Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reusel-De Mierden

Integraal toezicht en handhavingsbeleidsplan 2012-2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReusel-De Mierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingIntegraal toezicht en handhavingsbeleidsplan 2012-2016
CiteertitelIntegraal toezicht en handhavingsbeleidsplan 2012-2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpalgemeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De bijlagen zijn niet digitaal beschikbaar.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 125
  2. Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Uitvoeringsprogramma 2012

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-01-201201-01-201225-03-2017nieuwe regeling

22-11-2011

D'n Uitkijk, 06-01-2012

B&W 11-586

Tekst van de regeling

Intitulé

Integraal Toezicht- en Handhavingsbeleidsplan 2012-2016

 

 

DEEL 1. Algemene achtergrond (uitgangspunten, afbakening en afwegingskader)
1.1 Algemeen

De gemeente Reusel-De Mierden zet zich in voor een optimaal woon- , werk- en leefklimaat voor de inwoners op basis van landelijk, provinciaal of door de gemeenteraad geformuleerd beleid. Om dit beleid te verwezenlijken staat ons een aantal middelen ter beschikking. Belangrijke aspecten hierbinnen zijn toezicht & handhaving. Onze gemeente spreekt burgers en bedrijven aan op het nakomen van afspraken die vastgelegd zijn in wet- en regelgeving of in gemeentelijk beleid.

Daarnaast zijn alle gemeenten in Nederland op grond van wet- en regelgeving verplicht om de handhaving op hun grondgebied vorm en inhoud te geven. Hierdoor worden gemeenten gedwongen om keuzes te maken, dus prioriteiten te stellen. Het omgevingsbeleidsplan wordt op grond van het Besluit omgevingsrecht vastgesteld door de gemeenteraad. Het college van burgemeester en wethouders zal jaarlijks invulling geven aan het beleidsplan door middel van het vaststellen van een uitvoeringsprogramma. Met deze beleidsnotitie wordt beoogd de bestuurlijke beleidsuitgangspunten met betrekking tot vergunningverlening en handhaving vast te leggen en tevens gestalte te geven aan de praktische uitvoering daarvan.

De keuze voor een integraal beleidsplan wordt mede ingegeven door de per 1 oktober 2010 ingevoerde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna Wabo genoemd alsmede de Wet samenhangende besluiten Awb. In de Wabo worden de verschillende vergunningenstelsels geïntegreerd en is er enkel sprake van één omgevingsvergunning met verschillende onderdelen zoals bouwen, milieu, gebruiksbesluit, ruimtelijke ontwikkeling en sommige APV-onderwerpen. Op grond van het visiedocument wordt de klantvraag echter nog integraler benaderd door ook overige, niet-Wabo-toestemmingen zoveel mogelijk te laten aanhaken. In dit beleidsplan krijgt de wijze waarop deze onderdelen worden gehandhaafd een plaats.

Het beleidsplan heeft een sterk operationeel karakter. Het is gericht op uitvoering en maakt keuzes hoe de gemeente diverse onderdelen handhaaft. Het beleidsplan richt zich op het wegnemen van de grootste risico’s. Bij het opstellen van het beleidsplan is onder meer rekening gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van handhaving binnen de gemeente.

1.2 Rapport rekenkamercommissie

Vanuit de Kempengemeenten is het onderwerp handhaving onderzocht. De rekenkamercommissie heeft in 2007/2008 dit onderwerp gekozen vanwege het maatschappelijk belang van handhaving, en de toenemende aandacht en strengere regelgeving hiervoor als gevolg van situaties als de cafébrand in Volendam. Deze brand heeft geleid tot strengere regels ten aanzien van de brandveiligheid in de horeca. Het maatschappelijk belang laat zich bijvoorbeeld gelden voor de brandveiligheid van openbare gebouwen of het handhaven van bouwregelgeving. Ook in de gemeenteraden is handhaving een onderwerp dat leeft. Het onderzoek had tot doel om enerzijds inzicht te geven in het handhavingsbeleid in de Kempengemeenten en anderzijds of de wijze waarop handhaving in de praktijk wordt uitgevoerd doeltreffend is. De doelmatigheid van het gemeentelijke handhavingsbeleid en de uitvoering daarvan is alleen getoetst om een beeld te kunnen vormen over de doeltreffendheid er van. Hiervan zijn in januari 2008 de volgende aanbevelingen gedaan aan de gemeente Reusel-De Mierden. Daar nu voor de eerste maal na dit onderzoek het beleid wordt aangepast, worden deze aanbeveling zoveel mogelijk overgenomen en verankerd in het beleid. De aanbevelingen die de rekenkamercommissie heeft gegeven worden in de bijlage nogmaals gegeven.

1.3 Begrippenkader

Vergunningverlening: heeft betrekking op het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag, het beoordelen van deze aanvraag en het nemen van een beslissing op de aanvraag in de vorm van een beschikking.

Toezicht: betreft de controle op de naleving van wet- en regelgeving en het zonder formeel juridische instrumenten optreden tegen overtredingen/ afwijkingen. Onder toezicht wordt tevens verstaan de controles in het kader van de handhaving.

Handhaving: de (bestuurlijke) oordeelsvorming over bevindingen tijdens toezicht en het –waar nodig en bestuurlijk wenselijk geacht- plegen van interventies (maatregelen en sancties) met formeel juridische instrumenten, zoals het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van dwangsommen of het intrekken van de vergunning.

Kernbepalingen: onderdelen van wet- en regelgeving die een zodanig afbreukrisico hebben dat zij kunnen leiden tot maatschappelijk onacceptabele risico’s en hierdoor het speerpunt van de gemeente zijn bij het uitvoeren van de toetsen.

Aangehaakte onderdeel: toestemming die niet opgaat in de omgevingsvergunning, maar indien deze tegelijk met een Wabo-onderdeel wordt aangevraagd, wordt het onderdeel wel in de omgevingsvergunning opgenomen. Dit noemt met “aanhaken”.

Niet Wabo-onderdelen: onderdelen die niet opgaan in de omgevingsvergunning.

PVC methode: product- vraag-combinatie: systeem waarbij wordt gewerkt met een integrale klantvraagbenadering en niet wordt geredeneerd vanuit gemeentelijke producten.

Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bor: Besluit omgevingsrecht

Mor: Ministeriële regeling omgevingsrecht

HUM Bbk: HandhavingsUitvoeringsMethode Besluit bodemkwaliteit

1.4 Uitgangspunten

Het geformuleerde beleid is gebaseerd op bepaalde uitgangspunten. De volgende wettelijke uitgangspunten zijn relevant:

De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden, zogenaamd “high trust society”.

De gemeente ziet toe of de verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.

De gemeente heeft een vangnetfunctie op het gebied van wet- en regelgevingen op het gebied van de fysieke omgeving.

De vangnetfunctie heeft een publiekrechtelijk en geen privaatrechtelijk karakter, tenzij de gemeente zelf eigenaar is.

De vangnetfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de toetsing leidend. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.

De kernbepalingen hebben vooral betrekking op de ruimtelijke kwaliteit, veiligheid en gezondheid vanuit het oogpunt van de wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke omgeving.

De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat risico’s tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt.

De gemeente hanteert bij het vorm en inhoud geven van de vangnetfunctie de zogenaamde “aanpak aan de voorkant”. Dat wil zeggen dat burgers, bedrijven en instanties direct worden aangesproken op de geleverde kwaliteit. Communicatie met de klant speelt daarbij een zeer centrale rol. Er is sprake van een proactieve en preventieve benadering die probeert te voorkomen dat zaken achteraf tegen hoge kosten voor klant en gemeente moeten worden rechtgezet.

1.5 Afbakening en centrale vragen

Het terrein van de wet- en regelgeving van de fysieke omgeving is een breed terrein. Het is het terrein van de Woningwet, het Bouwbesluit, de bouwverordening, de welstandsnota, de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer en aangehaakte niet landelijk geldende verordeningen, zoals de Algemene Plaatselijke Verordening e.d. De Wabo bundelt een aantal fysieke onderdelen tot één integrale vergunning met op elkaar afgestemde voorschriften. De afzonderlijke toetsingskaders blijven echter intact. Zij vormen de onderdelen van de integrale beschikking. Daarnaast blijven er diverse onderdelen over die niet onder de Wabo vallen maar wel om een integrale klantbenadering vragen. Voorbeelden hiervan zijn overige APV-onderdelen zoals uitstallingen, terrassen en dergelijke en bijzondere wetten zoals de Drank- en Horecawet en de Wet op kansspelen.

1.6Afwegingskader/risico-inschatting

Het schrijven van een beleidsplan betekent zoeken naar evenwicht tussen kwaliteit en kwantiteit. De producten kunnen op verschillende uitvoeringsniveaus worden gerealiseerd. Aan elk uitvoeringsniveau hangt een prijskaartje. Dit prijskaartje wordt vooral bepaald door de inzet van capaciteit. Aan elk uitvoeringsniveau hangt ook een risicoprofiel. Afhankelijk van het uitvoeringsniveau worden bepaalde risico’s wel of niet gedekt. Dit komt tot uitdrukking in het separaat vast te stellen uitvoeringsprogramma.

Het zoeken naar evenwicht heeft in dit beleidsplan twee kanten:

  • 1.

    Welke risico’s tegen welke prijs wil de gemeente structureel afdekken? Hoeveel heeft de gemeente in termen van capaciteit over om bepaalde risico’s structureel af te dekken?

  • 2.

    Op welke wijze wordt met de bij het voorgaande punt vastgestelde niveau omgegaan bij tijdelijke ontwikkelingen zoals hoger werkaanbod dan gemiddeld of het niet ingevuld zijn van de basisformatie?

1.6.1 Risicoanalyse

Een risicoanalyse is een methode waarbij nader benoemde risico’s worden gekwantificeerd door het bepalen van de kans dat een dreiging zich voordoet en de gevolgen daarvan: risico = kans x effect. Daarbij spelen onderstaande factoren een rol:

Fysieke veiligheid en gezondheid van mensen, het milieu maar ook aspecten als economische-, en imagoschade. Per dreiging wordt de kans van het optreden ervan bepaald en wordt vervolgens berekend was als gevolg de schade is die op zou kunnen treden als een bedreiging zich daadwerkelijk voordoet. Op grond van een risicoanalyse kan worden vastgesteld welk risico men bereid is te accepteren en waar de prioriteiten van de gemeente komen te liggen.

In dit beleidsplan is voor elk hoofdaspect een risicoanalyse uitgevoerd. Dus voor de hoofdaspecten bouw/sloop, milieu en APV & bijzondere wetten. Deze is opgenomen in bijlage H1.

1.6.2 Prioriteitenstelling

Op grond van de risicoanalyse stelt de gemeente prioriteiten in het onderliggend beleidsplan. Het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma zal op deze prioriteiten worden afgestemd.

Op grond van wet- en regelgeving worden bepaalde activiteiten vergunningsvrij genoemd. Deze activiteiten worden in deel 2, Toezicht en handhaving, per onderdeel verder uitgewerkt.

1.7 Het proces

Het plan is tijdens het opstellen afgestemd met de vakafdelingen die relatie hebben met toezicht en handhaving. Aan de hand van dit beleidsplan zal jaarlijks een uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat een uitvloeisel is van dit vastgesteld beleidsplan. Dit programma dient ook jaarlijks te worden geëvalueerd, wat o.a. kan leiden tot aanpassing van de prioriteitstelling.

DEEL 2 Toezicht en Handhaving
2.1 Inleiding

Dit deel van het beleidsplan is opgebouwd volgens de kwaliteitscriteria van de professionalisering van de handhaving.

We starten in paragraaf 2 “Doelen en condities” met het vastleggen van onze handhavingsvisie en het aangeven van de doelstelling die we willen bereiken.

Paragraaf 3 beschrijft de handhavingsstrategieën en de werkwijzen.

In paragraaf 4 is aangegeven hoe het beleid in de uitvoering wordt vormgegeven en hoe de ervaringen uit de praktijk gebruikt worden voor de evaluatie van het geformuleerde beleid.

In paragraaf 5 werken we per beleidsveld nader uit hoe we het toezicht en de handhaving zullen uitvoeren.

Opgemerkt wordt dat het opstellen en het vaststellen van het beleidsplan en de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s onderdeel zijn van het cyclische en programmatische handhaven. Het alleen op papier zetten is uiteraard niet voldoende. In de dagelijkse praktijk moet aan het vastgestelde beleid uitvoering en een vervolg gegeven worden. Deze beleidsnotitie heeft alleen betrekking op de aspecten van de bebouwde en de onbebouwde omgeving ofwel de fysieke leefomgeving.

In onderstaande figuur, genaamd de ‘Big-Eight’ is het cyclische proces van het programmatische handhaven schematisch weergegeven. Het bovenste gedeelte richt zich op het beleid en het onderste gedeelte van de Big-Eight op de uitvoering.

 

De professionalisering van de handhaving is een ontwikkelingsproces. De afgelopen jaren heeft de gemeente veel geleerd en is gegroeid tot een betere handhavingsorganisatie. De komende jaren zullen we ons ons omgevingsbeleid periodiek blijven evalueren en actualiseren en naar aanleiding van ervaringen steeds weer bijstellen. Stap voor stap bouwen we verder aan een steeds betere integrale handhaving.

Doelen en condities

Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten we onze doelstellingen aangeven en inzicht hebben in de regelgeving en de te controleren doelgroepen en objecten. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten moeten we prioriteiten stellen en moeten we de handhavingsorganisatie zodanig organiseren dat de gestelde doelen kunnen worden bereikt.

2.2 Handhavingsvisie

2.2.1 Doelstelling

Het college van de gemeente Reusel-De Mierden gaat er op het gebied van de hun bij wet toegewezen taken van uit dat toezicht en (preventieve) handhaving uiteindelijk zullen leiden tot een betere en betrouwbare dienstverlening voor de inwoners en bedrijven van de gemeente. Het college verliest daarbij echter niet uit het oog dat repressief handhaven soms noodzakelijk zal blijken, maar dat ook dit uiteindelijk leidt tot betrouwbare gemeenten en een beter naleefgedrag van de wet- en regelgeving. Om de doelstelling te bereiken kiezen wij voor een uniforme en transparante aanpak die bij ons past en voeren we de taken uit op basis van een goede informatiebasis en met competente medewerkers. We zeggen wat we doen en hoe we het doen, waarbij we de diverse betrokkenen met vertrouwen benaderen. Om het doel te bereiken maken we ook gebruik van de regionale samenwerking die op basis van de Bestuursovereenkomst handhaving omgevingsrecht is overeengekomen met alle SRE-gemeenten, de waterschappen, de provincie Noord-Brabant, de VROM-inspectie, de Algemene Inspectiedienst en de strafrechtpartners het Openbaar Ministerie en de regiopolitie.

Handhaving is voor ons geen doel op zich, maar op basis van goede prioriteiten is het wel gewenst en ook wettelijk opgedragen. Handhaving wordt door ons gebruikt om te komen tot een verbeterde naleving van de regels door de normadressanten. We doen het ook niet klakkeloos of alleen maar op basis van het ‘piepsysteem’ waarbij gereageerd wordt op basis van klachten, meldingen of officiële handhavingsverzoeken. Om duidelijkheid te verschaffen aan de inwoners van en de bedrijven in de gemeente stellen wij duidelijk en vooraf onze prioriteiten vast. Op basis daarvan komen we tot een duidelijk en herkenbaar beleid. Daarin geven we aan wat we zeker doen, wat we zo veel mogelijk doen, maar ook waar we geen tijd of energie aan spenderen. Het beleid zal derhalve leiden tot een gefaseerd en over de kalender uitgespreid handhavingsplan. Daarbij houden we rekening met wat we regionaal op basis van gezamenlijke prioriteiten afspreken. Zoals wij de andere partners in de samenwerking vertrouwen zullen ook zij van ons verlangen dat we doen wat gezamenlijk wordt afgesproken. En die afspraken liggen vast in een provinciebreed handhavingsprogramma.

Binnen ons handhavingsbeleid maken we duidelijk waar we wel of geen regionale afspraken over maken omdat we niet alles kunnen maar ook omdat we dicht bij onze eigen gemeente en karakter willen blijven. Daarom hechten wij er veel waarde aan dat een goede risico- en probleemanalyse is uitgevoerd op basis waarvan de prioritering wordt uitgevoerd. De prioritering is dan ook door het college van B&W vastgesteld teneinde te komen tot een breed gedragen beleid. Bij de prioritering hebben we rekening gehouden met het steeds integralere karakter van toezicht en handhaving.

Wij staan een professionele organisatie voor. Dat betekent dat we voldoen aan de criteria zoals gesteld in het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. Maar we gaan verder dan dat omdat we ook het toezicht van bouwzaken, ruimtelijke ordening en bijzondere wetgeving willen meewegen in het systeem van visie, beleid, uitvoeringsprogramma, verslaglegging en evaluatie. Bij de daadwerkelijke uitvoering van de taken proberen we deze zo effectief en efficiënt mogelijk te doen. Daar waar we kunnen, maken we gebruik van hetgeen ter ondersteuning van het toezicht regionaal of provinciebreed is vastgesteld. We hebben daarbij als uitgangspunt om de “Integrale handhavingstrategie omgevingsrecht” van oktober 2010 toe te passen (bijlage H.4). Daar waar mogelijk breiden we de strategie nog verder uit door ook communicatie als preventief middel in te zetten. Te denken valt aan het bekendmaken van projecten die we zullen uitvoeren maar ook aan het communiceren van acties die uitgevoerd zijn. Dit alles om repressieve handhaving juist te voorkomen en naleving van de regels te bevorderen.

2.2.2 Definitie van toezicht en handhaving

De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als “elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen”.

Wij onderscheiden verschillende stappen in het “doen naleven van rechtsregels”:

voorlichting: creëren van draagvlak, stimuleren van gewenst of verplicht gedrag, uitleg over de achtergronden van de regel en communiceren van de resultaten van de handhavingsinspanningen;

preventieve handhaving: uitvoeren van controles en toezicht;

repressieve handhaving: opleggen en uitvoeren van bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en privaatrechtelijke sancties.

Onze handhavingsactiviteiten zijn primair gericht op beëindiging van de overtreding of overlast, op herstel van een situatie volgens de gestelde normen, op het ontmoedigen om soortgelijke overtredingen (nogmaals) te begaan.

Daar waar nodig zullen wij samenwerken met politie en justitie die zich met het strafrecht vooral richten op het straffen van de overtreder en op het wegnemen van diens wederrechtelijk genoten (concurrentie)voordeel.

Als geloofwaardige overheid zullen wij zelf een voorbeeld moeten zijn in het naleven van gestelde regels en een transparant en consequent beleid moeten voeren hoe met overtredingen wordt omgegaan. Onze handhaving geschiedt volgens transparante processen. Daarmee is voor iedereen duidelijk wat men van ons kan verwachten. Vergelijkbare situaties zullen op vergelijkbare wijze worden benaderd.

2.2.3 Werkwijze

Handhaving van wet- en regelgeving wordt uitgevoerd om geformuleerde doelen in beleid en/of wet- en regelgeving te realiseren. In bepaalde gevallen zijn wij verplicht om toezicht op een bepaald niveau uit te voeren. In andere gevallen is op basis van ervaringen een inspanningsniveau bepaald waarop handhaving het meest effectief is gebleken. Daarnaast kunnen burgers en bedrijven constateringen melden of klachten uiten die als een handhavingsverzoek worden behandeld.

De toepassing van de bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen is een zogeheten discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het bestuursorgaan in beginsel vrij is al dan niet handhavend op te treden. Artikel 125 Gemeentewet bepaalt namelijk dat handhaving van bestuursrechtelijke regels een bevoegdheid is en geen verplichting. In de jurisprudentie wordt echter een vrij strenge lijn gevolgd tegenover gedogende gemeentebesturen ook wel genoemd de ‘beginselplicht tot handhaving’.

Na het signaleren van overtredingen zullen wij dan ook altijd eerst individueel toetsen of legalisatie mogelijk is aan de hand van de laatste inzichten en ontwikkelingen van wet- en regelgeving, beleidsplannen, jurisprudentie en rechtsgelijkheid. Indien dit het geval is en er is geen sprake van verstoorde concurrentieverhoudingen en het algemeen normbesef is geen geweld aangedaan, dan zullen wij de gelegenheid bieden de overtreding te legaliseren.

Bij het behandelen van overtredingen, zullen wij steeds voorrang geven aan zaken waarbij de veiligheid in het geding is.

2.2.4 Evaluatie

De resultaten van de handhaving zullen we regelmatig evalueren. Wij zullen onze handhavingsinspanningen op basis van de evaluatie eventueel bijstellen.

We zullen ook analyseren waarom bepaalde regels worden overtreden en als hiervoor duidelijke redenen zijn aan te wijzen, zullen we proberen hier op in te spelen voor zover dit binnen onze reikwijdte ligt.

2.2.5 Handhavingstaken

Risico-analyse

Programmatisch handhaven is bewust voeren van een handhavingsbeleid. Dat vereist het maken van keuzes. Het is niet mogelijk om de uitvoering van alle handhavingstaken te intensiveren. Hiervoor is de beschikbare handhavingscapaciteit te klein. Voor een duidelijke richting in de aanpak is het noodzakelijk dat het bestuur prioriteiten stelt. Zo zal regelgeving met een hoge prioriteit met een grotere frequentie en intensiteit gecontroleerd worden. Voor andere regelgeving is het mogelijk om steekproefsgewijze controles uit te voeren en controles op basis van klachten te organiseren. Om prioriteiten te kunnen stellen moet eerst een beeld worden geschetst van de aard en omvang van de handhavingsproblemen van de gemeente.

In het kader van het landelijke actieprogramma “Handhaven op Niveau” heeft in 2005 een inventarisatie plaatsgevonden van alle gemeentelijke handhavingstaken. Op basis van de landelijke en gemeentelijke wet- en regelgeving is een overzicht opgesteld van meer dan 300 gemeentelijke handhavingstaken. Dit varieert van het controleren van vergunningen en ontheffingen tot het controleren van voorwaarden tot het verlenen van uitkeringen.

Van thema’s naar taken

Aan de prioriteitenstelling ligt een rekenkundige methode ten grondslag. De resultaten van deze rekenkundige methode zijn richtinggevend, doch niet bepalend. De resultaten worden lokaal verder ingevuld. Zo is de huidige prioriteitenstelling ook gegaan. Hieronder is verder uitgewerkt hoe wij gekomen zijn tot 7 topprioriteiten vastgelegd in handhavingsthema’s met de daaronder vallende handhavingstaken. Schematisch ziet het prioriteringsproces er als volgt uit:

Landelijk is een methode ontwikkeld om een benadering te kunnen geven van de risico’s van niet handhaven. Het betreft een rekenkundige formule die een (subjectieve) score geeft en zo ondersteunt bij het bepalen van de prioriteiten. Het risico wordt bepaald aan de hand van het negatieve effect dat kan ontstaan bij niet handhaven en de kans op overtredingen wanneer er geen handhavingsinspanningen worden gedaan. Negatieve effecten kunnen zijn effecten voor de fysieke veiligheid, kwaliteit, onherstelbare schade, verlies van of schade aan natuurschoon, schade aan de (volks)gezondheid en schade aan het bestuurlijke imago.

Met de risico-analyse wordt de grootte van een risico bepaald door de som van een aantal weegfactoren, die staan voor een mogelijk gevolg van niet-naleven van regels, te vermenigvuldigen met de kans dat een bepaald gevolg zich daadwerkelijk zal voordoen.

Bij het maken van de risicoanalyse spelen de volgende weegfactoren een rol:

  • 1.

    Fysieke veiligheid: in welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan de fysieke veiligheid en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de fysieke veiligheid te beschermen?

  • 2.

    Sociale leefbaarheid en/of welzijn: in welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan de kwaliteit van de sociale leefomgeving en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de kwaliteit van de sociale leefomgeving te beschermen?

  • 3.

    Financiële en economische aspecten (maatschappelijke schade) : hoe groot is de financieel-economische schade voor de gemeente als alle subjecten de tot haar gerichte gedragsvoorschriften overtreden?

  • 4.

    Natuur / milieu: in welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan het beschermen van de natuur en het milieu en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de natuur en het milieu te beschermen?

  • 5.

    Gezondheid: in welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan de bescherming van de volksgezondheid en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de volksgezondheid te beschermen?

  • 6.

    Imago van de gemeente: hoe groot is de politiek-bestuurlijke afbreuk als de voorschriften uit het thema onvoldoende worden nageleefd?

De berekening is gebaseerd op de volgende formule: risico = negatief effect x kans. Er wordt gescoord op een 5-puntsschaal (1 is zeer klein, 5 is zeer groot). De ingevulde risicomatrix is opgenomen in bijlage H1 In de tabel wordt in de verticale kolom “negatieve effect” de gemiddelde verwachte ernst van de gevolgen van overtreding van gedragsregels die voor het desbetreffende beleidsveld gelden ingevuld. In algemene woorden gesteld gaat het om het belang dat het gedragsvoorschrift beschermt en in welke mate het die bescherming biedt.

De “kans” wordt ingevuld op grond van de verwachte overtredingskans van die regels bij de huidige handhavingsinspanning.

Prioriteiten in de handhaving

Het hiervoor beschreven model is niet meer dán een model. De hieruit voortkomende scorelijst is geen verplichtend keurslijf voor het vervolg (stellen van prioriteiten, doelen en uitvoering). De resultaten worden sterk lokaal bepaald, omdat de invoer op de volgende manieren ‘lokaal’ gekleurd is:

  • -

    de lijst van overtredingen is gebaseerd op lokale ervaringen;

  • -

    hetzelfde geldt voor de inschatting van de kans op overtredingen en de ernst van de gevolgen.

Prioriteitstelling op het niveau van (de genoemde 300) handhavingstaken is vrijwel onmogelijk en voegt in het kader van een integrale aanpak weinig toe. Er is gekozen voor een prioriteitstelling op basis van handhavingsthema’s. Deze thema’s zijn in 2005 door de ambtelijke werkgroep uitgewerkt op productbladen. Deze productbladen hebben als basis gediend voor de prioritering, die met ingang van 1 januari 2008 opnieuw is vastgesteld. Aangezien deze prioriteitenstelling in principe iedere twee jaar dient te worden herzien, heeft in 2010 ambtelijk een herziening van de handhavingstaken plaatsgevonden. Hieruit is naar voren gekomen dat in de prioriteitenstelling voor de gemeente Reusel-De Mierden nauwelijks gewijzigd is. Alleen de handhavingsthema’s “Kinderopvang” en “Drank-en horecawet en Wet op kansspelen” zijn toegevoegd. Verder is veel regelgeving de afgelopen jaren gewijzigd, hetgeen een kleine verschuiving in handhavingstaken en handhavingsomvang betekent. Deze prioriteitenstelling is hier uitgewerkt en in de bijlage H1 toegevoegd.

De resultaten vormen een momentopname. Via jaarlijkse evaluatie kan op basis van ervaringen in de praktijk, veranderende regelgeving of verandering van gemeentelijke visie (wat vindt het gemeentebestuur meer of minder belangrijk), de risico-analyse twee-jaarlijks worden bijgesteld. Dit krijgt vervolgens doorwerking in de prioriteitsteling, doelstellingen en uitvoering.

Het college heeft op basis van een risicoanalyse een prioriteringsproces naar thema’s uitgevoerd met het volgende resultaat:

Prioriteit heel hoog

Afval niet bedrijfsgebonden

Brandveiligheid

Milieutoezicht risicovolle bedrijven

Prioriteit hoog

Afval

Bestemmingsplan Buitengebied

Illegale bouw- en sloopactiviteiten

Wonen

Prioriteit laag

Bestemmingsplan bebouwde kom

Bouwen/slopen met vergunning

Openbare ruimte

Op basis van deze prioriteitenstelling zijn de volgende prioriteiten gesteld:

Prioriteit

Bestrijden van brandonveiligheid

Waarborgen van voldoende toezicht op risicovolle bedrijven

Voorkomen van illegaal storten en aanbieden van afval

Intensiveren van handhaving bestemmingsplan buitengebied

Bestrijden van illegale bouw- en sloopactiviteiten

Aanpak illegale bewoning

Professionalisering handhaving

Regionale projecten*

* De uitvoering van regionale projecten is niet in de risicoanalyse meegewogen maar op grond van de bestuursovereenkomst krijgen deze projecten de hoogste prioriteit mee. Deze projecten zullen altijd worden uitgevoerd.

Wat direct opvalt en ook aansluit bij de gemeentelijke visie op de woon-, werk- en leefomgeving is dat kwaliteit van de leefomgeving en veiligheidsaspecten hoog op de risicoscorelijst staan. Dit geldt zowel voor de bouwregelgeving (met name brandveiligheid en constructieve veiligheid) als de milieuregelgeving (gevaarlijke stoffen). Daarnaast scoren overlast veroorzakende aspecten hoog: met name afval, illegaal gebruik en illegale bouw- en sloopactiviteiten.

Restrisico

De prioriteitenstelling betekent overigens niet dat taken die geen hoge prioriteit hebben, niet gehandhaafd zullen worden. Handhaven is en blijft een normale gemeentelijke taak. Willen we naar een veiligere en leefbaardere omgeving, dan moeten we elkaar aanspreken op elkaars verantwoordelijkheid. Het moet echter niet zo zijn dat als iets fout gaat, iedereen een dikke boom zoekt om achter te schuilen. Geen enkele gemeente kan alles handhaven, dat is technisch onuitvoerbaar. Burgers en bedrijven hebben de eigen verantwoordelijkheid voor naleving van de regels en de gemeente kan en mag deze verantwoordelijkheid niet overnemen. Het is wel van belang, zoals ook aangegeven in aanbeveling 4 van de rekenkamercommissie, inzichtelijk te maken welke handhavingstaken blijven liggen. Dit zijn de volgende taken:

Geen prioriteit

Bestemmingsplan bebouwde kom

Bouwen/slopen met vergunning

Openbare ruimte

Systematiek van handhaven

Afhankelijk van het risico dat aan een handhavingstaak verbonden is en de prioriteit die aan de handhavingstaak gegeven is, wordt de intensiteit van het toezicht bepaald. Taken met een hoog risico of een hoge prioriteit zullen eerder actief gehandhaafd worden terwijl bij een taak met een lage prioriteit en laag risico eerder een afwachtende rol wordt aangenomen.

Bij actieve handhaving heeft de gemeente een initiërende rol van waaruit zij gericht onderzoek doet naar mogelijke overtredingen door middel van steekproefsgewijze controles, mede afhankelijk van het risico. Reactieve handhaving wordt gekenmerkt door de afwachtende rol van de gemeente: er wordt uitsluitend gereageerd op signalen uit de samenleving.

2.2.6 Middelen voor de handhavingsinspanningen

Voor de uitvoering van de handhavingstaken worden middelen ingezet in de vorm van personeel en financiën. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma wordt uitgewerkt wat de huidige beschikbare capaciteit is om de verschillende handhavingstaken uit te voeren.

Personeel

Zoals waarschijnlijk elke gemeente kampen wij ook met het feit dat de gewenste inzet hoger is dan de beschikbare middelen. We moeten onze middelen dus op een slimme manier inzetten. Aan taken met de hoogste prioriteit zal steeds de meeste aandacht worden besteed. De noodzakelijke capaciteit en de beschikbare capaciteit moeten daar nagenoeg in evenwicht zijn. De taken met een lage prioriteit worden op een minimaal niveau uitgevoerd waarbij de beschikbare capaciteit de ondergrens vormt.

Naast scherpere prioritering van de taken en de middeleninzet kan ook meer rendement worden gehaald uit de bestaande handhavingscapaciteit en ruimte ontstaan voor nieuwe handhavingsacties door vorm en inhoud te geven aan andere, slimmere manieren van handhaving.

Met de professionalisering van de handhaving willen we ook een kwaliteitsslag maken aan de voorkant van het proces. In de beleidsfase zal meer aandacht besteed worden aan “het waarom” van regelgeving. Duidelijk beleid en begrijpelijke regelgeving zullen resulteren in een grotere betrokkenheid en draagvlak voor spontaan naleefgedrag. Ook zal voorlichting en communicatie worden ingezet om dit effect te bereiken. De regelgeving zal op basis van de handhavingsresultaten worden geëvalueerd en indien nodig binnen de gemeentelijke bevoegdheid worden aangepast.

Hulpmiddelen

Een belangrijk onderdeel van de professionalisering van de handhaving is het in een kwaliteitssysteem vastleggen en omschrijven van strategieën, werkwijzen, protocollen enz. Voor een groot deel wordt in de praktijk al overeenkomstig gewerkt maar niet alles is in documenten vastgelegd.

In de eerstvolgende jaren zal het kwaliteitssysteem verder worden uitgewerkt en zullen de protocollen en strategieën gezamenlijk vastgelegd en vastgesteld worden. Het kwaliteitssysteem heeft tot doel het adequate handhavingsproces te borgen, de efficiency en het kwaliteitsniveau te verhogen en de monitoring en rapportage te vereenvoudigen.

Financiële middelen

In de begroting moet een bedrag opgenomen worden voor integrale handhaving en moet de begroting geen versnippering van bedragen voor verschillende handhavingstaken kennen.

Eén product in de begroting levert duidelijkheid, past binnen de functiescheiding vergunningverlening / handhaving en leidt tot efficiëntere handhaving. We zullen onze regels evalueren en onderzoeken of we regels die we overbodig vinden, kunnen intrekken. Maar wat we regelen, moeten we handhaven en daarvoor zal de gemeente er naar streven voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen.

2.3 Instrumenten handhaving

In hoeverre gestelde normen ook daadwerkelijk worden nageleefd, wordt bepaald door een groot aantal factoren, variërend van de kennis van de regels, via het nut en de noodzaak ervan inzien, tot het bewust overtreden ervan. Een aantal van deze factoren zijn te beïnvloeden door consequent handhaven in de meest brede zin van het woord. Handhaven is niet alleen “dwang” gebruiken om de naleving van de regels af te dwingen maar ook het geven van voorlichting over deze regels.

In het kader van het landelijke project “Professionalisering van de milieuhandhaving” zijn kwaliteitscriteria vastgesteld voor het handhavingsproces. In het Provinciaal Handhavingsoverleg is afgesproken dat deze criteria ook zullen worden gehanteerd voor het rode en groene spoor.

Op basis van deze kwaliteitscriteria dient de gemeentelijke handhavingsorganisatie te handelen op grond van de volgende vastgestelde strategieën (deze strategieën zijn vastgelegd in het handhavingsprogramma):

  • -

    Nalevingstrategie (criterium 2.1): hierin is vastgelegd met welke instrumenten zij naleving wil bereiken en welke rol handhaving daarbinnen speelt;

  • -

    Toezichtstrategie (criterium 2.2): hierin is vastgelegd welke vormen van toezicht worden onderscheiden en wat de basiswerkwijze daarbij is;

  • -

    Sanctiestrategie (criterium 2.3): hierin is de basisaanpak voor het bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij overtredingen vastgelegd;

  • -

    Gedoogstrategie (criterium 2.4): hierin is vastgelegd in welke situaties en onder welke condities inzet van sancties tegenover overtreders tijdelijk achterwege kan blijven.

2.3.1 Nalevingsstrategie

De nalevingsstrategie omvat alle activiteiten die erop gericht zijn om er voor te zorgen dat regels worden nageleefd en dient ten minste te omvatten: de toezichtstrategie, de sanctiestrategie en de strategie voor inzet van overige instrumenten niet zijnde handhaving. De toezichts- en sanctiestrategie komen in de volgende paragrafen aan de orde. In deze paragraaf zal ingegaan worden op de aanvullende instrumenten: zorgen voor handhaafbare regelgeving en zorgen voor voldoende kenbaarheid van en duidelijkheid over de regelgeving.

Handhaafbare regelgeving

Veel van de door de gemeente te handhaven regels zijn wettelijk bepaald (Bouwbesluit, Wet milieubeheer, Wet bodembescherming, Woningwet, etc.). De gemeente kan de handhaafbaarheid daarvan niet direct beïnvloeden. De regels die de gemeente zelf vaststelt zijn verordening (APV, bouwverordening), beleid (horecabeleid, welstand en vrijstellingenbeleid), bestemmingsplannen en vergunningvoorschriften.

Regels zijn handhaafbaar als ze voldoen aan een aantal criteria:

  • 1.

    actueel: op basis van geldende wetgeving en beleid, passend bij de actuele maatschappelijke situatie;

  • 2.

    eenduidig: op één manier uit te leggen en niet tegenstrijdig;

  • 3.

    controleerbaar: gebaseerd op zichtbare en/of meetbare feiten.

Bovendien moeten regels consequent worden toegepast, omdat anders de geloofwaardigheid en rechtspositie van de gemeente in het geding is. Afwijken van vastgesteld beleid zou slechts in absolute uitzonderingsgevallen mogelijk moeten zijn. Als de uitzondering regel wordt betekent dat, dat de regelgeving moet worden aangepast.

Kenbaarheid

Regels moeten voor iedereen duidelijk en bekend zijn. Niet alleen uit preventief oogpunt, maar ook om geen (juridisch) verwijt te krijgen dat men onvoldoende is geïnformeerd. Door de gemeente wordt op verschillende manieren informatie verstrekt, bijvoorbeeld via publicaties op de gemeentepagina in de Uitkijk, op de gemeentelijke website en via de gemeentegids. Voor het bekend maken van beleidsregels, verordeningen, wetswijzigingen, etc. is intensiever gebruik van de bestaande informatiekanalen mogelijk. Bovendien verdient het aanbeveling preventieve voorlichting meer te richten op specifieke thema’s of doelgroepen.

Draagvlak

Als regels actueel en éénduidig zijn en ook consequent worden gecontroleerd en gehandhaafd, zal het draagvlak om aan de regels te voldoen vanzelf vergroten. Daarnaast dient bij het vaststellen van regels uiteraard uitgangspunt te zijn dat belangen van betrokkenen voldoende worden meegewogen. De bij het vaststellen van bestemmingsplannen te volgen procedure voorziet hier in ieder geval in. Toch kan in de handhavingspraktijk blijken dat bepaalde regels door betrokkenen als onredelijk worden ervaren. Dit element zou als criterium bij de evaluatie van beleidsregels moeten worden betrokken.

Een andere insteek is niet het aanpassen van regels, maar het beïnvloeden van het gedrag. Het verdient aanbeveling specifieke doelgroepen ook op hun gedrag aan te spreken. De meest eenvoudige ingang hiervoor is het regulier overleg met doelgroepen, zoals verenigingen, bedrijven en jeugd.

2.3.2 Toezichtstrategie

Bij het bepalen van het toezichtsbeleid is uitgangspunt dat dit ook zoveel als mogelijk integraal wordt aangepakt. Omdat het toezichtsbeleid praktijkgericht is ontkomen we er echter niet aan om voor bepaalde taakvelden sectoraal de toezichtsstrategie vast te stellen. In deze paragraaf maken we onderscheid tussen het rode en groene kleurspoor en het grijze kleurspoor. Dit neemt uiteraard niet weg dat, waar de diverse sectorale taakvelden overlap vertonen, samenwerking tussen disciplines op het gebied van toezicht effectief is.

Rode en groene kleurspoor

Bij de toezichtsstrategie voor deze kleursporen is onderscheid gemaakt tussen taken die toezicht betreffen en taken die controle betreffen. Het onderscheid tussen toezicht en controle is als volgt:

Toezicht betreft alle taken die te maken hebben met legale activiteiten. Dit betreft voornamelijk toezicht op verleende vergunningen en de eventuele overtreding van voorschriften van deze vergunningen.

Controle betreft alle taken die te maken hebben met illegale activiteiten. Dit betreft overtredingen van wettelijke regels (zowel landelijke als gemeentelijke regels).

Toezicht

Uitgangspunt bij het toezicht op verleende vergunningen is de eigen verantwoordelijkheid van vergunninghouder. Van de gemeente kan niet worden verwacht dat op alle vergunningen intensief wordt gecontroleerd. Het toezicht zal met name gericht zijn op de activiteiten die in de prioriteitstelling hoog scoren. In zijn algemeenheid betekent dit dat binnen de kleursporen rood en groen alle verleende vergunningen worden gecontroleerd.

Daarnaast zal jaarlijks worden bezien welke thema’s voor een projectmatige aanpak in aanmerking komen. Hierbij zal zoveel mogelijk integraal worden gecontroleerd. Als voorbeeld zou een projectmatige aanpak van de horeca kunnen plaatsvinden waarbij in één controle op zowel omgevingsvergunningen (activiteit: gebruik, bouw- en milieu) wordt gecontroleerd.

Controle

Om aan de wettelijke handhavingsplicht te voldoen is het noodzakelijk overtredingen ook te constateren. Dit houdt in dat regelmatig het gehele gemeentelijk grondgebied moet worden gecontroleerd. Ook hier geldt de noodzaak van een effectieve inzet van beperkte capaciteit. Binnen de hoge prioriteiten zal de controlefrequentie hoger liggen dan bij lage prioriteiten. Uitgangspunt is dat alle toezichthouders als ze buiten zijn een “oog- en oorfunctie” hebben. Als deze een overtreding of mogelijke overtreding constateren, ook al behoort die niet direct tot hun taakveld, wordt dit gemeld bij de coördinator. Deze meldingen zullen op de handhavingslijst worden opgenomen.

Om te voorkomen dat er illegale situaties ontstaan die bij wijziging van een bestemmingsplan onder het overgangsrecht gaan vallen zal er gericht worden gecontroleerd in delen van de gemeente waarvoor een wijziging van een bestemmingsplan wordt voorbereid.

Bij de controles op de “groene regelgeving” wordt de nadruk met name gelegd op de aspecten die van invloed zijn op de kwaliteit van de leefomgeving.

Aspecten met een lage prioriteit worden in beginsel naar aanleiding van meldingen of klachten gehandhaafd. Op meldingen en klachten wordt adequaat gereageerd.

Grijze kleurspoor

Binnen het grijze kleurspoor wordt de volgende toezichtsfrequentie gehanteerd:

  • -

    Type A: inrichtingen niet opnemen in regulier controleprogramma. Controleren alleen op basis van meldingen, klachten en handhavingsverzoeken.

  • -

    Type B: agrarisch 1 x 2 - 3 jaar*

    industrieel 1 x 4 jaar

* er bestaat een grote diversiteit aan agrarische bedrijven die onder de meldingplicht activiteitenbesluit gaan vallen (medio 2012). Het gaat hier om bedrijven die toekomstbestendig zijn/worden en de bedrijven die (uiterlijk) 2020 gaan stoppen (Besluit huisvesting).

+ stoppers, controlefrequentie 1 x 2/jaar gericht op dieraantallen;

+ overige, controlefrequentie 1 x 3/jaar bij invoering electronisch toezicht luchtwassystemen.

  • -

    Type C / vergunningplichtig (IPPC en enkele industriële bedrijven): 1 x 2 jaar

  • -

    Risicovolle bedrijven: LPG/Propaan 1 x per jaar

  • -

    Opleveringscontrole: bij agrarische bedrijven (nieuwbouw veestallen/installaties mn. luchtwassystemen) wordt een opleveringscontrole uitgevoerd (meldingplichtig/type B en vergunningplichtig/IPPC)*

* Na aanpassing van het activiteitenbesluit (verwachting medio 2012) wordt het Besluit landbouw milieubeheer onderdeel van activiteitenbesluit en wordt de werkingssfeer vergroot. Dit betekent dat in Reusel-De Mierden alleen de IPPC (gpbv) bedrijven vergunningplichtig blijven (agrarische bedrijven). De IPPC bedrijven wordt ondergebracht in de RUD. Alle andere veehouderijen worden meldingplichtig.

  • -

    Deelname aan (sub)regionale handhavingprojecten (SEPH).

  • -

    Controles bij bedrijven zonder vergunning/melding.

2.3.3 Sanctiestrategie

In de beleidsuitgangspunten uitvoering handhaving die zijn vastgesteld op 3 januari 2006 is een duidelijke sanctiestrategie vastgelegd. Deze strategie is in deze beleidsnota overgenomen en waar nodig verscherpt dan wel aangepast aan de tijd.

Op basis van het criterium 2.3 van de Kwaliteitscriteria Professionalisering van de Handhaving dient elke handhavingsorganisatie een sanctiestrategie te hebben opgesteld. In deze beleidsuitgangspunten wordt de in het handhavingsprogramma opgenomen sanctiestrategie verder uitgewerkt. Voor de handhaving van de regelgeving staan de bestuursorganen een aantal wettelijke instrumenten ter beschikking.

Door het Servicepunt Handhaving (hierna: SEPH) is een handreiking bestuurlijke sanctiemiddelen opgesteld. De hoogte van de in laatstgenoemde handreiking opgenomen dwangsombedragen en de begunstigingstermijnen zijn overgenomen in deze gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

In de handhavingszaken moet steeds per geval worden beoordeeld welke sanctie het beste in het vooruitzicht kan worden gesteld om een overtreder te bewegen een overtreding ongedaan te maken. De sanctiestrategie zorgt voor meer uniformiteit en voorkomt dat steeds opnieuw moet worden bepaald hoe de sanctie moet luiden. In concrete afwijkende situaties biedt de sanctiestrategie een referentiekader. De handreiking heeft betrekking op de algemene bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten, te weten bestuursdwang, dwangsom en intrekking vergunning.

Opgemerkt wordt dat onderhavig document slechts een handreiking betreft met daarin opgenomen richtinggevende voorbeelden. De aangetroffen omstandigheden blijven altijd bepalend voor het vaststellen van de wijze van optreden.

Bestuurlijke sanctiemiddelen

Met betrekking tot het optreden tegen overtredingen van regels bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van een drietal bestuurlijke sanctiemiddelen:

  • 1.

    Het toepassen van bestuursdwang;

  • 2.

    Het opleggen van een last onder dwangsom;

  • 3.

    Het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning;

  • 4.

    Bestuurlijke boete;

  • 5.

    Bestuurlijke strafbeschikking.

Ad 1) Het toepassen van bestuursdwang

Bestuursdwang kan bij uitstek worden toegepast in de volgende situaties:

  • -

    Bij onomkeerbare situaties

  • -

    Er is sprake van een overtreding waardoor een acuut milieubedreigende situatie is ontstaan. Het voortduren van een overtreding kan onherstelbare schade aan het milieu tot gevolg hebben. (bijvoorbeeld: het constateren van een uitbreidende olieverontreiniging op het oppervlaktewater);

  • -

    Er dreigt acuut milieugevaar te ontstaan, er is echter nog geen sprake van een overtreding. In dat geval kan preventieve bestuursdwang worden toegepast;

  • -

    Bij acuut dreigende calamiteiten. Met name indien de overtreder in dergelijke situaties niet bereikbaar is (bijvoorbeeld bij XTC-afval of kadavers in of langs het water);

  • -

    Indien de overtreder niet genegen of (financieel) niet in staat is om de overtreding ongedaan te maken, kan bestuursdwang een adequaat instrument zijn;

  • -

    Het opleggen van dwangsom heeft niet het gewenste effect gehad of legalisering is niet mogelijk (bijvoorbeeld bij een dreigend faillissement van de overtreder).

Ad 2) Het opleggen van een last onder dwangsom

Een dwangsom is de sanctie waarbij de overtreder per tijdseenheid, per overtreding of ineens een geldbedrag verbeurt indien of zolang de overtreding voortduurt. Met het opleggen van een last onder dwangsom wordt, naast de plicht zich conform de voorschriften te gedragen, een voorwaardelijke plicht toegevoegd, namelijk die tot het betalen van een bedrag wanneer de dwangsom wordt verbeurd. De beschikking bevat een last om de overtreding te beëindigen en voortzetting en herhaling te voorkomen. Veelal zal daartoe een zogenaamde begunstigingstermijn worden gegeven. Een begunstigingstermijn is niet noodzakelijk indien de overtreder onmiddellijk tot naleving van de voor hem geldende verplichtingen in staat is.

Ad 3) Het intrekken van een vergunning

Het ten aanzien van een vergunning bevoegde gezag kan de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet overeenkomstig die vergunning is of wordt gehandeld, dan wel indien aan de vergunning verbonden voorschriften of regels niet worden nageleefd. Het bevoegd gezag mag pas tot intrekking overgaan nadat het de betrokkene de gelegenheid heeft geboden binnen een daartoe te bepalen termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de vergunning. Als zelfstandig sanctiemiddel lijkt de intrekking weinig effectief. Je ontneemt hiermee immers iemands rechten maar je dwingt hiermee nog niet om iets te doen of na te laten. In de praktijk ziet het intrekken van een vergunning vaak op milieuvergunningen. Dit gaat dan vaak samen met sluiting van de inrichting. Dan dwingt men wel iemand om iets te doen of na te laten.

Ad 4) Bestuurlijke boete

Formeel kan vanaf 2009 de bestuurlijke boete ook als bestuurlijk sanctiemiddel worden ingezet door gemeenten. De gemeente Reusel-De Mierden heeft echter van deze mogelijkheid afgezien omdat dit instrument te veel administratieve lasten met zich meebrengt en hetzelfde resultaat bereikt kan worden met de bestuurlijke strafbeschikking.

Ad 5) Bestuurlijke strafbeschikking

Artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering biedt de basis op grond waarvan gemeenten de mogelijkheid kunnen hebben een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen. Hierin staat vermeld dat bij algemene maatregel van bestuur aan bestuursorganen, zoals gemeenten, maar ook aan goa’s/boa’s, de bevoegdheid kan worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen. Van de bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt onder toezicht van en volgens richtlijnen vast te stellen door het College van procureurs-generaal (OM). Bij algemene maatregel van bestuur zullen voorschriften worden gegeven met betrekking tot het toezicht op de wijze waarop gemeenten van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken alsmede de intrekking van een verleende bevoegdheid door het College van procureurs-generaal.

Indien een gemeente kiest voor het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking biedt artikel 576a Wetboek van Strafvordering een grondslag om geldbedragen die uit de tenuitvoerlegging van bestuurlijke strafbeschikkingen zijn verkregen deels ten goede te laten komen aan het handhavende bestuursorgaan.

Met de invoering in januari 2010 van de bestuurlijke strafbeschikking heeft de gemeente een instrument in handen om zelf kleine overlastfeiten aan te pakken.

Dit betekent dat de Buiten gewoon opsporingsambtenaar (Boa) zelfstandig overtredingen uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kan bestraffen. Door het gebruik van dit instrument zijn gemeenten minder afhankelijk van de inzet door de politie. Daarnaast wordt de politieorganisatie gedeeltelijk ontlast.

De bestuurlijke strafbeschikking is vanaf januari 2010 gefaseerd ingevoerd. Dit gebeurde onder leiding van het CJIB. De gemeenten in de regio Brabant Zuidoost kunnen de bestuurlijke strafbeschikking pas in december 2010 invoeren. Het Regionaal College van het politiekorps Brabant Zuid-Oost heeft een projectcoördinator aangesteld en de regio begeleid bij de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking. Het college van burgemeester en wethouders heeft in oktober 2010 besloten om de bestuurlijke strafbeschikking overlast te gaan implementeren.

Bestuursdwang of dwangsom?

Ingevolge de artikelen 122 van de Provinciewet of 125 van de Gemeentewet of 61 van de Waterschapswet en 5:21 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht zijn de betreffende colleges bevoegd met bestuursrechtelijke handhavinginstrumenten op te treden tegen overtreding van regels welke die specifieke bevoegde gezagen uitvoeren. Handhavend optreden bestaat uit het toepassen van bestuursdwang. Deze bestuursdwangbevoegdheid impliceert tevens de dwangsombevoegdheid, wat inhoudt dat het bestuur aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. Deze strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling daarvan te voorkomen.

Het bestuursorgaan kan voor een last onder dwangsom kiezen indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen niet verzet. Kortom: de dwangsom mag NIET worden gekozen als niet het risico mag worden gelopen dat de overtreding ondanks de last onder dwangsom nog zou worden voortgezet of herhaald. Gelijktijdige toepassing van bestuursdwang en een last onder dwangsom ter zake van één en dezelfde overtreding is niet mogelijk.

Toepassing van bestuursdwang leidt veelal tot aanzienlijk hogere bestuurslasten dan het opleggen van een last onder dwangsom. Het ongedaan maken van een overtreding door de gemeente vraagt een gedegen voorbereiding en zorgvuldige uitvoering van taken die flink wat organisatie vragen. Ook het kostenverhaal vraagt de nodige aandacht.

Het opleggen van een last onder dwangsom legt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die taken bij de overtreder zelf en geeft de gemeente slechts de plicht om te toetsen of na het verstrijken van de gestelde termijn de overtreding ongedaan is gemaakt.

Keuze:

Ons college kiest dan ook, behoudens bijzondere omstandigheden, voor het opleggen van een last onder dwangsom als handhavingsinstrument, en wel om de volgende redenen:

  • a.

    de bestuurslasten bij een dwangsombeschikking zijn aanzienlijk lager dan bij bestuursdwang (louter administratief-juridisch; geen feitelijk optreden);

  • b.

    bij repeterende overtredingen is de dwangsom beduidend effectiever omdat de last na verwijdering blijft bestaan; als de overtreding opnieuw plaatsvindt, wordt de dwangsom alsnog verbeurd;

  • c.

    bij een eventuele vernietiging in beroep kan het besluit eenvoudig worden teruggedraaid;

  • d.

    een deel van de bestuurslast kan worden gefinancierd uit de opbrengsten van de verbeurde dwangsommen.

Preventieve bestuursdwang en dwangsom

Preventieve handhaving houdt in dat op een tijdstip vóórdat een overtreding heeft plaatsgevonden, een bestuursdwangbesluit of een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom wordt genomen en bekendgemaakt. Het wettelijk stelsel gaat ervan uit dat bij een besluit tot het toepassen van bestuursdwang het bestuursorgaan de feitelijke situatie precies kan overzien en op dat moment een volledige belangenafweging kan maken. Aan dat vereiste kan alleen worden voldaan indien met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat een overtreding op een afzienbare termijn zal worden begaan. In de jurisprudentie wordt voor het besluiten tot en een aanzeggen van preventieve bestuursdwang als criterium aangehouden dat het gevaar dat een overtreding van een voorschrift zou plaatsvinden, klaarblijkelijk moet zijn.

Op grond van artikel 5:32, lid 2 Awb kan een last onder dwangsom alleen worden opgelegd teneinde een reeds gepleegde overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling daarvan te voorkomen. In de rechtspraak is uitgemaakt dat een preventieve last onder dwangsom aanvaardbaar is onder bijzondere omstandigheden.

Uit verschillende uitspraken blijkt dat de oplegging van bestuursdwang of een dwangsom gericht op voorkoming van herhaling van de overtreding onrechtmatig wordt geacht als het gaat om een eenmalige overtreding en er geen vrees bestaat dat er een herhaling of voortzetting zal plaatsvinden.

Keuze:

Een preventief handhavingsbesluit mag worden genomen als er sprake is van:

  • -

    klaarblijkelijk gevaar van een overtreding;

  • -

    een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift,

  • -

    op zeer korte termijn te verwachten overtreding.

Bepaling dwangsomhoogte/begunstigingstermijn

Dwangsomhoogte

Het opleggen van een dwangsom heeft tot doel overtredingen ongedaan te maken en eventuele vervolgovertredingen te voorkomen. Het bevoegde bestuursorgaan stelt een dwangsom vast alsmede een maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. De hoogte van een dwangsom is afhankelijk van de aard van de overtreding en staat in (redelijke) verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang. Daarnaast is de beoogde werking van de dwangsomoplegging van belang.

Hoe de hoogte van een dwangsom zich dus exact laat berekenen, kan niet worden vastgelegd. Duidelijk is dat de hoogte van een dwangsom afhankelijk is van:

  • 1.

    de (geschatte) kosten die de overtreder moet maken om de overtreding op te heffen of met andere woorden de dwangsom moet hoger zijn dan het (geschatte) financiële voordeel;

  • 2.

    de dwangsom moet voldoende dwang tot gevolg hebben om de overtreding op te heffen c.q. te beëindigen;

  • 3.

    voorkoming van herhaling, beperking van schade en herstel in de oorspronkelijke toestand;

  • 4.

    het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel dat de overtreder heeft genoten;

  • 5.

    de bevestiging van normen gesteld in het belang van het milieu, ruimtelijke ordening, natuur en landschap of de volksgezondheid; de geloofwaardigheid van de (normerende) overheid; de mogelijkheid tot overheidscontrole (meetvoorschriften en dergelijke); eerlijke concurrentieverhoudingen en rechtsgelijkheid;

  • 6.

    de financiële draagkracht van de overtreder.

In bijlage 1 is een lijst met dwangsombedragen voor een aantal overtredingen opgenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze lijst niet uitputtend is bedoeld. De lijst is bedoeld als leidraad voor het opleggen van dwangsommen. Bij het opleggen van een dwangsom zal nog altijd een afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot de hoogte van het opgelegde bedrag en het economisch voordeel dan wel de schade voor het milieu.

Keuze:

Als uitgangspunt gelden de in de lijst (bijlage H5) opgenomen bedragen. Van deze bedragen kan gemotiveerd worden afgeweken waarbij, afhankelijk van de zwaarte van de overtreding, gekozen kan worden voor een hoger of lager bedrag, een andere begunstigingstermijn of het toepassen van bestuursdwang.

Termijn voor beëindiging

De toepassing en het verbeuren van de dwangsom kan slechts plaatshebben nadat de overtreder de gelegenheid heeft gehad zelf de geëigende maatregelen te treffen om de overtreding ongedaan te maken. Een uitzondering op dit voorschrift is alleen de spoedshalve bestuursdwang.

De termijn moet zo worden gekozen dat de overtreder voldoende tijd heeft om de overtreding ongedaan te maken of ongedaan te laten maken. Van geval tot geval moet dit beoordeeld worden.

Om tot een onderscheid in de te bieden termijnen te komen is voor de verschillende situaties in de eerder genoemde lijst met dwangsombedragen een tabel opgenomen. Daarbij gelden de termijnen als richtlijnen, waarbij afwijkingen gemotiveerd moeten worden. De keuze voor de lengte van een begunstigingstermijn zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht die van toepassing is op het bestuursrechtelijk handhaven, moet ook een weloverwogen beslissing zijn. Veel besturen hanteren een termijn die nagenoeg overeenkomt met de termijn om een voorlopige voorziening aan te vragen en/of een bezwaarschrift in te dienen (6 weken). Dit is geenszins standaard of een verplichting. Het indienen van een bezwaarschrift schorst namelijk de werking van het besluit niet. In de geest van de wetgeving dient de begunstigingstermijn zo kort mogelijk te zijn. Dit betekent dat de begunstigingstermijn dient overeen te komen met de termijn waarbinnen het voor de overtreder mogelijk is de strijdigheid ongedaan te maken. Een begunstigingstermijn is niet noodzakelijk indien de overtreder onmiddellijk tot naleving van de voor hem geldende verplichtingen in staat is.

Keuze:

De in bijlage H5 opgenomen begunstigingstermijnen zijn bedoeld als leidraad.

Het verbeuren van de dwangsommen

Voor het verbeuren van de dwangsom is het voldoende dat na het verstrijken van de termijn de overtreding nog steeds wordt geconstateerd. Een rapport (met datum, situatietekening en foto’s) van de toezichthouder is in principe voldoende.

Op verzoek van de overtreder kan de last worden opgeheven indien gedurende een jaar na het van kracht worden van een dwangsombeschikking geen dwangsom is verbeurd, met andere woorden: geen overtreding is gepleegd. De strekking van de bepaling is dat een overtreder die zich een jaar lang netjes heeft gedragen, aanspraak heeft op een heroverweging van de aan hem opgelegde dwangsombeschikking. Het bestuur is niet verplicht om na een jaar van goed gedrag de dwangsombeschikking in te trekken. Indien niet wordt overgegaan tot het intrekken van een dwangsom dan dient het bestuur voldoende te motiveren waarom het de dwangsombeschikking nog wil handhaven.

Keuze:

Ons college zal bij invorderingsbeschikking, het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, invorderen.

Dat moet dan wel gebeuren binnen 12 maanden na de datum van het verbeuren van de dwangsom want daarna is deze bevoegdheid verjaard. Elke aanspraak op betaling stuit de verjaringstermijn. Er zal dan ook stringent op worden toegezien dat deze, geheel in de Awb geregelde procedure, zorgvuldig wordt uitgevoerd. Voor het innen van de dwangsom is inmiddels een procesbeschrijving opgesteld.

Toetsing van een dwangsom

Slechts zelden vindt een toetsing van de hoogte van een dwangsom door de rechter of de Raad van State plaats. Er zijn wel voorbeelden bekend dat de hoogte van een dwangsom onderwerp van gesprek en advies is geweest tijdens de behandeling en advisering van een commissie bezwaar- en beroepschriften. Ook de vraag of terecht is gekozen voor het middel dwangsom, is geen vraag die indringend door de rechter wordt getoetst.

Concluderend wordt gesteld dat er geen duidelijke regels zijn om de hoogte van dwangsommen alsmede de eventueel daaraan verbonden maxima vast te stellen. Belangrijk is dat de vaststelling gemotiveerd plaatsvindt. Dan lijkt de jurisprudentie (in elk geval op dit moment) in het voordeel van de overheid te werken. De rechter zal dan van een opgelegde dwangsom niet snel zeggen dat de dwangsom te hoog is. Overigens behoudt de rechtbank bijvoorbeeld bij een inningprocedure altijd de bevoegdheid om de maximale dwangsom te matigen. Er zijn enkele uitspraken bekend dat de hoogte van de maximaal te verbeuren dwangsom daarbij is gereduceerd.

Feitelijke uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal

Als de overtreder/rechthebbende niet binnen de vastgestelde begunstigingstermijn tot beëindiging of ongedaanmaking van de overtreding is overgegaan, zal worden overgegaan tot uitvoering van de bestuursdwang.

Artikel 5:25 van de Awb geeft aan dat de overtreder de kosten verbonden aan het toepassen van bestuursdwang moet betalen. Een uitzondering op deze regel vormt de situatie waarin het niet redelijk wordt geacht om die kosten geheel of gedeeltelijk te verhalen. Deze vraag moet worden beantwoord door een afzonderlijke belangenafweging. Daarbij spelen diverse factoren een rol, zoals het algemeen belang dat met de toepassing van bestuursdwang wordt gediend, de mate van verwijtbaarheid van de overtreder en de hoogte van de kosten.

Het college zal bij de uitvoering van bestuursdwang de kosten verhalen op de overtreder.

Er dient rekening mee gehouden te worden dat kosten alleen op de overtreder kunnen worden verhaald.

Legalisatiemogelijkheid

In het licht van het waarom een dwangsom wordt opgelegd is extra aandacht nodig voor de mogelijkheid tot legalisatie van een overtreding. Lange tijd leek jurisprudentie voeding te geven aan de theorie dat niet zou kunnen worden opgetreden tegen bijvoorbeeld het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting, indien voor die inrichting zonder problemen alsnog een vergunning zou kunnen worden verleend. Het standpunt van de Raad van State dat dus in redelijkheid niet kan worden opgetreden als legalisering mogelijk is, is inmiddels iets gunstiger geworden. Er moet uitzicht zijn op legalisatie op korte termijn. In dat kader lijkt het dus gerechtvaardigd te stellen dat zonder ontvankelijke aanvraag er geen concreet uitzicht op legalisering op korte termijn is en niets handhaving in de weg lijkt te staan.

Overigens kunnen ook verstoringen van concurrentieverhoudingen of het geweld aandoen van het algemeen normbesef en dergelijke worden meegewogen. Indien er, ondanks legalisatiemogelijkheid, zulke nalevingsdoelen zijn geschaad dan is er ook legitimatie voor handhavend optreden. Naar de aard van de gezochte sanctie ligt in zo’n geval de inzet van het strafrecht – in dit geval dus op instigatie van het bestuur - het meest voor de hand, maar het is denkbaar dat het bestuur redenen ziet om toch (ook) bestuursrechtelijk op te treden. De betreffende overwegingen moeten dan natuurlijk wel in de handhavingsbeschikking worden benoemd.

2.3.4 Gedoogstrategie

Ook de gedoogstrategie is (grotendeels) overgenomen uit de beleidsuitgangspunten uitvoering handhaving die zijn vastgesteld op 3 januari 2006. In het beleidsplan is uitgegaan van een zwart-wit situatie: een situatie is legaal of illegaal; tegen de laatste situatie moet opgetreden worden. Omdat de bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving moet worden aangemerkt als een discretionaire bevoegdheid bestaat niet in alle gevallen van overtredingen de plicht om gebruik te maken van deze bevoegdheid. In sommige gevallen is op basis van de jurisprudentie zelfs sprake van onontkoombare situaties waarin gedoogd moet worden, nl.:

in gevallen van overmacht;

in het geval er zwaarder wegende belangen in het spel zijn dan het belang van handhaving (hieronder valt ook een terecht beroep op een algemeen rechtsbeginsel) en

in het geval een beleid- of wetswijziging aanstaande is waarbinnen de overtreding past.

Uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het wenselijk om vast te leggen in welke gevallen en onder welke voorwaarden geen gebruik wordt gemaakt van de ter beschikking staande handhavingsbevoegdheden.

Uitgangspunt is dat gedogen van overtredingen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Tot gedogen wordt slechts overgegaan op schriftelijk verzoek, voor een beperkte periode en alleen in die gevallen waarin handhavend optreden kennelijk onredelijk zou zijn. Passief gedogen wordt expliciet niet toegestaan in dit beleid. Hiermee is aanbeveling 2 van de rekenkamercommissie opgevolgd.

Tot gedogen wordt slechts overgegaan, indien aan de volgende inhoudelijke vereisten is voldaan:

de te gedogen activiteit is verantwoord uit het oogpunt van bescherming van de fysieke leefomgeving;

er bestaat concreet uitzicht op legalisatie van de te gedogen activiteit;

indien vooruitlopend op besluitvorming omtrent vergunningverlening wordt gedoogd is een ontvankelijke vergunningaanvraag ingediend;

indien vooruitlopend op besluitvorming omtrent vergunningverlening wordt gedoogd wordt een voorlopige inschatting gemaakt waaruit blijkt dat de te gedogen activiteit vergunbaar is en

er dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden die gedogen in het concrete geval rechtvaardigen.

In geval van overmacht zijn de eisen sub 2, 3 en 4 niet van toepassing. Indien aan de hiervoor gestelde eisen is voldaan, wordt niettemin niet tot gedogen overgegaan indien aan de zijde van de overtreder sprake is van recidiverend dan wel calculerend gedrag. Ook wordt niet tot gedogen overgegaan als blijkt dat de te gedogen activiteit strijdig is met enige andere bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regel en het voor de handhaving van die regel bevoegde gezag kenbaar heeft gemaakt dat het met bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tegen de overtreding optreedt dan wel zal optreden.

Het is niet vanzelfsprekend dat in bovenstaande situaties een gedoogbeschikking wordt genomen. Elk gedoogbesluit moet immers expliciet en na een zorgvuldige belangenafweging worden genomen. Het gedoogbesluit moet uiteraard ook voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt, zoals de motiveringseisen. Alleen dan weten alle betrokkenen waar zij aan toe zijn en kunnen eventuele derde-belanghebbenden in staat worden gesteld om hun rechtsmiddelen aan te wenden. Een gedoogbeschikking is immers een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Bestuurlijke strafbeschikking

De bestuurlijke strafbeschikking biedt gemeenten de mogelijkheid om bij geconstateerde overtredingen strafbeschikkingen uit te vaardigen. De boetes worden geïnd door het CJIB en geldbedragen die uit de tenuitvoerlegging van de beschikkingen zijn verkregen, komen via een proces-verbaal vergoeding deels ten goede aan het handhavend bestuursorgaan. De burger die de beschikking heeft ontvangen dient zelf het initiatief te nemen om bij het Openbaar Ministerie verzet aan te tekenen. Dit betekent dat de gemeente de oplegging doet en de inning en verzetszaken respectievelijk door het CJIB en door het Openbaar Ministerie worden gedaan. De gemeente dient de zaken rechtsreeks aan te leveren bij het CJIB. Aanlevering van deze zaken via de politie is dus niet langer mogelijk.

Belangrijk verschil tussen de politiestrafbeschikking en de bestuurlijke strafbeschikking is dat door het OM in het geval van een bestuurlijke strafbeschikking geen beleidssepot meer zal worden toegepast (om beleidsreden zaak terzijde leggen). Bij de politie strafbeschikking kan dat wel.

2.3.5 Interne en externe afstemming

Interne afstemming behelst in eerste instantie een goede afstemming tussen de vergunningverlener en de toezichthouder/handhaver. Deze afstemming is van wezenlijk belang voor een eensluidend en uniform optreden naar buiten toe. Daarnaast omvat interne afstemming de afstemming met andere organisatie-onderdelen, zoals beleid.

Externe samenwerking is van belang om te komen tot een optimaal en integraal resultaat in handhavingsactiviteiten. De samenwerkende partners (waterschap, AID, politie enz.) benutten zo de specifieke deskundigheid, ondersteuning, aanvulling en informatie over en weer.

2.3.6 Communicatie en informatie

De gemeente maakt beleidsvoornemens en resultaten met betrekking tot handhaving actief openbaar. Openbaarheid is een aspect dat een goede handhaving nog eens kwalitatief kunnen ondersteunen. Beide hebben naast een voorlichtende ook een preventieve werking. Doordat wij laten zien dat bepaalde zaken aangepakt worden, kunnen potentiële overtreders worden weerhouden van het begaan van eenzelfde overtreding.

2.4 Uitvoering en evaluatie

De professionalisering van de handhaving is een ontwikkelproces. Ten einde te kunnen meten of de gestelde doelen zijn bereikt dienen voor de monitoring de juiste gegevens te worden geregistreerd. Voor de toekomst zal hiervoor gebruik worden gemaakt van een automatiseringssysteem. Tot deze tijd worden de gegevens bijgehouden die jaarlijks door het SEPH worden opgevraagd. Deze gegevens stellen ons in staat om te monitoren op vastgelegde taken.

Van de Handhavingsuitvoeringsprogamma’s zal jaarlijks verslag worden gedaan. Door jaarlijks het uitvoeringsprogramma te evalueren wordt ook gekeken hoe het staat met de uitgevoerde taken en of deze nog steeds haalbaar zijn of bijgesteld moeten worden.

Om te waarborgen dat alle financiële en personele inspanningen leiden tot een daadwerkelijke en blijvende verhoging van de kwaliteit van de handhaving is het noodzakelijk dat de werkwijze en de opgestelde documenten structureel worden getoetst en verbeterd. Hiertoe zijn procedures, instructies en protocollen gebundeld in een Kwaliteitssysteem. Dit Kwaliteitssysteem is een hulpmiddel bij de bedrijfsvoering, waarmee gewerkt kan worden aan continue verbetering, middels monitoring. In onderstaande figuur is de relatie tussen het Handhavingsprogramma en het Kwaliteitssysteem grafisch weergegeven.

Wanneer we onze handhaving programmatisch willen aanpakken, betekent dat we de handhavingsdoelen, strategieën en werkwijzen jaarlijks moeten uitwerken in een uitvoeringsprogramma en concrete werkplanningen. Voor de uitvoering van dit programma zijn menskracht, deskundigheid en ondersteunende voorzieningen nodig. In het uitvoeringsprogramma leggen we jaarlijks concreet vast hoe we uitvoering zullen geven aan de handhavingsactiviteiten. De basis van het uitvoeringsprogramma wordt gevormd door de handhavingsprioriteiten en de handhavingsdoelstellingen zoals ze in dit omgevingsbeleidsplan zijn vastgelegd. Het uitvoeringsprogramma geeft ook concreet de capaciteit weer die voor de uitvoering van de handhavingsactiviteiten wordt ingezet.

De handhavingsorganisatie beschikt op deze manier over een transparante systematiek voor inzicht in en voortgangsbewaking van de daadwerkelijk beschikbare handhavingscapaciteit. Ook is het een controlesysteem voor de dynamiek die bij de uitvoering van het uitvoeringsprogramma kan ontstaan tussen de gemaakte planning en de praktijk. Door diverse oorzaken (ziekte, vertrek of mutaties personeel) kan in de uitvoeringsfase deze planning aangepast moeten worden. Op basis van een transparante voortgangsbewaking zorgen we in dergelijke gevallen voor inzicht in hetgeen de mutaties betekenen voor de uitvoering van de geplande handhavingsactiviteiten en kunnen we actie ondernemen teneinde de geplande activiteiten alsnog te realiseren. Indien dit onmogelijk blijkt, wordt in de verantwoording van het volgend uitvoeringsprogramma beargumenteerd waarom eventueel een aanpassing van de prioriteiten en de programmering heeft plaatsgevonden.

Communicatie en informatie zijn belangrijk, ook in het handhavingsproces. Daarom zullen wij dit omgevingsbeleidsplan gedurende de gehele bestuursperiode samen met de uitvoeringsprogramma’s ter inzage leggen. Een openbare beleidsnota geeft voor ieder van ons en voor de burgers en bedrijven binnen onze gemeente een helder en transparant beeld van datgene wat onze gemeente gaat doen om de handhavingstaak verder inhoud te geven. Dit zal ook bijdragen aan het vertrouwen van de burger in de handhaving door onze gemeente.

2.5 Niveau van uitvoering van toezicht en handhaving

Uit de risico-analyse komen zes hoofdaspecten naar voren namelijk:

  • -

    Wabo/ Woningwet

  • -

    Wabo/ Wet milieubeheer/ Wet bodembescherming

  • -

    Wabo/ Wet ruimtelijke ordening

  • -

    Wabo/ Bouwbesluit 2012

  • -

    Algemene plaatselijke verordening

  • -

    Wabo/ Bijzondere wetten/ verordeningen

Per hoofdaspect zullen we aangeven hoe we de handhavingstaken zullen organiseren.

Wij zullen daarbij, conform de laatste aanbeveling van de rekenkamercommissie, de SMART definiëring hanteren:

  • 1.

    Specifiek: welke onderwerpen en handhavingstaken vallen onder het hoofdaspect en wat moet er gedaan worden om op adequaat niveau (wettelijk verplicht niveau) te handhaven.

  • 2.

    Meetbaar: hoeveel moet er gedaan worden om op adequaat niveau (wettelijk verplicht niveau) te handhaven.

  • 3.

    Acceptabel: is er draagvlak voor wat we doen.

  • 4.

    Realistisch: kunnen we datgene wat we willen doen.

  • 5.

    Tijdgebonden: wanneer zullen we de handhaving van de taken uitvoeren.

Welke handhavingstaken we gaan oppakken en de wijze waarop de handhaving moet worden uitgevoerd op adequaat niveau werken we uit in dit hoofdstuk (punten 1 en 2).

De vaststelling van dit beleidsplan door de gemeenteraad vormt het draagvlak voor de handhaving (punt 3).

In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma zal nader ingegaan worden op wat we gaan uitvoeren in een bepaald jaar (punten 4 en 5).

Om te meten of toezicht en handhaving effect hebben op het nalevingsgedrag zullen we moeten monitoren. Om op adequaat niveau te handhaven conform artikel 10.6 Mor zullen de volgende gegevens geregistreerd moeten worden:

  • -

    aantal uitgevoerde controles;

  • -

    geconstateerde overtredingen;

  • -

    opgelegde bestuurlijke sancties;

  • -

    processen-verbaal;

  • -

    over mogelijke overtredingen ontvangen klachten.

Het moge duidelijk zijn dat het niet haalbaar is om alle handhavingstaken op bovenstaand niveau te monitoren. In het jaarlijks uitvoeringsprogramma zal daarom ook steeds bij elke taak het concreet niveau van monitoring worden aangegeven.

2.5.1 Reactief handhaven

Klachten en handhavingsverzoeken

Specifiek (wat moeten we doen)

De gemeente heeft een eigen verantwoordelijkheid om actief te handhaven op alle beleidsterreinen. Sinds haar uitspraak van 30 juni 2004 (JB 2004, 293) hanteert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de overweging dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag een bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die situatie behoord te worden afgezien.

Het beleid en de organisatie dienen zo te worden ingericht dat de gemeente zelf prioriteiten stelt, actief onderzoek verricht, controles uitvoert en de verantwoordelijkheid neemt om handhavingsbesluiten ook daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Klachten, meldingen en verzoeken van derden kunnen niet als enige en tamelijke willekeurige basis fungeren voor het gemeentelijke optreden. Dit werkt immers ongelijkheid en willekeur in de hand. Zoals gesteld gaat het zowel om actief als reactief handhaven. Vanuit deze invalshoek ontstaat de noodzaak beleid te ontwikkelen, te verbeteren en de inzet en capaciteit daarop af te stemmen. Voor de burgers en het bedrijfsleven wordt helder wat zij van de gemeente mogen verwachten: een actieve gemeente die duidelijk aangeeft dat zij optreedt en hoe zij optreedt. Dit gebeurt door middel van het stellen van prioriteiten.

Indien een handhavingsverzoek zich richt op een handhavingsaspect, welke laag is geprioriteerd in het beleid, is het mogelijk om gemotiveerd te beargumenteren waarom het verzoek niet direct wordt behandeld, maar in het kader van de prioritering wordt gewraakt en in een project zal worden meegenomen.

De gemeente kan de burgers niet tegen elke vorm van last of overlast in hun leefomgeving beschermen en op elk handhavingsverzoek en iedere melding van een illegale situatie meteen ingaan. Met de beperkte middelen die we hebben, moeten we keuzes maken. Dit betekent niet dat we problemen waar burgers tegenaan lopen willen bagatelliseren. Door de prioritering proberen wij de beperkte middelen zo effectief mogelijk in te zetten. Voor burgers is het belangrijk dat zij weten wat zij in redelijkheid van hun gemeente mogen verwachten. De burger moet weten waar hij aan toe is. Dat is ook de kern van de spelregels van de Handhavingswijzer van de Nationale ombudsman die wij toepassen. Een behoorlijke behandeling van handhavingsverzoeken kenmerkt zich door transparant, betrokken en onpartijdig handelen van gemeenten.

Transparant

De gemeente verstrekt actief informatie over het handhavingsbeleid en de manieren waarop zij kan optreden. De gemeente betrekt en informeert actief alle belanghebbenden bij de afhandeling van een handhavingsverzoek, een melding, een signaal of een klacht over een illegale situatie.

De gemeente motiveert haar besluiten duidelijk en begrijpelijk.

Betrokken

De gemeente neemt na ontvangst van een handhavingsverzoek, een melding, een signaal of een klacht over een illegale situatie zo snel mogelijk persoonlijk contact op met de burger.

De gemeente bespreekt met de burger het belang en het doel van zijn handhavingsverzoek, melding, signaal of klacht en wat hij verwacht van de gemeente. De gemeente legt de burger in een persoonlijk gesprek uit, wat de (on)mogelijkheden van de gemeente zijn. De gemeente zoekt in samenspraak met de burger naar een snelle en informele oplossing van het probleem (zonodig met behulp van buurtbemiddeling, mediationtechnieken).

Onpartijdig

De gemeente:

  • ·

    ziet toe op de naleving van wet- en regelgeving en handhaaft consequent.

  • ·

    onderzoekt na ontvangst van een handhavingsverzoek, een melding, een signaal of een klacht de situatie ter plekke.

  • ·

    maakt bij haar optreden of besluit een transparante onpartijdige afweging van alle belangen en maakt dat kenbaar.

  • ·

    handelt voortvarend en houdt zich aan de afgesproken termijnen.

  • ·

    doet te allen tijde recht aan de strekking van de rechterlijke uitspraak.

De bestuursrechtelijke handhaving van handhavingsverzoeken wordt uitgevoerd volgens eerder omschreven sanctiestrategie.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan binnen 8 weken te reageren op een handhavingsverzoek. Een handhavingsverzoek moet volgens artikel 1:3 Awb aangemerkt worden als een aanvraag, namelijk een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Artikel 4:2 Awb regelt de vereisten van een aanvraag wat inhoudt onder andere de naam en het adres van de aanvrager.

Ingeval een handhavingsverzoek anoniem wordt ingediend kan het bevoegd gezag het verzoek niet in behandeling nemen (artikel 4:5 Awb). Probleem is echter dat het besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag bekend moet worden gemaakt aan de aanvrager (artikel 3:41 Awb), maar dat niet bekend is wie dat is. Bovendien moet alvorens besloten wordt de aanvraag niet in behandeling te nemen, de aanvrager in de gelegenheid worden gesteld zijn aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Awb).

Deze artikelen zijn bij anonieme klagers niet toepasbaar. Anonieme handhavingsverzoeken zullen in principe dan ook niet in behandeling genomen worden, tenzij er sprake is van een veiligheidsrisico, waarna ambtshalve tot handhaving kan worden overgaan.

De gemeente staat ten dienste van de burger. De dienstverlening heeft dan ook een hoge prioriteit binnen de gemeente Reusel-De Mierden. In een enkele situatie wordt van deze dienstverlenende houding oneigenlijk gebruik gemaakt. Er wordt door de burger in dat geval geen genoegen genomen met het antwoord van de gemeente. De Nationale Ombudsman stelt zich op het uitgangspunt dat de overheid in beginsel op brieven van burgers dient te reageren, maar dat er situaties kunnen zijn waar de gemeente aankondigt in het vervolg niet meer te reageren. Bijvoorbeeld als correspondentie leidt tot een onevenredig tijdsbeslag, waardoor werkzaamheden in het belang van anderen in het gedrang komen. ’Dan kan de overheid eenzijdig een gedragslijn opleggen waardoor een adequate reactie mogelijk blijft, maar een onevenredige belasting wordt beperkt. Bij het eenzijdig opleggen van zo’n gedragslijn mag de klager echter niet worden beperkt in zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden en in zijn mogelijkheden om zich schriftelijk tot het bestuursorgaan te wenden’. Die maatstaf van de Ombudsman is gebaseerd op een uitspraak van het gerechtshof Arnhem, over de vraag of onrechtmatig jegens een gemeente was gehandeld door onevenredig veel contact met de gemeente op te nemen, zonder dat daarvoor een goede reden bestond, en door de wijze (lengte, toonzetting en tijdstippen) waarop dat gebeurde. Het gerechtshof overwoog dat het individuele belang van de burger om zich tegenover de gemeente te kunnen uiten, staat tegenover het belang van de gemeente om zijn werkzaamheden in het belang van andere burgers nog naar behoren te kunnen blijven verrichten. Welk belang de doorslag hoort te geven hangt dan af van de omstandigheden, zoals de ernst van de klachten en de toonzetting.

Het nieuwste middel voor gemeenten tegen klagende burgers heet ’mediation’.

De relatief nieuwe soort conflictbemiddeling waarbij een mediator de onderhandeling steunt, lijkt een goede manier om met klachten van burgers om te gaan.

Alle handhavingsverzoeken dienen dus te worden behandeld en afgehandeld. Dit kan door middel van het opstarten van een handhavingsprocedure, het versturen van een wrakingsbrief, het niet in behandeling nemen of het weigeren van een handhavingsverzoek (bijvoorbeeld vanwege mogelijke legalisatie) steeds uitgaande van de prioritering.

2.5.2 Intrekken omgevingsvergunning

Specifiek (wat moeten we doen)

Na het verlenen van een omgevingsvergunning wordt meestal snel gevolg gegeven aan de uitvoering. Het komt ook voor dat er geen of pas na lange tijd gebruik wordt gemaakt van een verleende omgevingsvergunning en regelmatig komt het voor dat ongebruikte vergunningen jaren geleden zijn verleend en nooit zijn ingetrokken. De houder van de omgevingsvergunning behoudt echter nog steeds het recht om de omgevingsvergunning uit te voeren.

Om een aantal uiteenlopende redenen is het niet wenselijk om verleende omgevingsvergunningen in stand te laten zonder dat daar binnen een bepaalde termijn uitvoering aan wordt gegeven. Het dient voorkomen te worden dat (nieuwe) planologische, stedenbouwkundige of andere inzichten aangaande de fysieke leefomgeving doorkruist worden door vergunde, nog te bouwen of te slopen zaken of dat gebouwd wordt naar verouderde bouwtechnische inzichten of milieutechnische aspecten. Het is dus zaak dat na verloop van een bepaalde periode omgevingsvergunningen worden ingetrokken.

Reguliere voorbereidingsprocedure

Op basis van de Wabo kan het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk de omgevingsvergunning intrekken via een reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure. In artikel 3.15 Wabo staat de procedure van intrekking beschreven. Onderscheid moet worden gemaakt tussen het op verzoek van vergunninghouder of ambtshalve wijzigen of intrekken van de omgevingsvergunning.

Uitgangspunt is dat het ambtshalve intrekken van een omgevingsvergunning dezelfde procedure kent als het verlenen ervan.

Intrekkingsgronden

Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde omstandigheden een omgevingsvergunning intrekken. De intrekkingsgronden zijn grotendeels ontleend aan de Woningwet ( art. 59 Ww), de Wet ruimtelijke ordening, en de wet Milieubeheer (art. 8.25 Wm). In (artikel 5.19) de Wabo is een duidelijker onderscheid gemaakt met de gronden bedoeld om het intrekken als sanctie. Binnen de gemeente Reusel-De Mierden is een beleid opgesteld voor het intrekken van omgevingsvergunningen met de activiteit bouwen.

2.6 Onderdeel bouw en/ of sloop

Onderwerpen / handhavingstaken

Bouwen met vergunning

Bouwen zonder vergunning

Bestaande gebouwen met vergunning

Slopen met vergunning met asbest

Slopen met vergunning zonder asbest

Slopen zonder vergunning

Verwijderen bouwwerk na verstrijken instandhoudingstermijn

Vergunningsvrij bouwen

Specifiek:

Hoofdstukken 5 van de Wabo en VI van de Woningwet zijn de wettelijke basis voor bestuursrechtelijke handhaving. Artikel 92 van de WW bepaald dat het bevoegd gezag zorg draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III van die wet en hierin wordt de koppeling met de Wabo aangegeven.

In artikel 5.2 van hoofdstuk 5 van de Wabo staan de nadere voorschriften voor de bestuursrechtelijke handhaving.

De bestuursrechtelijke handhaving van de Wabo en de Woningwet wordt uitgevoerd volgens de eerder omschreven sanctiestrategie, die gebaseerd is op de wettelijke eisen uit beide wetten.

Meetbaar:

Bouwen en slopen met vergunning (met of zonder asbest)

Voor verleende omgevingsvergunningen met bouw- en/ of sloopactiviteiten is geen wettelijk minimum qua controlefrequentie aangegeven. Constateringen, waar zondermeer de veiligheid in het geding is, hebben de hoogste prioriteit. Er dient dan per direct actie te worden ondernomen. Voor het slopen van een bouwwerk met een sloopvergunning waarbij asbest aangetroffen is, zijn specifieke wettelijke eisen opgenomen, maar die betreffen met name een administratieve controle van de momenten van asbestverwijdering en de wijze waarop en waar naartoe de asbest afgevoerd is. Daarnaast is wettelijk bepaald dat een bouwwerk pas geheel gesloopt kan worden nadat alle asbest is verwijderd uit het bouwwerk.

Bouwen en/of slopen zonder vergunning

Nieuwe constateringen en klachten waar zondermeer de veiligheid in het geding is hebben de hoogste prioriteit. Dan dient er direct actie te worden ondernomen. Hierbij valt te denken aan sloop-werkzaamheden waarbij asbesthoudende dakplaten worden verwijderd op destructieve wijze en zonder enige beschermingsmiddelen. Voor constateringen en ontwikkelingen waar niet direct de veiligheid in het geding is zal volgens de bijgevoegde risicomatrix bekeken moeten worden hoe deze geprioriteerd zijn en daaruit zullen vervolgstappen worden genomen of niet.

Bestaande gebouwen (met (bouw)vergunning)

De dynamiek in de bouwpraktijk kan ertoe leiden dat bepaalde risico’s die door de gemaakte keuzes onderbelicht worden op enig moment toch een groter maatschappelijk gewicht gaan krijgen waardoor beleid dient te worden bijgesteld. Zo kunnen landelijke overheidsacties (bijvoorbeeld het onderzoek naar de platte daken en de veiligheidsproblemen qua gevelbekleding en spouwankers van het ministerie van VROM) een heroverweging van de gemaakte keuzes noodzakelijk maken.

Verwijderen bouwwerk na verstrijken instandhoudingstermijn

Ineen tijdelijke (bouw)vergunning is in de voorwaarden opgenomen dat na verlopen van de instandhoudingstermijn het betreffende bouwwerk verwijderd dient te worden. Als deze termijn verstreken is en het bouwwerk is niet verwijderd dan ontstaat er feitelijk een bouwwerk wat zonder de vereiste bouwvergunning gerealiseerd is. Hiertegen zal handhavend opgetreden moeten worden als ware het een bouwwerk zonder bouwvergunning en volgens de bijgevoegde risicomatrix zal bekeken moeten worden hoe deze geprioriteerd zijn en welke vervolgstappen er zullen worden genomen of niet.

Bouwen zonder omgevingsvergunning

Voor bepaalde categorieën bouwwerken is conform het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning vereist, maar moet wel worden voldaan aan technische voorschriften (Bouwbesluit en Bouwverordening). Aangezien landelijk ervoor gekozen is veel bouwwerken vergunningsvrij te maken, is een hoog toetsingsniveau niet gewenst. Daarnaast streeft de gemeente Reusel-De Mierden naar een “high trust society” waarin burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de naleving van regels. Vergunningsvrij bouwen handhaven we daarom naar aanleiding van handhavingsverzoeken, klachten, meldingen en eigen constateringen. Er zullen reactief met name visuele controles en controles op hoofdlijnen plaatsvinden.

2.7 Onderdeel Milieu

2.7.1 Inrichtingen/bedrijven/afvalstoffen

Onderwerpen / handhavingstaken :

In werking zijn zonder (milieu-)vergunning of –melding

Inrichtingen type C Bor

Inrichtingen type B Bor

Inrichtingen type A Bor

Gevaarlijke afvalstoffen opslaan

Ontdoen van afvalwater in afvalwatervoorziening

Specifiek (wat moeten we doen)

Conform hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer moeten milieucontroles bij inrichtingen en bij werken gestructureerd, planmatig en conform een uitvoeringsprogramma plaatsvinden. Bij de controle van vergunningsplichtige inrichtingen en activiteitenwerken moet de naleving aan de vergunning en de geldende regelgeving getoetst worden.

Volgens het Bor Activiteitenbesluit (Nota van Toelichting) zijn de inrichtingen van het type A voor toezicht en handhaving minder relevant. De mogelijkheid om te kunnen optreden in geval van overlast blijft bestaan, omdat het algemeen deel van het Activiteitenbesluit van toepassing blijft.

De opslag van gevaarlijke stoffen en het ontdoen van afvalwater in een afvalwatervoorziening worden gecontroleerd bij de reguliere controle van de inrichting. De voorschriften waaraan voldaan moet worden zijn opgenomen in het Bor Activiteitenbesluit en in de Waterwet.

De bestuursrechtelijke handhaving van de milieuactiviteiten wordt uitgevoerd volgens de eerder omschreven strategie.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Zodra de inrichting in werking is getreden wordt een opleveringscontrole uitgevoerd. Daarbij wordt gekeken of aan alle voorschriften van de milieuvergunning dan wel alle voorschriften van het betreffende besluit wordt voldaan. Binnen de gemeente Reusel-De Mierden worden controles op de volgende wijze uitgevoerd:

  • -

    Type A: inrichtingen niet opnemen in regulier controleprogramma. Controleren alleen op basis van meldingen, klachten en handhavingsverzoeken.

  • -

    Type B: agrarisch 1 x 2 - 3 jaar*

    industrieel 1 x 4 jaar

* er bestaat een grote diversiteit aan agrarische bedrijven die onder de meldingplicht activiteitenbesluit gaan vallen (medio 2012). Het gaat hier om bedrijven die toekomstbestendig zijn/worden en de bedrijven die (uiterlijk) 2020 gaan stoppen (Besluit huisvesting).

+ stoppers, controlefrequentie 1 x 2/jaar gericht op dieraantallen;

+ overige, controlefrequentie 1 x 3/jaar bij invoering electronisch toezicht luchtwassystemen.

  • -

    Type C / vergunningplichtig (IPPC en enkele industriële bedrijven): 1 x 2 jaar

  • -

    Risicovolle bedrijven: LPG/Propaan 1 x per jaar

  • -

    Opleveringscontrole: bij agrarische bedrijven (nieuwbouw veestallen/installaties mn. luchtwassystemen) wordt een opleveringscontrole uitgevoerd (meldingplichtig/type B en vergunningplichtig/IPPC)*

* Na aanpassing van het activiteitenbesluit (verwachting medio 2012) wordt het Besluit landbouw milieubeheer onderdeel van activiteitenbesluit en wordt de werkingssfeer vergroot. Dit betekent dat in Reusel-De Mierden alleen de IPPC (gpbv) bedrijven vergunningplichtig blijven (agrarische bedrijven). De IPPC bedrijven wordt ondergebracht in de RUD. Alle andere veehouderijen worden meldingplichtig.

  • -

    Deelname aan (sub)regionale handhavingprojecten (SEPH).

  • -

    Controles bij bedrijven zonder vergunning/melding.

Bij een reguliere controle wordt standaard gekeken naar de vergunningsituatie, de activiteiten, milieuzorg, externe veiligheid, verruimde reikwijdte (energie/ water/ vervoer/ afval), afvalstoffen, lozing van afvalwater en alle op de betreffende inrichting van toepassing zijnde besluiten.

In onderstaande tabel is het gemiddelde toezichtsniveau opgenomen, in bijlage H3 is dit per onderdeel nader uitgewerkt. Daarbij is uitgegaan van de in het algemeen deel genoemde toezichtniveaus.

Inrichtingen van het type A volgens het Activiteitenbesluit

Volgens het Bor Activiteitenbesluit (Nota van Toelichting) zijn de inrichtingen van het type A voor toezicht en handhaving minder relevant. De mogelijkheid om te kunnen optreden in geval van overlast blijft bestaan, omdat het algemeen deel van het Activiteitenbesluit van toepassing blijft.

Aangezien landelijk ervoor gekozen is deze inrichtingen vergunningsvrij te maken, is een hoog toetsingsniveau niet gewenst. Daarnaast streeft de gemeente Reusel-De Mierden naar een “high trust society” waarin burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de naleving van regels.

Inrichtingen die onder het type A vallen handhaven we daarom naar aanleiding van handhavingsverzoeken, klachten, meldingen en eigen constateringen.

2.8 Bodem

Onderwerpen / handhavingstaken:

Besluit bodemkwaliteit (lozingen bodem)

Specifiek (wat moeten we doen)

Bij een goed beheer van de (water)bodem hoort goed toezicht op het grondverzet in de gemeente. Om gemeenten te ondersteunen bij toezicht en handhaving is de HandhavingsUitvoeringsMethode Besluit bodemkwaliteit (HUM Bbk) ontwikkeld.

De HUM Bbk is een instrument om in de dagelijkse praktijk een goede invulling te geven aan toezicht bodembeheer, en beschrijft de meest voorkomende situaties vanaf het ontstaan van een partij bouwstof, grond of baggerspecie tot en met de toepassing daarvan.

In de HUM Bbk staat een beschrijving van wat wordt verstaan onder een adequaat niveau van handhaving. Dit adequaat niveau is door de VROM-Inspectie opgesteld. Hiermee geeft de VROM-Inspectie aan dat van de gemeente binnen haar grondgebied structureel toezicht en controle verwacht wordt op toepassingen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Daarnaast moet de gemeente inzichtelijk hebben welke toepassingen van bouwstoffen, grond en baggerspecie binnen haar grondgebied plaatsvinden. Bij toepassing binnen één of meer bodembeheersgebieden wordt door de desbetreffende bestuursorganen een bevoegd gezag aangewezen dat zorg draagt voor een gecoördineerd toezicht.

Bij overtredingen wordt handhavend opgetreden tegen de opdrachtgever. Daarbij wordt het landelijk toezichtloket geïnformeerd om handhaving door de VROM-Inspectie in de keten mogelijk te maken.

De gemeente handelt signalen af over overtredingen die zij daartoe ontvangt van het toezichtloket. Zij meldt terug hoe dit signaal is afgehandeld.

Aanbevolen wordt om op het gebied van toezicht en handhaving te streven naar samenwerkingsverbanden en schaalvergroting om zo meer capaciteit en meer kennis en kwaliteit te genereren voor toezicht en handhaving in het veld.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Alle toepassingen van bouwstoffen, grond en baggerspecie die bekend zijn bij de gemeente zullen gecontroleerd worden en er zal opgetreden worden tegen geconstateerde overtredingen.

Daarnaast zal de gemeente invulling geven aan haar voorbeeldrol als overheid waarbij dat met name gaat om de opdrachtgevende en uitvoerende rol bij projecten waarbij bouwstoffen, grond en bagger worden toegepast.

2.9 Onderdeel Ruimtelijke Ordening

2.9.1 Bestemmingsplan

Onderwerpen / handhavingstaken:

  • ·

    Bewoning in strijd met bestemmingsplan

  • ·

    Gebruik in strijd met bestemmingsplan (niet zijnde bewoning)

  • ·

    Afloop termijn tijdelijke ontheffing / beschikking

  • ·

    Aanlegactiviteiten

Specifiek (wat moeten we doen)

De Wabo en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelen hoe ruimtelijke plannen in Nederland tot stand komen en gewijzigd worden. Deze wet bepaalt de taken van de overheid en de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen. Het college van burgemeester en wethouders is primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Aan deze zorgplicht ligt de in de rechtspraak van de Afdeling ontwikkelde beginselplicht tot handhaving ten grondslag.

De overtredingen van het bestemmingsplan vallen vanaf 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten (Wed). Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen. In dergelijke gevallen zijn de bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen minder geschikt gebleken, omdat die gericht zijn op herstel van de illegale situatie. Die wet maakt het mogelijk om bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald met de overtreding. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken. Naast toepassing van de Wet op de economische delicten op de persoon gerichte bestraffende sanctie kan, eventueel in samenhang daarmee, ook een op de overtreding gerichte herstellende sanctie worden toegepast in de vorm van bestuursdwang dan wel, als het algemeen belang zich daartegen niet verzet, dwangsom of het intrekken van de vergunning. De last onder dwangsom en last onder bestuursdwang vinden hun grondslag in artikel 125-138 Gemeentewet en hoofdstuk 5 Awb.

De bestuursrechtelijke handhaving van de Wro wordt uitgevoerd volgens eerder omschreven strategie.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Er is geen wettelijk niveau van periodiek toezicht vastgesteld. Wel bevat de Wro de verplichting voor het college van burgemeester en wethouders om jaarlijks hun voornemens bekend te maken over hoe zij in het komende jaar uitvoering gaan geven aan de bestuursrechtelijke handhaving. Achteraf moet het college van burgemeester en wethouders verslag doen aan de gemeenteraad.

Ook worden controles meestal uitgevoerd tijdens controle van verleende omgevingsvergunningen met onderdeel bouw, sloop en/ of milieuactiviteiten.

2.10 Onderdeel brandveilig gebruik

Onderwerpen / handhavingstaken:

Brandveilig gebruik gebouwen en permanente c.q. tijdelijke inrichtingen

Specifiek (wat moeten we doen)

De gebruiksfunctie van een gebouw of een inrichting kan op basis van de handleiding PREVAP (preventie activiteitenplan) van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding in één van de vier risicoklassen (A, B, C en D) worden onderverdeeld. Per risicoklasse wordt een controlefrequentie bepaald.

Bij bouwwerken en/of inrichtingen die eerder een gebruiksvergunning hebben gekregen en waarbij het gebruik wijzigt, kan in principe worden volstaan met regulier toezicht. Dit geldt ook voor een bouwwerk met een onlangs verleende bouw- of omgevingsvergunning. Het bouwwerk is op dat moment al “bekend” en getoetst aan de bouwkundige en installatietechnische voorschriften omtrent de brandveiligheid. Wanneer het bouwwerk nog niet getoetst is, is een opleveringscontrole nodig.

Het is echter van belang om bestaande bouwwerken periodiek te toetsen omdat het gebruik van bouwwerken dynamisch van aard is.

De bestuursrechtelijke handhaving van dit onderdeel wordt uitgevoerd volgens de eerder omschreven sanctiestrategie.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Er is geen wettelijk niveau van periodiek toezicht vastgesteld. Wel heeft de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding een advies uitgebracht in een handleiding PREVAP (preventie activiteitenplan):

Gebruiksfunctie

Opleveringscontrole

Reguliere controle

Risicoklasse A

Direct na het ontvangen van de melding of ten minste 4 weken na ingebruikname

2 maal per jaar

Risicoklasse B

Direct na het ontvangen van de melding of ten minste 4 weken na ingebruikname

1 maal per jaar

Risicoklasse C

Kort voor of kort na ingebruikname

1 maal per 2 jaar

Risicoklasse D

Bij de reguliere controle

1 maal per 4 jaar

Brandveilig gebruik zonder omgevingsvergunning

Voor bepaalde categorieën bouwwerken is conform het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning vereist, maar moet wel worden voldaan aan technische voorschriften (Bouwbesluit en Gebruiksbesluit).

Aangezien landelijk ervoor gekozen is veel bouwwerken vergunningsvrij te maken, is een hoog toetsingsniveau niet gewenst. Daarnaast streeft de gemeente Reusel-De Mierden naar een “high trust society” waarin burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de naleving van regels.

Vergunningsvrij bouwwerken, waar brandveiligheid een rol speelt, handhaven we daarom alleen naar aanleiding van handhavingsverzoeken, klachten, meldingen en eigen constateringen.

2.11 Onderdeel Algemene Plaatselijke Verordening

Onderwerpen / handhavingstaken:

Veiligheid:

  • -

    Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling (artikel 2:73 APV)

  • -

    Drugsoverlast (H 2 afdeling 14 APV)

  • -

    Evenementen (H 2 afdeling 7 APV)

  • -

    Speelautomaten/Kansspelvergunningen (H 2 afdeling 10 APV)

  • -

    Stoken (artikel 5:34 APV)

  • -

    Parkeren openbare ruimte (H 5 afdeling 1 APV)

  • -

    Exploiteren seksinrichtingen (H 3 APV)

  • -

    Horeca algemeen (H 2 afdeling 8 APV)

“Kleine ergernissen”:

  • -

    Overlast honden (artikel 2:57 – 2:59 APV)

  • -

    Beperken / ontnemen van het uitzicht aan het wegverkeer (artikel 2:19 en 5:9 APV)

  • -

    Hinderlijke/gevaarlijke dieren (artikel 2:59 en 2:60 APV)

  • -

    Plakken en kladden (artikel 2:42 APV)

  • -

    Defecte voertuigen, wrakken, caravans en reclamevoertuigen ( artikel 5:4 - 5:7 APV)

  • -

    Voorwerpen aan of op de openbare weg (artikel 2:10 APV)

  • -

    Gebruik openbaar groen /openbare grond (artikel 5:11 APV)

  • -

    Crossen in natuurgebieden (artikel 5:32 en 5:33 APV)

  • -

    Kappen (H 4 afdeling 3 APV)

  • -

    Kamperen buiten kampeerterreinen (H 4 afdeling 5 APV)

  • -

    Maken of veranderen van een uitweg (artikel 2:12 APV)

  • -

    Standplaatsen (H 5 afdeling 4 APV)

  • -

    Collecteren (H 5 afdeling 2 APV)

Specifiek (wat moeten we doen)

Een gemeentelijke verordening is een regeling die vaak tot doel heeft de gemeente netjes en leefbaar te houden voor iedereen. Op grond van de Gemeentewet mogen en moeten gemeenten verordeningen uitvaardigen en ook sanctioneren. De gemeentelijke verordening die Algemene plaatselijke verordening (APV) wordt genoemd, is de belangrijkste en meest omvattende gemeentelijke verordening.

In de APV staan in feite de huisregels van een gemeente: hoe zorgen we er samen voor dat het voor iedereen prettig en veilig is. De APV bevat regels ter bescherming van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en ter bescherming van het milieu voor inwoners, bezoekers en ondernemers. Sommige regels zijn een verbod, omdat overtreding van deze regels overlast, gevaar of hinder veroorzaakt. Het is logisch dat de onderwerpen die onder veiligheid vallen een hogere prioriteit hebben dan de zaken die onder kleine ergernissen vallen aangezien niet naleving ervan tot grote schade en leed kan leiden.

In veel gevallen kan een gemeente misstanden of overlast op twee manieren aanpakken:

  • 1.

    Door middel van strafrechtelijke handhaving.

  • 2.

    Met gebruikmaking van bestuursrechtelijke bevoegdheden.

Strafrechtelijke handhaving betekent dat de gemeente het ongewenst gedrag verbiedt en bij overtreding aangifte kan doen bij het Openbaar Ministerie (OM). De rechter kan dan een straf opleggen. In veel gevallen biedt men eerst een schikking (transactievoorstel) aan dat inhoudt dat de burger een bedrag betaalt (informeel: “boete”) ter voorkoming van strafvervolging.

Bestuurlijke handhaving betekent dat de gemeente een burger aanschrijft en opdraagt om de situatie in overeenstemming te brengen met de voorschriften (bijvoorbeeld het verwijderen van een verkeerd gestalde caravan). Daarbij kan een bestuurlijke boete of een bestuurlijke dwangsom in het vooruitzicht worden gesteld, die wordt opgeëist als de overtreding voortduurt.

Beide manieren van handhaving hebben nadelen:

  • 1.

    Bestuursrechtelijk optreden betekent dat de gemeente het zelf moet afhandelen, waar men vaak niet de capaciteit voor heeft en het vaak een tijdrovende procedure betreft. Daarnaast is het traject grotendeels onzichtbaar voor de burgers, wat het argument oplevert dat dit tot rechtsongelijkheid leidt en de indruk wekt dat de gemeente niets doet tegen dit dikwijls zeer storende gedrag.

  • 2.

    Als de gemeente het OM de zaak laat vervolgen moet men het eens zien te worden met het OM, dat zelf zijn prioriteiten kan stellen. Als het OM te veel tijd aan dit soort zaken besteedt, kan het onder kritiek komen: "heeft het OM niets beters te doen?" Dit zal over het algemeen in het driehoeksoverleg met officier van justitie, burgemeester en politiechef aan de orde komen.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Er is voor de onderwerpen in de APV geen wettelijk niveau van periodiek toezicht vastgesteld. Hieronder een korte toelichting per onderwerp.

Veiligheid:

a.Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

b.Drugsoverlast

Door specifieke bevoegdheden en strafbepalingen op te nemen in de APV kunnen gemeenten het feitelijk optreden van de politie en het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie ondersteunen. De APV bevat een bepaling over drugshandel op straat, opgenomen om verstoring van de openbare orde en het plegen van strafbare feiten te voorkomen. In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars ('drugsrunners') strafbaar gesteld. Flankerend beleid kan ingezet worden als politie daarom verzoekt. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

c.Evenementen

Gemeenten stellen – wanneer nodig - regels voor evenementen. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken, eigen constateringen en ingediende aanvragen voor vergunning.

d.Speelautomaten/Kansspelvergunningen

De APV biedt de mogelijkheid om het aantal kansspelautomaten en behendigheidsautomaten te reguleren. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken, eigen constateringen en ingediende aanvragen voor vergunning.

e.Stoken

Het is verboden om in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

f.Parkeren openbare ruimte

In de APV zijn maatregelen opgenomen ter voorkoming van overlast, hinder of schade dan wel aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden ten gevolge van het verkeer. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

g.Exploiteren seksinrichtingen

Voor het exploiteren van een seksinrichting is ingevolge de APV een vergunning nodig. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken, eigen constateringen en ingediende aanvragen voor vergunning.

h.Horeca algemeen

Voor deze handhavingstaak is in de gemeente Reusel-De Mierden op 21 april 2009 een beleid vastgesteld genaamd het “Horecastappenplan”. De aanwezigheid van horecabedrijven in Reusel-De Mierden zorgt mede voor een levendig dorp. Voor vele mensen is de horeca een sociale ontmoetingsplaats. Daarnaast vervult de horeca een ondersteunende rol voor activiteiten zoals winkelen en diverse evenementen. De horeca is een belangrijke factor in het economisch en sociaal functioneren van een dorp. Deze positieve bijdrage betekent niet dat er geen grenzen behoeven te worden getrokken ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van de horeca. Immers de exploitatie van horecabedrijven kan leiden tot aantasting van de openbare orde, de gezondheid en de veiligheid en kan een bron zijn van overlast voor de omgeving.

Een aanpak van horecabedrijven die zich niet aan de regels houden is van belang voor de openbare orde c.q. voor een goed woon- en leefklimaat en de ontwikkelingsmogelijkheden van de bonafide horeca-inrichtingen.

In dit horecastappenplan wordt het handhavinginstrumentarium uiteen gezet. Voor een effectieve en efficiënte handhaving is een integrale benadering en samenwerking tussen de partners - politie Brabant Zuid-Oost, SRE Milieudienst, Voedsel en Warenautoriteit, brandweer en gemeente - noodzakelijk. In deze notitie is aangegeven wie, wanneer, wat doet. Het doel hiervan is om enerzijds een leidraad te bieden voor functionarissen die betrokken zijn bij de handhaving van de wet- en regelgeving voor de horeca. De handleiding bevordert de praktische oriëntatie en de snelheid waarmee deze functionarissen kunnen optreden. Anderzijds biedt het horecastappenplan ook voor leidinggevenden en derden belanghebbenden meer inzicht in het bestuurs- en strafrechtelijk optreden. Voor de inhoudelijke en procedurele aspecten van het “Horecastappenplan” wordt verwezen naar bijlage H6.

“Kleine ergernissen”:

·Overlast honden

Iedere gemeente heeft eigen beleid op dit gebied. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Beperken/ontnemen van het uitzicht aan het wegverkeer

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Hinderlijke/gevaarlijke dieren

Er zijn mogelijkheden opgenomen om op te kunnen treden tegen hinderlijke of gevaarlijke dieren als deze overlast/hinder of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Plakken en kladden

Het is ingevolge de APV verboden te plakken en kladden. Hieronder valt bijvoorbeeld het hangen van posters/affiches op straatmeubilair. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Defecte voertuigen, wrakken, caravans en reclamevoertuigen

Er is een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van voertuigen. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Voorwerpen aan of op de openbare weg

Voor het plaatsen op, aan of boven de openbare weg van voorwerpen is een vergunning nodig van burgemeester en wethouders. Er is dus mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder/gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn zoals bijvoorbeeld het plaatsen van containers of reclameborden. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Gebruik openbaar groen /openbare grond.

De APV biedt de mogelijkheid om op te treden tegen het parkeren in plantsoenen. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Crossen in natuurgebieden

Er wordt de mogelijkheid geboden om op te treden tegen het crossen buiten de daarvoor speciaal ingerichte terreinen zoals in bos- en heidegebieden. De politie en de gemeente werken hierin samen (projectvorm). Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Kappen (opgenomen in omgevingsvergunning)

Het is verboden zonder vergunning houtopstand met een bepaalde stamomtrek, te vellen of te doen vellen (uitzonderingen daargelaten). Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Kamperen buiten kampeerterreinen

Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen buiten een kampeerterrein. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Maken of veranderen van een uitweg (opgenomen in omgevingsvergunning)

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een uitweg (in-/uitrit) aan te leggen of te veranderen. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken en eigen constateringen.

·Standplaatsen

Voor het hebben van een standplaats is een vergunning noodzakelijk. Dit om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. De vergunning is persoonsgebonden. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken, eigen constateringen en ingediende aanvragen voor vergunning.

·Collecteren

Het is verboden zonder vergunning een openbare inzameling van geld of goederen te houden. Actie wordt ondernomen op basis van klachten, meldingen, handhavingsverzoeken, eigen constateringen en ingediende aanvragen voor vergunning.

2.12 Onderdeel Bijzondere wetten

Onderwerpen / handhavingstaken:

Horeca-inrichtingen (vergunningen)

Sluitingstijden winkels

Horeca-inrichtingen (vergunningen)

Specifiek (wat moeten we doen)

Op dit moment treedt de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) vanuit het staatstoezicht op de Volksgezondheid - conform een eigen handhavings- en maatregelen beleid – op dit gebied autonoom handhavend op. Deze inspectiedienst is belast met toezicht en opsporing en neemt bij overtredingen of handelingen in strijd met regelgeving, maartregelen in de vorm van een schriftelijke waarschuwing, een bestuurlijke boete (bestuursrecht) of een proces-verbaal (strafrecht). Ten aanzien van de Drank- en Horecawet zijn uitsluitend ambtenaren van deze dienst als toezichthouder aangewezen. Gemeenten hebben geen toezichthoudende bevoegdheden. De gemeente kan wel ondersteunend werkzaam zijn. De taak van de gemeente strekt zich hierbij met name uit over de aanwezigheid van een geldende vergunning.

Op dit moment is een nieuwe Drank- en Horecawet in ontwikkeling. In deze nieuwe wet worden burgemeesters voortaan belast met de uitvoering. Door de burgemeester zullen gemeentelijke toezichthouders worden aangewezen. Deze toezichthouders worden onder andere bevoegd om namens de burgemeester bestuurlijke boetes op te leggen aan ondernemers die handelen in strijd met de Drank- en Horecawet. Ook de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom zullen bij overtreding van de nieuwe Drank- en Horecawet door gemeenten toegepast kunnen worden als handhavingsinstrumenten. Het overhevelen van toezichtstaken naar gemeenten zullen extra werkzaamheden, andere disciplines en kennis en uitvoeringskosten met zich meebrengen.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Er is geen wettelijk niveau van periodiek toezicht vastgesteld. Met het inwerking treden van de nieuwe Drank- en Horecawet krijgen gemeenten een grotere handhavingstaak. Het kabinet is van mening dat sommige maatregelen het beste op lokaal niveau ingevuld kunnen worden om het aanpakken van problemen te laten aansluiten bij lokale wensen en lokale gewoonten. Het toezicht zal naar verwachting in de toekomst dan ook naar lokale wensen worden ingevuld.

Sluitingstijden winkels

Specifiek (wat moeten we doen)

De Winkeltijdenwet bepaalt dat winkels alleen tussen 6 uur 's ochtends en 10 uur 's avonds open mogen zijn, en niet op zon- en feestdagen. De wet bevat een aantal mogelijkheden waarop de gemeente vrijstelling en ontheffing kan verlenen. De gemeenteraad kan bijvoorbeeld voor ten hoogste twaalf dagen per kalenderjaar vrijstelling verlenen. De gemeente is bevoegd bij overtreding van de Winkeltijdenwet handhavend op te treden door het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. Een overtreding van een verbod van de Winkeltijdenwet is daarnaast ook een strafbaar feit in de zin van de Wet op de economische delicten. Met de strafrechtelijke handhaving van de Winkeltijdenwet zijn de politie en de Belastingdienst/FIOD-ECD belast. De Hoge Raad heeft aangegeven dat hierbij sprake is van rechtens naast elkaar staande bevoegdheden, die gelijktijdig als handhavingsinstrument kunnen worden ingezet.

De bestuursrechtelijke handhaving van de Winkeltijdenwet wordt uitgevoerd volgens eerder omschreven strategie.

Meetbaar (hoeveel moeten we doen)

Er is geen wettelijk niveau van periodiek toezicht vastgesteld. Tegen overtredingen op de Winkeltijdenwet zal in veel gevallen met een preventieve last worden opgetreden, aangezien openstelling in strijd met de Winkeltijdenwet veelal van te voren wordt aangekondigd. Het is aan te raden om afspraken te maken over het toepassen van bestuursrechtelijke sancties en strafrechtelijke sancties met de handhavingspartners.

BIJLAGEN TOEZICHT EN HANDHAVING (niet digitaal beschikbaar)

Bijlage H0 : Aanbevelingen Rekenkamercommissie

Bijlage H1 : Risico-analyse

Bijlage H2 : Toezichtsmatrix Woningwet

Bijlage H3 : Toezichtsmatrix milieu, APV en bijzondere wetten

Bijlage H4 : Integrale handhavingstrategie omgevingsrecht 2010 “Zo handhaven wij in Brabant”

Bijlage H5 : Lijst bestuurlijke sanctiemiddelen

Bijlage H6 : Horecastappenplan