Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vught

Treasurystatuut gemeente Vught

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVught
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTreasurystatuut gemeente Vught
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpbeleidsregel
Externe bijlagenTabel Tabel Tabel

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-11-200915-01-2016Nieuwe regeling

17-11-2009

Het Klaverblad, 25-11-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut gemeente Vught

Inhoud

 

  • 1.

    Begrippenkader

  • 2.

    Doelstellingen van de treasuryfunctie

  • 3.

    Uitgangspunten risicobeheer

  • 4.

    Renterisicobeheer

  • 5.

    Koersrisicobeheer

  • 6.

    Kredietrisicobeheer

  • 7.

    Intern liquiditeitsrisicobeheer

  • 8.

    Valutarisicobeheer

  • 9.

    Financiering

  • 10.

    Langlopende uitzettingen

  • 11.

    Relatiebeheer

  • 12.

    Geldstromenbeheer

  • 13.

    Saldo- en liquiditeitenbeheer

  • 14.

    Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

  • 15.

    Verantwoordelijkheden

  • 16.

    Bevoegdheden

  • 17.

    Informatievoorziening

     

  • -

    Toelichting

Paragraaf 1. Begrippenkader

Artikel 1.

In dit statuut wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet Fido: Wet Financiering decentrale overheden;                     

  • b.

    derivaten: Financiële instrumenten belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment zal of kan plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren;

  • c.

    financiering: Het inzetten van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel het benutten van eigen vermogen als het aantrekken van vreemd vermogen;

  • d.

    geldstromenbeheer: Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

  • e.

    intern liquiditeitsrisico: De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

  • f.

    kasgeldlimiet: Een bedrag op basis van de Wet Fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar;

  • g.

    koersrisico: Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

  • h.

    kredietrisico: De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij door insolventie of deficit;

  • i.

    liquiditeitenbeheer: Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar;

  • j.

    liquiditeitenplanning: Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid;

  • k.

    rating: De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier;

  • l.

    renterisico: De mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten verandert door rentewijzigingen;

  • m.

    renterisiconorm: Een bedrag op basis van de Wet Fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting bij aanvang van enig jaar;

  • n.

    rentetypische looptijd: Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding;

  • o.

    rentevisie: Toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling;

  • p.

    ruddo: Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden;

  • q.

    saldobeheer: Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen;

  • r.

    solvabiliteitsratio van 0%: Status die door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (lidstaten van de Europese Unie uitgebreid met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) aan het schuldpapier van een instelling kan worden toegekend;

  • s.

    toezichthouder: De Provincie Noord-Brabant;

  • t.

    treasuryfunctie: De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer; gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;

  • u.

    uitzetting: Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

Paragraaf 2. Doelstellingen van de treasuryfunctie

Artikel 2.

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

  • 1.

    het zorgdragen voor een tijdige beschikbaarheid van middelen door het verkrijgen en handhaven van toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities;

  • 2.

    het beschermen van gemeentelijke vermogens- en renteresultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

  • 3.

    het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • 4.

    het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet Fido respectievelijk de limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut.

Risicobeheer

 

Paragraaf 3. Uitgangspunten risicobeheer

Artikel 3.

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    de gemeente mag leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken aan door de Gemeenteraad goedgekeurde derde partijen, waarbij vooraf advies van het hoofd van de afdeling Bestuursondersteuning wordt ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partij en binnen de kaders van de verordening Gemeentegaranties Geldleningen;

  • 2.

    de gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd met behulp van de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut;

  • 3.

    het gebruik van derivaten is slechts toegestaan voor het verminderen van renterisico’s.

Paragraaf 4. Renterisicobeheer

Artikel 4.
  • 1.

    De kasgeldlimiet als bedoeld in de Wet Fido wordt niet overschreden, tenzij toestemming door de toezichthouder is verleend.

  • 2.

    De renterisiconorm als bedoeld in de Wet Fido wordt niet overschreden, tenzij ontheffing is verleend door de toezichthouder.

  • 3.

    Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;.

  • 4.

    De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie.

  • 5.

    De rentevisie van de gemeente wordt jaarlijks opgesteld en opgenomen als onderdeel van de begroting.

  • 6.

    Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de gemeente naar spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.

Paragraaf 5. Koersrisicobeheer

Artikel 5.
  • 1.

    De gemeente beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, door daarbij uitsluitend vastrentende waarden en/of hoofdsomgarantieproducten te gebruiken.

  • 2.

    Bovendien beperkt de gemeente de koersrisico’s door overeenkomstig artikel 7 de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning.

Paragraaf 6. Kredietrisicobeheer

Artikel 6.
  • 1.

    Uitzettingen uit hoofde van treasury vinden uitsluitend plaats volgens de wettelijke kaders van de wet financiering decentrale overheden (Fido) en de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo);.

  • 2.

    Indien de rating na het afsluiten van een contract daalt onder het wettelijke niveau volgens de wet Fido en de Ruddo, zal het college van B&W per direct middels een voorstel op de hoogte gebracht worden.

  • 3.

    Ingeval van het verstrekken van een lening worden indien mogelijk zekerheden of garanties geëist.

  • 4.

    De gemeente beperkt haar kredietrisico’s door maximaal € 5.000.000 bij één instelling uit te zetten.

Paragraaf 7. Intern liquiditeitsrisicobeheer

Artikel 7.

De gemeente beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), evenals een meerjarige liquiditeitenplanning.

Paragraaf 8. Valutarisicobeheer

Artikel 8.

Valutarisico’s worden in de gemeente uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de euro.

Gemeentefinanciering

 

Paragraaf 9. Financiering

Artikel 9.

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak;

  • 2.

    financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde het renteresultaat te optimaliseren;

  • 3.

    bij het aantrekken van financieringen maakt de gemeente gebruik van onderhandse leningen;

  • 4.

    de gemeente vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken.

Paragraaf 10. Langlopende uitzettingen

Artikel 10.

Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    uitzettingen worden uitsluitend gedaan onder de in artikel 4, 5 en 6 genoemde voorwaarden;

  • 2.

    de gemeente vraagt bij minimaal 2 instellingen offertes op alvorens een langlopende uitzetting wordt gedaan.

Paragraaf 11. Relatiebeheer

Artikel 11.

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns in de 4 jaar beoordeeld;

  • 2.

    bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6;

  • 3.

    financiële ondernemingen (banken en andere, pensioenfondsen, verzekeraars en overige instellingen waaronder beleggingsinstellingen en geldtransactiekantoren) dienen onder Nederlands of aan de andere kant EER-toezicht1 te vallen, zoals De Nederlandsche Bank.

  • 4.

    tussenpersonen die bemiddelen voor het uitzetten van gemeentelijke middelen dienen geregistreerd te staan bij de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

     

1 Onder de Europese Economische Ruimte (EER) vallen naast de lidstaten van de Europese Unie ook Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.

Kasbeheer

 

Paragraaf 12. Geldstromenbeheer

Artikel 12.

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op gemeenteniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

Paragraaf 13. Saldo- en liquiditeitenbeheer

Artikel 13.

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    de gemeente streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities;

  • 2.

    indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat, kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt – conform artikel 4 lid 1 - de kasgeldlimiet niet overschreden, tenzij toestemming door de toezichthouder is verleend;

  • 3.

    toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening courant;

  • 4.

    toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening-courant, daggeld, spaarrekeningen, deposito’s;

  • 5.

    uitzettingen van gelden korter dan één jaar vinden uitsluitend plaats binnen de wettelijke kaders van de wet Fido.

Administratieve organisatie en interne controle

 

Paragraaf 14. Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

Artikel 14.

Binnen de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:

  • 1.

    de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd;

  • 2.

    bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd;

  • 3.

    bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

    • b.

      de uitvoering en de controle gebeurt door afzonderlijke functionarissen;

    • c.

      de uitvoering en de registratie in de financiële administratie gebeurt door afzonderlijke functionarissen;

  • 4.

    tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties;

  • 5.

    een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten en gecontroleerd door de functionaris die belast is met de interne controle.

Paragraaf 15. Verantwoordelijkheden

Artikel 15.

De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasuryfunctie van de gemeente staan in onderstaande tabel gedefinieerd.

 

Tabel

Paragraaf 16. Bevoegdheden

Artikel 16.

In onderstaande tabel staan bevoegdheden met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven alsmede de daarbij benodigde fiattering.

 

Tabel

Paragraaf 17. Informatievoorziening

Artikel 17.

Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen.

 

Tabel

Vastgesteld per 17 november 2009.

Burgemeester en wethouders van Vught,

de secretaris,

mr. R.P.B.M. Brekelmans

de burgemeester,

R.J. van de Mortel

Toelichting

In dit treasurystatuut is het treasurybeleid van de gemeente op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt in de eerste plaats door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie (in artikel 2). Vervolgens geeft het bestuur in het treasurystatuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet Financiering decentrale overheden (wet Fido). Met behulp van de limieten en richtlijnen wordt het “risicoprofiel” van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

 

De treasuryparagraaf in de begroting geeft de beleidsplannen voor de treasuryfunctie voor de komende jaren en in het bijzonder voor het eerstkomende jaar weer. Het bevat onder meer gegevens over de algemene ontwikkelingen en de concrete beleidsplannen binnen de kaders van het treasurystatuut. Het gaat hierbij vooral om de plannen voor het risicobeheer, de gemeentefinanciering (analyse financieringspositie, leningen- en garantieportefeuille en uitzettingsportefeuille) en het kasbeheer. Uit de toelichting zal moeten blijken dat de plannen binnen de kaders van de Wet Fido en het treasurystatuut blijven. De treasuryparagraaf in het jaarverslag geeft in het bijzonder een verschillenanalyse tussen de plannen zoals deze zijn opgenomen in de begroting en de realisatie in het verslagjaar.

 

Artikel 2

 

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente weergegeven, hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht.

 

Artikel 2, lid 1

 

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities. De treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 2, lid 2

 

De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en interne liquiditeitsrisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s te beperken. In de artikelen 4 tot en met 8 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

 

Artikel 2, lid 3

 

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

 

Artikel 2, lid 4

 

De gemeente streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet Fido en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

 

Artikel 3, lid 1

 

De Wet Fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de “publieke taak” waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen “uit hoofde van de publieke taak” en het uitzetten van middelen “uit hoofde van treasury”.

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet Fido het volgende aangegeven: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. In dit licht is het dus niet het hoofd van de afdeling Bestuursondersteuning die het politieke besluit voor dergelijke garanties en leningen voorbereidt. Het hoofd van de afdeling Bestuursondersteuning adviseert over bijv. financieringsvoorwaarden en de implicaties van de betreffende aanvraag voor de totale financiële positie van de gemeente. Daarnaast is het van belang dat de afdeling Bestuursondersteuning de betreffende aanvraag opneemt in de liquiditeitenplanning.

 

Artikel 3, lid 2

 

Conform de Wet Fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van treasury” (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben.

In de Wet Fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet Fido en de memorie van toelichting op de Wet Fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet Fido.

De limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen en hebben daarom géén betrekking op (eventueel) verstrekte leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” van de gemeente.

 

Artikel 3, lid 3

 

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten zijn in twee hoofdgroepen te onderscheiden. De eerste groep zijn derivaten met een verplichtend karakter. Bij deze derivaten staan de prijs en de datum voor koper en verkoper vast. Er geldt voor beide een uitvoeringsplicht. De tweede groep derivaten wordt gevormd door derivaten met een optiekarakter. Het verschil met derivaten met een verplichtend karakter is dat de koper van een optie het recht krijgt tot het doen van een transactie tegen een in het contract vastgestelde uitoefenprijs (het schrijven van opties is in de regel niet toegestaan, aangezien de verkoper van een optie (=schrijver) de plicht heeft om de afgesproken transactie uit te voeren als de koper zijn recht uitoefent. Daarmee loopt de verkoper in beginsel een onbeperkt risico).

Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet Fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële renterisico’s. Hierbij valt te denken aan het afsluiten van een overeenkomst tot het aangaan van een renteafspraak voor een lening op enig moment in de toekomst. Dergelijke forward rate agreements of futures dienen betrekking te hebben op lopende leningen en eventuele bestaande rente risico’s. Hierbij is een zogenaamde open eind regeling expliciet verboden. Dit is ook overeenkomstig de wet Fido.

 

Artikel 4, lid 1

 

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente;

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet Fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet Fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet Fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden). Met toestemming van de toezichthouder mag de kasgeldlimiet bij incidentele wijzigingen in het inkomsten en uitgavenpatroon 2 kwartalen overschreden worden. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld. (zie art. 4 Wet Fido).

 

Artikel 4, lid 2

 

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met de het totaal van de jaarbegroting per 1 januari van enig jaar. De toezichthouder kan ontheffing verlenen om de renterisiconorm te overschrijden. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld. (zie art. 6 wet Fido).

 

Artikel 4, lid 3

 

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn met inachtneming van art. 4 lid 4.

 

Artikel 4, lid 4

 

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd indien men een rentestijging verwacht.

 

Artikel 4, lid 6

 

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

 

Artikel 5, lid 1

 

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gebruikt voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet Fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Certificates of deposit, commercial papers, obligaties en medium term notes zijn voorbeelden van vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde en de vooraf overeengekomen (minimale) rente worden uitgekeerd.

Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) instelling garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelenindex (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet Fido.

Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.

 

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit treasurystatuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de Gemeenteraad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de “publieke taak” van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

 

Artikel 5, lid 2

 

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar – wegens wijziging in de liquiditeitenplanning - voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

 

Artikel 6, lid 1

 

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor het landencriterium en de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen kan uitzetten/beleggen.

Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt toegekend door gerenommeerde rating “agencies” zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch. De hoogste kredietwaardigheid wordt bij Standard & Poor’s en Fitch weergegeven met AAA, gevolgd door AA en A. Moody’s kwalificeert van hoog naar laag Aaa, Aa en A. Daarnaast kent men kwalificaties met letters B, C en D. Een A-rating staat voor “kredietwaardig”.

Een daling van de rating onder het wettelijke niveau, na het afsluiten van een contract betekent echter niet dat een geldnemer een dubieuze debiteur wordt. Het is niet gebruikelijk dat een contract om deze reden opgezegd wordt. Wel is uit de daling van de rating op te maken dat de kredietwaardigheid afneemt. Om deze reden wordt het college van B&W per direct een voorstel voorgelegd met de risico’s en de verder te nemen stappen. Een mogelijkheid tot het voortijdig opeisen van de middelen in deze situatie zal in het contract worden opgenomen.

Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder in een EER-lidstaat (bijv. De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de gemeente dus toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van woningcorporaties).

 

Artikel 6, lid 2

 

De Wet Fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden binnen de publieke taak. Omdat de Gemeenteraad de publieke taak bepaalt, worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan door de Gemeenteraad goedgekeurde partijen. Teneinde de kredietrisico’s te minimaliseren kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de debiteuren.

 

Artikel 7

 

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van 4 jaar op te stellen.

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling Bestuursondersteuning juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

 

Artikel 9, lid 1

 

Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet Fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet Fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

 

Artikel 9, lid 2

 

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd.

 

Artikel 9, lid 3

 

Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 9, lid 4

 

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

 

Artikel 10

 

Uitzetting betreft het uitzetten van middelen (uit hoofde van treasury) voor een periode langer dan één jaar. In het onderdeel Risicobeheer (artikel 3 tot en met 8) is gedefinieerd op welke wijze de gemeente het prudente karakter van haar uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot uitzettingen geformuleerd.

 

Artikel 10, lid 2

 

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van uitzettingen te waarborgen, voor bijv. het effectieve rendement, de hoogte van transactiekosten etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de actuele gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

 

Artikel 11, lid 1

 

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal eens in de 4 jaar plaats moet hebben.

 

Artikel 11, lid 3

 

Tussenpersonen hebben een intermediairfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De vereisten van lid 2 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt de gemeente als eis dat tussenpersonen die bemiddelen voor het uitzetten van gemeentelijke middelen onder toezicht van de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

 

Artikel 12, lid 1

 

Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

 

Artikel 12, lid 2

 

Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

 

Artikel 13, lid 1

 

Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

Artikel 13, lid 3

 

In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening courant tegen vooraf overeengekomen condities.

 

Artikel 14

 

Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Het treasurystatuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties.

 

Artikel 15

 

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de functionarissen die binnen de gemeente betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 15 respectievelijk artikel 16 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen.

 

Artikel 16

 

De eindverantwoordelijkheid voor het treasurybeleid ligt primair bij het bestuur van de gemeente. Voor een afwijking van het treasurystatuut moet dan ook expliciete toestemming aan het bestuur worden gevraagd. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer draagt het bestuur een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtelijke organisatie. De praktische uitvoering van het beleid heeft dus vooral op ambtelijk niveau plaats, met als voordeel een slagvaardiger optreden. Bij de toewijzing van bevoegdheden is zoveel mogelijk rekening gehouden met de vereiste functiescheiding tussen besluitvorming, uitvoering, administratie en controle.

 

Artikel 17

 

De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd. Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste succesfactoren voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de gemeente.

 

Artikel 17, punt 1

 

Afdelingen dienen “incidenteel” informatie te verschaffen in een zo vroeg mogelijk stadium waarin zich significante wijzigingen aandienen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering).