Organisatie | Gulpen-Wittem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening brandbeveiliging Gulpen-Wittem 2007 |
Citeertitel | Verordening brandbeveiliging Gulpen-Wittem |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Brandweerwet 1985, art. 12
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-03-2008 | nieuwe regeling | 04-10-2007 Heuvelland Actueel, 26-03-2008 | BP/044 |
De raad van de gemeente Gulpen-Wittem
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8-5-2007 inzake bovengenoemd onderwerp.
Gelet op het bepaalde bij artikel 12 van de Brandweerwet 1985
De verordening brandbeveiliging gemeente Gulpen-Wittem 2007;
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem in zijn vergadering van 4 oktober 2007.
Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Hieronder worden begrepen de:
0 Voorwaarden bakkraam/gasgebruik
0 Voorwaarden (feest)tent/overkapping/paviljoen
0 Voorwaarden evenementen/ terrein/straten/braderie
0 Voorwaarden kampvuur/st. maartensvuur
0 Voorwaarden voor het tijdelijk toestaan van overnachting in sporthal, school of dergelijk
0 Voorwaarden buitenopslag van hout, houtachtige producten en/of materialen als benoemd in artikel 2.2.2.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 23.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) vrijkomen, alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511)
Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei
leder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Hoofdstuk 3 Straf-, en slotbepalingen
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Bijlagen bij de Verordening brandveiligheid Gulpen-Wittem.
VOORWAARDEN BAKKRAAM/GASGEBR1UIK
Tn elke mobiele bakkraam dient nabij de toegangsdeur een klein blusmiddel te zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg/Itr blusstof; de kleine blusmiddelen moeten te alien tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.
Binnen een afstand van 30 cm van de afvoerleiding voor de bak dampen en de afvoerleiding voor de verbrandingsgassen mogen geen brandbare onderdelen van de mobiele bakkraam en geen brandbare goederen of stoffen aanwezig zijn, tenzij deze bekleed zijn met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal.
De bakdamp moet, zonder dat deze zich in de wagen kan verspreiden, worden opgevangen in en worden afgevoerd door een direct boven de bakpannen aangebrachte afzuiginrichting van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal met een daarop aangesloten afvoerleiding, welke reikt tot boven het dak van de wagen. Elke afvoerleiding en elke afzuigkap of wasemkap moet zijn vervaardigd van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal.
De butaan- of propaangasflessen moeten zijn geplaatst in een uitsluitend daarvoor ingerichte ruimte, waarvan de binnenwanden en de afdekking een brandwerendheid bezitten van tenminste 30 minuten. Deze ruimte mag uitsluitend aan de buitenzijde van de bakkraam toegankelijk zijn en moet d.m.v. een deur of luik zijn afgesloten.
In de buitenlucht geplaatste butaan- of propaangasflessen moeten buiten bereik van onbevoegden worden opgesteld binnen een 30 minuten brandwerende constructie (gasbun), tenzij de afstand tussen kraam en gas meer dan 6 meter is. De flessen moeten tegen opwarming door zonnestraling zijn beschermd dmv onbrandbaar materiaal.
De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lij den.
Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beeindigen.
Gastanks, gasflessen of batterijen gasflessen en eventueel olietanks welke direct in gebruik zijn ten behoeve van verwarmingstoestellen dienen buiten de inrichting te worden opgesteld. Drukhouders die niet direct in gebruik zijn (voorraad) dienen op een afstand van tenminste 7 meter van de inrichting te worden opgesteld. Elke drukhouder dient op deugdelijke wijze, buiten bereik van onbevoegden, goed geventileerd en beschermd tegen opwarming door zonnestraling te worden opgesteld.
In de tent moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch tenminste 2 (nood)uitgangen aanwezig zijn; de uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar zijn verwijderd, doch de maximale loopafstand naar de (nood)uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogeivlucht) in een oningedeelde situatie.
De minimum afmeting van een (nood)uitgang moet tenminste een breedte van 0,60 meter en een hoogte van 2,10 meter bezitten; eventuele deuren van uitgangen moeten naar buiten opendraaien en in een handeling zijn te openen zonder gebruikmaking van sleutels of anderelosse voorwerpen. Doekwerk mag niet gelust zijn maar moet los hangen.
Hoogteverschillen tussen de vloer in de tent en het maaiveld buiten de tent, ter plaatse van de (nood) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6° (1:10); de breedte van de hellingbaan moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter.
Binnen een straal van 2 meter van de (nood)uitgangen mogen geen tafels, stoelen, tuien of andere obstakels aanwezig zijn; tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, welke gelijk zijn aan de breedte van de (nood)uitgangen, aanwezig zijn die rechtstreeks naar de (nood)uitgangen leiden.
25.In de tent en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, welke automatisch worden ingeschakeld binnen 5 seconden bij het uitvallen van de normale netspanning; de lichtsterktevan de noodverlichting (1 lux, gemeten op de vloer) moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht, de tent voldoende helder verlicht kan worden om deze veilig te kunnen verlaten.
Boven de (nood)uitgangen dient vluchtroute aanduiding te worden aangebracht volgens de NEN 6088 en NEN-EN1838. Deze vluchtroute aanduiding moet worden uitgevoerd op transparanten; De transparanten moeten zijn aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie en dienen permanent te branden gedurende de aanwezigheid van personen.
KOKEN, BAKKEN EN BRADEN EN VERWARMING
Het gebruik van oliegestookte kooktoestellen, open vuur, (gas)barbecues, e.d. ter bereiding van warme maaltijden of snacks e.d. in de tent cq onder de overkapping-luifel is verboden. Dit punt is alleen van toepassing voor de overkapping-luifel voor zover het bouwwerk waartegen de overkapping-luifel is geplaatst slechts over een uitgang beschikt en deze uitkomt onder de overkapping-luifel.
Indien de constructie en/of de brandveiligheidsvoorschriften niet voor akkoord bevonden worden mag de tijdelijke inrichting c.q. het tijdelijk bouwsel niet in gebruik worden genomen 39, De in- en uitgangen moeten zowel aan de binnen- als buitenzijde vrij gehouden worden van obstakels zoals stoelen, tafels, emballage, fietsen, tuien ed. en gedurende de tijd dat de tent voor publiek toegankelijk is, mogen de (nood)uitgangen niet zijn afgesloten/dichtgeknoopt. Deze dienen van binnen uit onmiddellijk over de volledige breedte te kunnen worden geopend.
Bij aanwezigheid van rolstoelen of bedden ten behoeve van gehandicapten of zieken, moeten de (nood)uitgangen geschikt zijn om deze met rolstoelen of bedden te passeren; personen in rolstoelen en bedden moeten vergezeld zijn van een of meerdere begeleiders. 41 . In of in de directe nabijheid van de tent moet een telefoontoestel aanwezig zijn om bij calamiteiten de 112 te kunnen bellen.
De organisatie client tijdens het evenement telefonisch in de tent bereikbaar te zijn. Hiertoe dienen 5 dagen voor aanvang van het evenement de personalia van het voor deze activiteiten verantwoordelijk lid almede het telefoonnummer van de organisatie aan de eenheid Pro-actie, Preventie en Voorlichting van brandweer Parkstad-Limburg te worden bekend gemaakt.
Door de organisatie dient, afhankelijk van het aantal en de aard van de bezoekers (bijvoorbeeld gehandicapten), in overleg met de Commandant Brandweer een aantal personen als wacht- en bewakingsdienst te worden aangewezen/ingezet, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de veiligheidsvoorzieningen.
Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorschriften is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigden.
Het is verboden een tent of paviljoen in gebruik te hebben indien de weersvoorspellingen en/of weersomstandigheden dusdanig zijn of kunnen zijn dat een windsnelheid heerst of windvlagen kunnen voorkomen van windkracht 6 (zes) of hoger op de schaal van Beaufort (zie bijlage). Hiertoe dient de organisatie zich voor en tijdens het evenement regelmatig te informeren naar de weersomstandigheden en/of weersvoorspellingen.
VOORWAARDEN (FEEST)TENT/OVERKAPPINGIPAVILJOEN
Gastanks, gasflessen of batterijen gasflessen en eventueel olietanks welke direct in gebruik zijn ten behoeve van verwarmingstoestellen dienen buiten de inrichting te worden opgesteld. Drukhouders die niet direct in gebruik zijn (voorraad) dienen op een afstand van tenminste 7 meter van de inrichting te worden opgesteld. Elke drukhouder dient op deugdelijke wijze, buiten bereik van onbevoegden, goed geventileerd en beschermd tegen opwarming door zonnestraling te worden opgesteld.
In de tent moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch tenminste 2 (nood)uitgangen aanwezig zijn; de uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar zijn verwijderd, doch de maximale loopafstand naar de (nood)uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogelvlucht) in een oningedeelde situatie.
De minimum afmeting van een (nood)uitgang moet tenminste een breedte van 0,60 meter en een hoogte van2,10 meter bezitten; eventuele deuren van uitgangen moeten naar buiten opendraaien en in een handeling zijn te openen zonder gebruikmaking van sleutels of andere losse voorwerpen. Doekwerk mag niet gelust zijn maar moet los hangen.
Hoogteverschillen tussen de vloer in de tent en het maaiveld buiten de tent, ter plaatse van de (nood) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6° (1 :10); de breedte van de hellingbaan moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter.
Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten:
.16 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter; . 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter;
. 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van tenminste 1 ,10 meter aanwezig is.
Binnen een straal van 2 meter van de (nood)uitgangen mogen geen tafels, stoelen, tuien of andere obstakels aanwezig zijn; tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, welke gelijk zijn aan de breedte van de (nood)uitgangen, aanwezig zijn die rechtstreeks naar de (nood)uitgangen leiden.
In de tent en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, welke automatisch worden ingeschakeld binnen 5 seconden bij het uitvallen van de normale netspanning; de lichtsterkte van de noodverlichting ( 1 lux, gemeten op de vloer) moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht, de tent voldoende helder verlicht kan worden om deze veilig te kunnen verlaten.
Boven de (nood)uitgangen dient vluchtroute aanduiding te worden aangebracht volgens de NEN 6088 en NEN-ENI 838. Deze vluchtroute aanduiding moet worden uitgevoerd optransparanten; De transparanten moeten zijn aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie en dienen permanent te branden gedurende de aanwezigheid van personen.
KOKEN, BAKKEN EN BRADEN EN VERWARMING
Het gebruik van oliegestookte kooktoestellen, open vuur, (gas)barbecues, e.d. ter bereiding van warme maaltijden of snacks e.d. in de tent cq onder de overkapping-luifel is verboden. Dit punt is alleen van toepassing voor de overkapping-luifel voor zover het bouwwerk waartegen de overkapping-luifel is gep1aatst slechts over een uitgang beschikt en deze uitkomt onder de overkapping-luifel.
De in- en uitgangen moeten zowel aan de binnen- als buitenzijde vrij gehouden wordenvan obstakels zoals stoelen, tafels, emballage, fietsen, tuien e.d. en gedurende de tijd dat de tent voor publiek toegankelijk is, mogen de (nood)uitgangen niet zijn afgesloten/dichtgeknoopt. Deze dienen van binnen uit onmiddellijk over de volledige breedte te kunnen worden geopend.
De organisatie dient tijdens het evenement telefonisch in de tent bereikbaar te zijn. Hiertoe dienen 5 dagen voor aanvang van het evenement de personalia van het voor deze activiteiten verantwoordelijk lid almede het telefoonnummer van de organisatie aan de eenheid Pro-actie, Preventie en Voorlichting van brandweer Parkstad-Limburg te worden bekend gemaakt.
Door de organisatie cliënt,afhankelijk van het aantal en de aard van de bezoekers (bijvoorbeeld gehandicapten), in overleg met de Commandant Brandweer een aantal personen als wacht- en bewakingsdienst te worden aangewezen/ingezet, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de veiligheidsvoorzieningen.
Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorschriften is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk latenbeëindigen.
Het is verboden een tent of paviljoen in gebruik te hebben indien de weersvoorspellingen en/of weersomstandigheden dusdanig zijn of kunnen zijn dat een windsnelheid heerst of windvlagen kunnen voorkomen van windkracht 6 (zes) of hoger op de schaal van Beaufort (zie bijlage). Hiertoe dient de organisatie zich voor en tijdens het evenement regelmatig te informeren naar de weersomstandigheden en/of weersvoorspellingen.
brandbeveiligingsvoorzieningen moeten onmiddellijk worden opgeheven.
VOORWAARDEN EVENEMENTEN (PUNT 1 T/M 7)/TERREIN,STRATEN,BRADERIE (PUNT 1, 6 EN 7)
1 .1 Brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
1 .2 Op het bij het evenement behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd dat bij brand het oprij den en opstellen van voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet wordt bemoeilijkt of belemmerd.
1 .3 Onverminderd het bepaalde in artikel 5.1 .2 van de bouwverordening moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,50 meter en een hoogte van 4,20 meter voor brandweervoertuigen worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. 1 .4 Hekwerken e.d. die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk verwijderd kunnen worden.
1 .5 De stands,(markt)kramen, podiums e.d. moeten zodanig worden aangebracht dat:
0 alle toe- en uitgangen van woningen en/of bedrijven over de volledige breedte onbelemmerd zijn te bereiken;
0 Achter of naast de podia, stands en/of marktkramen mogen geen auto's geparkeerd worden. 0 de bluswaterwinplaatsen (brandkranen), moeten binnen een straal van 0,75m rondom, ten allen tijde voor brandweervoertuigen bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.
1 .6 Tussen de achterzijde van stands, (markt)kramen, podiums ed. en de achterliggende bebouwing moet een strook van tenminste 1 meter breed worden vrijgehouden.
2.1 Binnen de inrichting moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch tenminste 2 (nood) uitgangen aanwezig zijn. De uitgangen moeten zo ver mogelijk van elkaar zijn verwijderd, doch de maximale loopafstand naar de (nood) uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogelvlucht) in een
een handeling zijn te openen zonder gebruik te maken van sleutels of andere losse voorwerpen.
6 Hoogteverschillen tussen de vloer in het gebouw en het maaiveld buiten het gebouw, ter plaatse van (nood-) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6° (1 :10); de breedte van de hellingbaan moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter.
. 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rij en kleiner is dan 0,45 meter; . 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter;
. 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van tenminste 1 , 1 0 meter aanwezig is.
2.10 Binnen een straal van 2 meter van de (nood-)uitgangen mogen geen tafels, stoelen of andere obstakels aanwezig zijn; tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, welke gelijk zijn aan de breedte van de (nood-)uitgangen, aanwezig zijn die rechtstreeks naar de (nood-)uitgangen leiden.
vanaf de vloer zijn aangebracht.
3.6 Het gebruik van papieren slingers, gekapt dennengroen, templex, riet, (Iandbouw-)plastic, netten, golfkarton e.d. is niet toegestaan.
3,7 Indien (afhankelijk ven het evenement) een bepaalde deurpartij als nooduitgang kan vervallen (zie tekening), moeten de bijbehorende transparanten worden afgeplakt. Dit op een zodanige wijze, dat de hierop aangebrachte pictogrammen niet meer zichtbaar zijn.
3.8 Binnen de inrichting mogen, tenzij met een aparte ontheffing, niet aanwezig zijn: - ontplofbare stoffen en voorwerpen;
met ontplofbare stoffen geladen voorwerpen;
brandbare vloeistoffen m.u.v. de vloeistof welke aanwezig is in de brandstoftank van ten toon te stellen
voer- en/of vaartuigen tot een maximum van 5 liter c.q. de reserve capaciteit van de brandstoftank;
-voor zelfontbranding vatbare stoffen;
stoffen welke bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen;
-stoffen welke de verbranding bevorderen (oxiderend werkende stoffen);
1 Binnen de inrichting en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, welke automatisch worden ingeschakeld binnen 5 seconden bij het uitvallen van de normale netspanning; de lichtsterkte van de noodverlichting (1 lux, gemeten op de vloer) moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht, het gebouw voldoende helder verlicht kan worden om het veilig te kunnen verlaten.
4 Boven de (nood-)uitgangen dient vluchtwegaanduiding te worden aangebracht volgens de NEN 6088 en NEN-EN1838. Deze vluchtrouteaanduiding moet worden uitgevoerd als transparanten; De transparanten moeten zijn aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie en dienen permanent te branden gedurende de aanwezigheid van personen.
1 De inrichting moet uiterlijk 3 uur voor de aanvang van het gebruik ter keuring, door ambtenaren van de brandweer, bouw- en woningtoezicht en energiebedrijf, gereed zijn. 5.2 Indien de constructie en/of brandveiligheidsvoorschriften niet voor akkoord bevonden worden mag de tijdelijke inrichting niet in gebruik worden genomen.
55 In of in de directe nabijheid van het gebouw moet een telefoontoestel aanwezig zijn om bij calamiteiten 112 te kunnen bellen.
7.1 De organisatie dient tijdens het evenement telefonisch bereikbaar te zijn. Hiertoe dienen 5 dagen voor aanvang van het evenement de personalia van het voor deze activiteit verantwoordelijke alsmede het telefoonnummer van de organisatie aan de afdeling Brandweer en Openbare Orde te worden bekendgemaakt.
3 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lij den.
ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.
6 Indien bij een gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels de gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.
VOORWAARDEN KAMPVUUR/ST. MAARTENSVUUR
1 .1 Het vuur, dat niet groter dan 2 m3 mag moet tenminste 30 meter van de bebouwing, voer- of vaartuigen en tenminste 100 meter van een bos- of heideterrein worden aangelegd. 1 1.2 Slechts het stoken van winddroog hout in natuurlijke toestand (d.w.z. ongeverfd e.d.) is toegestaan.
1 .3 Er moet zodanig worden gestookt, dat geen vliegvuur ontstaat. Bij windkracht 4 op de schaal van Beaufort of meer mag het stoken geen doorgang vinden.
1 .4 In de buurt van het vuur moeten tenminste vier met water gevulde emmers of twee kleine blusmiddelen onderhouden conform de NEN 2559 elk met een vulling van tenminste 6 kg en meerdere schoppen aanwezig zijn.
1 .5 De ondergrond van de vuurstapel mag geen deel uitmaken van de verbranding. 1 .6 Na afloop van het kampvuur moeten alle gloeiende resten worden gedoofd. 1 .7 De resten van de verbranding moeten binnen 24 uur worden opgeruimd.
1 .8 Er mag alleen worden gestookt onder toezicht van een meerderjarige.
1 .9 Het gebruik van lichtontvlambare vloeistoffen, zoals benzine, voor het aansteken van het vuur is niet toegestaan.
1 .10 Indien tijdens het stoken blijkt, dat onder invloed van heersende weersgesteldheid het verkeer dan wel bewoners in de omgeving last hebben van hinderlijke rookgassen, dan moet het stoken onmiddellijk worden gestaakt.
1 .1 Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de Commandant Brandweer.
1 .12 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.
1 .13 De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.
1 .14 Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.
1 .15 Indien bij een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik
verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.
1 De ballonnen mogen alleen worden gevuld met helium.
7, Na het vullen van de ballonnen moeten de daarvoor gebruikte cilinders worden afgevoerd. 8. Het juiste tijdstip en locatie waarop de ballonnen worden opgelaten, moet vooraf (2 weken ervoor) aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062201 ) worden medegedeeld.
9 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.
10.De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.
11 . Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.
12.Indien bij controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.
1 Van de eigenaar of zakelijk gerechtigde(n) van het ballonterrein moet toestemming zijn verkregen.
2.De toestemming die ingevolge de luchtvaartwet en de regeling toezicht luchtvaartwet vereist is, moet aanwezig zijn.
3 Het juiste tijdstip en locatie waarop de ballon worden opgelaten, moet vooraf aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062201 ) worden medegedeeld.
De opstel- en opstijgplaats van de ballon moet bij incidentele vluchten tot op 10 meter vrijgehouden worden van toeschouwers. Indien er sprake is van een evenement, dient de opstel- en opstijgplaats zodanig te zijn afgezet, dat toeschouwers op een minimale afstand van tenminste 25 meter worden gehouden.
opstijging eventuele hindernissen door de vrije ballon met een hoogteverschil van tenminste 15 meter kunnen worden overvaren.
7 Het vullen van de luchtballon dient te geschieden onder leiding van een gebrevetteerd piloot.
8.Bij het verwarmen van lucht voor het opstijgen moet per ballon een klein blusmiddel met een vulling van tenminste 6 kg/ltr blusstof aanwezig zijn; Het kleine blusmiddel moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Het kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.
9 De te gebruiken gasflessen moeten buiten bereik van onbevoegden en goed geventileerd worden opgesteld op een veilige plaats. Voorts moeten deze gasflessen tegen verhitting worden beschermd.
10.De plaats van de opstijging op het ballonterrein moet zodanig worden gekozen dat zich over de eerste 50 meter van de projectie van de vermoedelijke richting van de opstijging en in een strook met een breedte van 10 meter aan weerszijden van deze projectie, geen publiek bevindt.
11 . Een opstijging van een vrije ballon die door middel van een kabel tijdelijk is bevestigd aan het aardoppervlak, mag alleen worden uitgevoerd bij windsnelheden van minder dan 3 m/s, de vrije ballon mag daarbij niet hoger stijgen dan 50 meter boven het aardoppervlak.
De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.
Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.
VOORWAARDEN VOOR HET TIJDELIJK TOESTAAN VAN OVERNACHTING IN SPORTHAL, SCHOOL OF DERGELIJK
1 De hal dient een/meerdere (nood)uitgang(en) te hebben die te openen is/zijn zonder gebruik te maken van sleutels of lossen voorwerpen. (De deuren dienen te draaien in de vluchtrichting). Boven elke (nood)uitgang dient transparantverlichting aanwezig te zijn.
2 De totale uitgangsbreedte moet zodanig zijn dat voor elke 9 personen, gelijktijdig aanwezig, tenminste 10 centimeter beschikbaar is.
3 De minimum afmeting van een (nood)uitgang moet ten minste een breedte van 0,60 meter en een hoogte van 2,10 meter bezitten.
4 In de hal (slaapvertrek) en de vluchtwegen dient voldoende noodverlichting aanwezig te zijn.
5 De nood- en transparantverlichting dient bij het uitvallen van de normale netspanning automatisch op noodstroom om te schakelen.
6 De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de nood- en transparantverlichting(en) gedurende tenminste 60 minuten op voile sterkte te laten branden en binnen 5 seconden op halve sterkte te laten branden.
7 In de vluchtwegen mogen zich geen obstakels bevinden.
8 Tijdens het verblijf in de hal (slaapvertrek) dienen minimaal twee personen wakend aanwezig te zijn. Er dient minimaal een persoon in het bezit te zijn van een BHV diploma. Verder dient een telefoontoestel onder handbereik te zijn om bij calamiteit 112 te kunnen bellen.
9 In de onmiddellijke nabijheid dienen minimaal 2 brandblusmiddelen aanwezig te zijn met een inhoud van minimaal 6 kg/ltr blusstof. Deze moeten te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.
10 Als de nooduitgang(en) van de hal (slaapvertrek) niet uitkom(t)en op het aansluitend terrein, dienen in de hal (slaapvertrek) en de vluchtwegen tijdelijk gekoppelde brandmelders (eventueel draadloos) te hangen, die tevens een duidelijk hoorbaar waarschuwingssignaal geven bij brand.
11 Maximaal mogen 4 bedden met kop- en voeteinde aan elkaar gekoppeld zijn.
12 Het slaapvertrek dient zodanig te zijn ingericht dat tussen de bedden onderling en langs de muren looppaden van minimaal 1 ,5 meter breedte aanwezig zijn.
13 In het gebouw dient een telefoon aanwezig te zijn die direct te gebruiken is voor het alarmeren van hulpverleningsdiensten.
1 5 Het aantal toe te laten personen dient in overleg met de brandweer te worden bepaalt.
16 Alle overige aanwijzingen van personeel van gemeente en/of brandweer dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.
17 Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de Commandant Brandweer.
18 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.
19 De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.
20 Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.
21 Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle
blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd, dan kan de Officier van Dienst eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk beëindigen.
VOORWAARDEN BUITENOPSLAG VAN BOUT, HOUTACHTIGE PRODUKTEN ENIOF MATERIALEN ALS BENOEMD IN ARTIKEL 2.2.2
Met betrekking tot de buitenopslag van hout, houtachtige producten en/of materialen als benoemd in artikel 2.2.2 van de brandbeveiligingsverordening dienen een aantal zaken te worden aangetoond, namelijk dat:
1 . Het terrein afdoende bereikbaar is conform de eisen genoemd in de NVBR Handleiding Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening.
BRANDVEILIGHEIDSVOORWAARDEN CAMPING
A.OPEN RUIMTE BIJ EN IN DE OMGEVING VAN DE INRICHTING.
1 Vrij houden van terreingedeelten ten behoeve van de brandweer.
ti De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
1 2 Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprij den en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.
1 .3 Ten behoeven van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van 3,5 en een hoogte van 4 meter vrijgehouden worden. Hekwerken en slagbomen die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk verwijderd kunnen worden. 1.4 Afhankelijk van de aard en omvang van de camping moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een tweede ingang aanwezig zijn.
B.INDELING EN CONSTRUCTIE VAN DE INRICHTTNG.
2 De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) tussen kampeermiddelen op vaste standplaatsen dient ten minste 30 minuten te zijn. Hieraan kan voldaan worden indien de onderlinge afstand tussen de kampeermiddelen op vaste standplaatsen tenminste 5 meter bedragen. Het is eveneens mogelijk om door middel van een bouwkundige oplossing hieraan te voldoen.
4.1 De elektrische installatie moet voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en aan de voorschriften van het nutsbedrijf.
5 Voor de vaste gasleidingen mogen uitsluitend koperen pijpen worden gebruikt (kwaliteit halfhard, of zacht op rollen te voldoen aan NEN 2200). De leidingen mogen niet achter betimmeringen worden weggewerkt. Bij het aanbrengen van snelkoppelingen moeten altijd steunbussen worden gebruikt om insnoering te voorkomen. Bij het gebruik van slangen dienen a1tij d de goedgekeurde oranje propaanslangen te worden gebruikt die van een jaarmerk zijn voorzien. De slangen mogen niet langer zijn dan 2 meter en niet ouder dan 2 jaar. 6.6 De afstand tussen de gasflessenopslag en een bouwwerk moet ten minste 5 meter bedragen, tenzij tussen de opslag en dit bouwwerk een WBDBO van tenminste 30 minuten bestaat. Nabij de opslag dient een voor iedereen duidelijk leesbaar bord aanwezig te zijn met
het opschrift "Roken en open vuur verboden".
7 Brandmeldings- en alarmeringsmiddelen.
7.1 De op de plattegrondtekening aangegeven openbare telefoontoestel(len) moet(en) te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn. Op of nabij dit (deze) toestel(len) dient duidelijk het alarmnummer 112 te zijn aangegeven.
7.2 De alarmeringsvoorziening voor gasten moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn.
9 Verbod voor open vuur en vuurwerk.
9.1 Het is verboden open vuur te maken of te gebruiken, behoudens toestemming van B&W. 9.2 Het gebruik van vuurwerk is verboden, behoudens toestemming van B&W.
10.1 Afval moet, minimaal dagelijks, worden verzameld in veilig opgestelde containers van onbrandbaar materiaal.
11 .1 Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of neer te zetten, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt worden.
12 Werkzaamheden, niet behorende tot de normale bedrijfsuitoefening.
12.1 Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
1 3.1 Gedurende de tijd dat personen in de inrichtingaanwezig zijn, moet een voor de naleving van de eisen van de vergunning verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op de eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren. 1 3.2 De vergunninghouder moet er doorlopend op toezien dat:
14.1 Ten minste een maal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en
een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van, zover van toepassing zijnde,
15 Brandbeveiligingsinstructie.
15.1 De rechthebbende op de inrichting moet binnen een halfjaar na de dagtekening van de vergunning een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel. Deze instructie dient ter goedkeuring worden voorgelegd aan de commandant brandweer. 15.2 De instructie "Hoe te handelen bij brand" moet op, de door de met controle belaste functionarissen van de brandweer, aan te wijzen plaatsen worden opgehangen. 15.3 Aan nieuw personeel moet bij indiensttreding de instructie "Hoe te handelen bij brand" worden uitgereikt.
16.1 In de overeenkomst voor vaste en seizoenstandplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden
of dient verwezen te worden naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van
uitmaken. In deze gedragsregels, die ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de commandant van
de brandweer, dienen in ieder geval de volgende voorwaarden, regels en verwijzingen te worden
te zijn op een afstand van minimaal twee meter van het kampeermiddel;
1De inrichting dient gebruikt te worden overeenkomstig de gewaarmerkte plattegrondtekening, welke bij de vergunning is gevoegd. Enige wijziging dient te worden aangevraagd bij de daarvoor gerechtigde afdeling binnen de gemeente waarin zich de inrichting bevind, gericht aan het college van burgemeester en wethouders.