstand om niet worden verstrekt (artikel 19 Abw). Verder geldt dat er pas kan worden overgegaan tot bijstandverlening wanneer er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Van belang hierbij is dat ook kredietver-lening door de normale kredietverlenende instanties als een voorliggende voorziening moet worden aan-gemerkt.

 

Echter in de praktijk blijkt dat cliënten geen lening krijgen bij een bank omdat de bank deze groep in de regel niet kredietwaardig acht. Om deze reden verstrekt de afdeling Sociale Zaken zelf bijstand in de vorm van een geldlening (verder Leenbijstand genoemd).

 

In de volgende situaties is thans en was bijstand in de vorm van een geldlening mogelijk:

  • a.

    wanneer bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiks-goederen (artikel 21 Abw);

  • b.

    wanneer bijstand wordt verstrekt in een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de betrokkene op korte termijn over de betreffende periode zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien (artikel 24 onder a Abw);

  • c.

    wanneer de noodzaak tot bijstandverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verant-woordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 24 onder b Abw);

  • d.

    wWanneer het de betaling van een waarborgsom betreft (artikel 24 onder c Abw);

  • e.

    wanneer het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft (artikel 24 onder d Abw).

3. Aflossing van in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand

Uitgangspunt is dat de in vorm van een geldlening verstrekte bijstand op enig moment wordt terugbetaald. De Algemene bijstandswet kent nauwelijks regels inzake de looptijd van een verstrekte geldlening. Alleen artikel 21 lid 2 Abw zegt hier iets over:

"Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid (artikel 21 Abw) wordt verstrekt stemmen burgemees-ter en wethouders de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De aflossingsbedragen worden zodanig vastgesteld dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering."

 

3.1 De looptijd van de geldlening

Nu deze bepalingen opgenomen zijn in artikel 21 Abw hebben zij in feite alleen betrekking op de in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Hieronder valt uiteraard ook het verstrekken van volledige inrichtingskosten voor een woning.

Daar de Algemene bijstandswet (en ingaande 1 januari 2004 de Wwb) nauwelijks (concrete) regels kent inzake het bepalen van de looptijd van een geldlening is het aan te raden om als gemeente op dit punt zelf beleid te formuleren.

Gelet op de landelijke tendens, het beleid van de regiogemeenten en wat algemeen gebruikelijk is, is in de per 1 mei 2003 ingegane richtlijnen bijzondere bijstand 2003 bepaald om voor nieuwe leningen een aflos-singstermijn vast te stellen van 36 maanden.

Er is geen morele rechtvaardigingsgrond om leningen, welke voor deze datum van 1 mei 2003 zijn verstrekt en die nog niet geheel zijn afgelost, niet voor kwijtschelding in aanmerking te laten komen. Dit uiteraard alleen indien zij inmiddels tenminste 36 maanden regelmatig en volledig naar vastgestelde draagkracht hebben afgelost, zonder dat er sprake is geweest van dwanginvordering (beslag op inkomen om betaling af te dwingen).

Voorgesteld wordt om de looptijd van een in de vorm van een geldlening voor 1 mei 2003 verstrekte bij-stand, voor volledige inrichtingskosten, in beginsel vast te stellen op drie jaar. Wanneer er na de ingangs-datum van dit beleid en na de aflossing van tenminste 36 volledig betaalde aflossingsbedragen nog een restant bestaat dan wordt dit omgezet in bijstand om niet

 

Van deze regel wordt afgeweken indien de belanghebbende in de looptijd van de lening (in de drie jaar) nalatig is geweest met het regelmatig aflossen van de geldlening dan wel er sprake is geweest van onge-noegzaam betoond besef voor verantwoordelijkheid.

In dat geval heeft belanghebbende namelijk niet voldaan aan de leningsvoorwaarde (regelmatig aflossen van de lening) en is de lening al geheel teruggevorderd of dient deze alsnog teruggevorderd te worden (artikel 83 Abw), waarna de specifieke regels voor leenbijstand niet meer van toepassing zijn. Er is dan namelijk sprake van een min of meer verwijtbare vordering.

Bij in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, niet zijnde volledige inrichtingskosten, kan afhankelijk van het maandelijkse aflossingsbedrag en de hoogte van de geldlening de looptijd uiteraard korter zijn dan drie jaar.

Bij de onder b. tot en met e. van hoofdstuk 2.1 van deze nota vermelde vormen van leenbijstand is vaststel-ling van een maximale looptijd niet noodzakelijk, omdat hierbij in tegenstelling tot de geldlening voor duur-zame gebruiksgoederen meestal sprake is van nalatig handelen van cliënt dan wel, dat op korte termijn de lening afgelost kan worden.

Bij deze vormen van leenbijstand dient derhalve het uitgangspunt te blijven, dat de gehele lening wordt terugbetaald.

4 Overgangsbepalingen

Voorgesteld wordt om het kwijtscheldingsbeleid in te laten gaan op de eerstvolgende dag nadat het beleid is vastgesteld.

Met het inwerking treden van het nieuwe beleid wordt bezien of de alsdan bestaande debiteuren hiervoor in aanmerking komen.

Onder bestaande debiteuren wordt verstaan, debiteuren die op de ingangsdatum van het nieuwe beleid een openstaande leenbijstand voor inrichtingskosten hebben bij afdeling Sociale Zaken. Wanneer debiteuren tenminste drie jaar de afgesproken termijnen hebben afgelost (op het moment van ingang van dit beleid of na een periode van drie jaar na verstrekking), zal de restschuld wordt kwijtgeschol-den. Het resterende bedrag zal ambtshalve om niet worden verstrekt door middel van een rapportage en een beschikking.

5. Gevolgen voor de gemeente Barendrecht

In totaal stonden er op de peildatum 1 juni 2002 57 vorderingen open waarvan er 21 cliënten al meer dan 36 maanden aflossen. Bovendien zijn er 13 cliënten die al meer dan 60 maanden aflossen en zijn er 3 cli-ënten die al meer dan 100 maanden aan het aflossen zijn. Wanneer tot kwijtschelding wordt overgegaan voor bestaande vorderingen, nadat gedurende 36 maanden is afgelost, zal maximaal éénmalig een bedrag van€ 34.407,01 worden kwijtgescholden.

 

Overigens zit in dit laatstgenoemde bedrag een bedrag van€ 8.800,00 aan oninbare vorderingen op 4 debi-teuren die bijstand in de vorm van een geldlening hebben ontvangen. Van deze debiteuren is het, doordat zij niet over een bekende woon- of verblijfplaats beschikken en al meerdere jaren geen betalingen hebben verricht, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet mogelijk nog gelden te innen.

Hierna zal per jaar een bedrag van geschat € 10.000,00 dienen te worden kwijtgescholden. De hoogte van dit bedrag is afhankelijk van vele variabelen (aantal en hoogte van verstrekte leningen, de hoogte van de inkomsten van cliënten en de betalingsmoraal van de cliënten).

De financiële dekking voor de eenmalige afboeking is gevonden in de derde kwartaalrapportage. Voor de komende jaren is met de kwijtschelding rekening gehouden in de begroting voor de bijzondere bijstand.

Overigens worden alle uitgaven, verstrekkingen leenbijstand, als uitgaven geboekt op de bijzondere bij-stand. De bedragen die vervolgens worden terugbetaald dienen dan te worden geboekt als extra inkomsten bijzondere bijstand.

6. Samenvatting van de beslispunten

Voorgesteld wordt om de looptijd van een in de vorm van een geldlening voor 1 mei 2003 verstrekte bij-stand, voor inrichtingskosten, in beginsel vast te stellen op drie jaar. Wanneer er na de ingangsdatum van dit beleid en na de aflossing van tenminste 36 volledig betaalde aflossingsbedragen nog een restant be-staat, dan wordt dit via een individuele rapportage en beschikking omgezet in bijstand om niet.

Aldus vastgesteld in de vergadering.