Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reusel-De Mierden

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReusel-De Mierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Beleidsregels individuele voorzieningen WMO 2011 worden per gelijke datum ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Protocol Indicatiestelling hulp bij het huishouden

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-08-201201-01-2015nieuwe regeling

14-08-2012

D'n Uitkijk, 17-08-2012

B&W 12-366

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012

 

 

Voorwoord

Inleiding

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels, zoals die gehanteerd worden. Was onder de Wvg en de eerste jaren van de Wmo, sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Een andere werkwijze is, na invoering van de Wmo, niet meteen ingezet maar pas, mede onder invloed van jurisprudentie, na verloop van een paar jaar. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld in het kader van het project “De Kanteling”.

 

Specifiek gemeentelijk beleid

Deze beleidsregels zijn geschreven vanuit de Samenwerking Kempengemeenten en worden ook in het samenwerkingsverband gebruikt. Het kan zijn dat afzonderlijke gemeenten er toch voor kiezen om op onderdelen af te wijken van deze beleidsregels. Voor zover dat gebeurt zal de afwijking, in een bijlage aan deze beleidsregels, worden toegevoegd.

 

De Kanteling

Kernbegrippen in de Kanteling zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele voorziening op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen mogelijkheden.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 (zie LJN BG6612) heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Daar was sprake van een zorgplicht, uitgaande van iemands beperkingen. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen (zie LJN BK2500, BK2502, BK2504).

De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.

Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

 

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde. Er zal tijdens het gesprek besproken worden wat iemand nog zelf kan en in hoeverre iemand een beroep kan doen op zijn eigen netwerk. Ook wordt gekeken in hoeverre algemene voorzieningen het probleem kunnen oplossen. Visueel kan dat door een piramide worden weergegeven.

 

Hieronder volgen een aantal voorbeelden die de eigen verantwoordelijkheid in de Wmo illustreren.

 

1. Het huis(houden)

Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten die gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk technische hulpmiddelen waardoor iemand meer zelf in huis kan doen.

 

2. Vervoer

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

 

3. De woning

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

 

4. Financiën

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak op 19 december 2011 een uitspraak gedaan over een besparingsbijdrage. Deze wordt niet toegestaan. Uit de motivering van de uitspraak kan worden afgeleid dat, gelet op de wetshistorie, artikel 4 lid 2 van de Wmo, de gemeente alleen de mogelijkheid biedt om te bepalen hoe hoog de eigen bijdrage of het eigen aandeel moet zijn als een voorziening wordt verstrekt. De gemeente is vrij in het vaststellen van die eigen bijdrage/eigen aandeel doch mag niet verder gaan dan de bedragen die genoemd zijn in het (landelijke) Besluit Maatschappelijke Ondersteuning.

In de Kempengemeenten is, vanaf het begin, de maximaal mogelijke eigen bijdrage/eigen aandeel gevraagd voor vrijwel alle voorzieningen.

 

Mantelzorgers/familiezorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij een hulpvraag vanuit een mantelzorger wordt zijn situatie bekeken in relatie tot en vanuit de persoon met beperkingen die hij ondersteunt.

 

Nieuwe wetgeving

In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ buiten beschouwing. Op het moment van het schrijven van deze beleidsregels is duidelijk dat de functie begeleiding vanaf 1 januari 2013 ter beoordeling van de gemeente komt.

Als er meer duidelijk is over de nieuwe wetgeving zullen verordening en beleidsregels daarop worden aangepast.

 

Ten geleide

Daar waar in de beleidsregels gesproken wordt over ‘het college’ kan ook bedoeld worden ‘het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten”. In de mandaatregeling is de bevoegdheidsverdeling aangegeven.

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening.

De Kanteling is een project, gericht op een betere invulling van de compensatieplicht waarbij centraal staat een omslag van claim-en aanbodgericht werken (voorzieningen en hulpmiddelen) naar vraag-en resultaatsgericht werken (participatie en zelfredzaamheid) waarbij een groter beroep wordt gedaan op de eigen omgeving en de eigen mogelijkheden van de burger.

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

 

Het Gesprek

Voordat bekeken wordt of een individuele voorziening nodig is dient er een gesprek plaats te vinden waarin alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, met name de van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde komen. Dat gesprek is essentieel in het gekantelde denken waarin niet de vraag van de burger om een voorziening maar de vraag hoe een resultaat bereikt kan worden, cruciaal is. Het gesprek gaat ook altijd vóóraf aan de aanvraag.

Indien iemand zich met beperkingen tot het lokaal loket wendt met een verzoek tot ondersteuning zal er met betrokkene een gesprek worden gepland, bij voorkeur bij betrokkene thuis, waarbij gekeken wordt naar de ondersteuningsvraag en de mogelijkheden om zelf of met behulp van anderen, het probleem op te lossen. Het gesprek zal een zo breed mogelijk karakter dragen. De aanwezigheid van een familielid/contactpersoon wordt gestimuleerd.

In het gesprek moet bekeken worden of iemand zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen of kan nemen en wat de omgeving kan betekenen. Op grond van alle informatie zal beoordeeld moeten worden of er beperkingen zijn waarvoor compensatie nodig is en waarvoor een aanvraag op grond van de Wmo kan worden ingediend.

Artikel 4 lid 2 van de Wmo bepaalt dat het college bij het bepalen van de voorziening rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Op 19 december 2011 heeft de Centrale Raad uitgesproken dat het opleggen van een besparingsbijdrage niet is toegestaan. Op 18 januari 2012 heeft de Centraal Raad, in een volgende uitspraak, geoordeeld dat er geen inkomensgrenzen mogen worden gesteld.

De vraag is in hoeverre, voorafgaand aan de aanvraag, de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf maatregelen te nemen, meegewogen kan worden . Hierover is vooralsnog geen duidelijkheid.

Wel is duidelijk dat de gemeente geen inkomenspolitiek mag voeren maar wel mag bespreekbaar worden gemaakt of iemand de financiële middelen heeft om zelf voorzieningen te treffen, in het kader van eigen mogelijkheden en eigen verantwoording. Hier moet in het gesprek, zonder diepgravend financieel onderzoek, op in worden gegaan. Eigen mogelijkheden waarvan beoordeeld wordt dat die redelijk zijn in de context van het op te lossen probleem, leiden niet tot compensatie.

Mocht een betrokkene compensatie nodig hebben en de financiële middelen hebben om zelf in de kosten te voorzien, dan mag dat echter geen reden zijn om een aanvraag af te houden. De kosten van de voorziening zullen dan via de eigen bijdrage weer (voor een deel) naar de gemeente terug vloeien.

Tijdens het gesprek worden er aantekeningen gemaakt.

  • 1.

    Indien geen aanvraag wordt gedaan maar er wel afspraken worden gemaakt, dan worden die tijdens het gesprek besproken en later in een brief verwoord en aan betrokkene toegezonden. Betrokkene krijgt dan de gelegenheid om binnen een aangegeven termijn te reageren.

  • 2.

    Indien uit het gesprek blijkt dat een aanvraag volgt, wordt deze ingenomen en afgehandeld d.m.v. een rapport en besluit. Hierin kunnen dan tevens zaken die besproken zijn en buiten de aanvraag vallen, worden verwoord.

  • 3.

    Indien uit het gesprek blijkt dat er een aanvraag wordt gedaan maar dat de aanvraag moet worden doorgeleid naar de Wmo consulent van de ISD, dan wordt, ten behoeve van de afwikkeling van de aanvraag, wèl een verslag gemaakt en aan betrokkene en de Wmo consulent van de ISD, toegezonden.

Indien er sprake is van een complex probleem waar sprake is van langdurige en intensieve zorg kan er na het gesprek ook een familiegesprek georganiseerd worden volgens de methode “familiezorg’.

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten
Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen.

 

Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal eerst worden nagegaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld conform de piramide: eigen kracht, mantelzorg, vrijwilligers inzet, welzijnsvoorzieningen en collectieve voorzieningen

Voorts wordt beoordeeld of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Verwacht wordt dat, indien er voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen aanwezig zijn, hier ook gebruik van wordt gemaakt. De kosten van de voorziening zijn, in principe, niet relevant, tenzij de kosten voor de voorziening te hoog zijn voor betrokkene en hij, door alle kosten die verbonden zijn aan de ziekte of het probleem, onder het sociaal minimum dreigt te geraken.

Vervolgens wordt beoordeeld of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Ook moet worden beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van boodschappen, het helpen bij de afwas, enz.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Activiteiten buiten een gewone baan, zoals vrijwilligerswerk, sport e.d. vormen geen beletsel voor het runnen van een huishouden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten in verband met reguliere werkzaamheden, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan, ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg, wel voor geïndiceerd worden.

Ondanks de mogelijkheid van gebruikelijke zorg kan er een indicatie zijn voor hulp als de huisgenoot overbelast is of dreigt te geraken. Bij een beroep op overbelasting moet dit nadrukkelijk onderzocht worden.

Het is ook mogelijk dat een huisgenoot niet gewend is huishoudelijke taken te verrichten. In die gevallen kan bekeken worden of, met kortdurende hulp, de nieuwe taken aan te leren zijn.

 

Vervolgstappen bij een individuele voorziening:

Aan een indicatie dient een objectieve (medische) beoordeling van de ziekte of de beperking ten grondslag te liggen. Daarbij dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan moeilijk objectiveerbare aandoeningen (moa’s) en mogelijke anti-revalidering van de hulp. Indien hiervan sprake is dient overwogen te worden om een onafhankelijk medisch adviseur in te schakelen om te beoordelen of er op grond van ziekte of gebrek compensatie plaats moet vinden.

Als het college compensatie moet bieden zal het protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden van ISD de Kempen als norm worden aangehouden. Dit protocol is afgeleid van het oude AWBZ protocol. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.

Indien betrokkene al een indicatie heeft voor een AWBZ zorgzwaartepakket (ZZP) moet beoordeeld worden of in het pakket een bedrag voor hulp bij het huishouden is opgenomen. Indien betrokkene een volledig pakket thuis (VPT) ontvangt òf een budget ontvangt voor een ZZP, dat nà 1januari 2009 is verstrekt, is de gemeente niet verantwoordelijk voor hulp bij het huishouden. Wel moet beoordeeld worden of, in het individuele geval, de opgenomen normtijden, voldoende zijn. Indien er meer hulp bij het huishouden nodig is dient dat toch gecompenseerd te worden.

Indien betrokkene is opgenomen in een particulier tehuis dat verzorging biedt, kan alleen hulp bij het huishouden worden toegekend voor de eigen kamer als duidelijk is dat de schoonmaak hiervoor niet in het servicebedrag is opgenomen.

Een uitzondering kan gemaakt worden indien sprake is van een terminale situatie èn opname in een hospice. In die gevallen kan, na afspraak met het hospice, meer hulp worden toegekend. Deze hulp kan dan, ook buiten de gemeente, worden ingezet.

De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De voorziening wordt, afhankelijk van de situatie, voor maximaal 5 jaar toegekend. Voor personen van 70 jaar en ouder is de indicatieduur, onder gelijkblijvende omstandigheden, voor onbepaalde tijd. De voorziening mag alleen worden ingezet voor het hoofdverblijf.

In geval van een persoonsgebonden budget wordt het bedrag per geïndiceerd uur vastgesteld in het besluit maatschappelijke ondersteuning. Een pgb kan niet gebruikt worden voor werkzaamheden door familieleden of hun partners in de 1e en 2e graad. Controle van het persoonsgebonden budget vindt jaarlijks plaats. De wijze waarop de controle plaatsvindt wordt jaarlijks, in het begin van het jaar, aan pgb houders meegedeeld.

Bij huishoudelijke hulp kent het college hulp toe in uren.

Bij hulp wordt een onderscheid gemaakt in drie soorten dienstverlening:

  • -

    categorie 1: zwaar en licht huishoudelijk werk;

  • -

    categorie 2: zwaar en licht huishoudelijk werk en organisatie van huishouden;

  • -

    categorie 3: zwaar en licht huishoudelijk werk en hulp bij een ontregelde huishouding;

Indien de hulp bij het huishouden, bij een sterk vervuilde woning, pas kan worden ingezet nadat de woning is gesaneerd kan ook hiervoor een voorziening worden getroffen.

Indien er sprake is van spoedeisende zorg wordt deze binnen 24 uur ingezet.

Bij zorg in natura kan de zorgvrager kiezen uit alle gecontracteerde zorgaanbieders.

Met de zorgaanbieders zijn, kort weergegeven, de volgende afspraken gemaakt:

  • -

    uiterlijk 10 dagen na verzending van het indicatiebesluit wordt met het verlenen van hulp gestart

  • -

    uitvoering van werkzaamheden vindt in principe plaats tussen 9 en 17 uur.

  • -

    bij ziekte en verlof van de zorgverlener wordt, indien noodzakelijk, vervanging ingezet.

Indien de mantelzorger of de gebruikelijke zorgverlener een aantal weken van de zorg ontheven wil worden (b.v. om op vakantie te gaan) kan respijtzorg worden geboden voor maximaal 4 weken per jaar. De zorgvrager is voor deze vorm van hulpverlening geen eigen bijdrage verschuldigd.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren behoudens indien iemand, naar het oordeel van het college, een (te) inadequate woning betrekt.

 

Afwegingskader

 

Algemeen gebruikelijk

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat iemand rekening houdt met zijn beperkingen en voorzienbare toekomstige beperkingen. Als iemand kiest voor een woning die ongeschikt of minder geschikt is dan een andere beschikbare woning, is er geen compensatieplicht.

Onder een woning worden verstaan:

  • -

    huurwoning

  • -

    koopwoning

  • -

    woonwagen met vaste standplaats

  • -

    woonboot

Woningen die niet voor permanente bewoning geschikt zijn dan wel woningen die op grond van de bestemming niet permanent bewoond mogen worden vallen niet onder het begrip ‘woning’.

Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en komen niet voor compensatie in aanmerking. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd en de woonwens van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.

Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.

In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:

  • -

    kranen, behalve indien ze met een elleboog bediend moeten worden

  • -

    eenvoudige wandgrepen en beugels (tot 60 cm)

  • -

    verhoogde toilet (alle maten)

  • -

    douchezitje (tenzij er sprake is van een bouwkundige voorziening)

  • -

    douche

  • -

    spiegel in de natte cel, inclusief kantelgarnituur

  • -

    centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen

  • -

    meterkast met meerdere groepen

  • -

    Electrische aansluiting berging ten behoeve van opladen scootermobiel of electrische rolstoel

  • -

    kermatische- of inductie kookplaat

  • -

    deugdelijke zonwering

  • -

    wasdroger

  • -

    normale babyfoon/intercom

  • -

    airco

  • -

    Kleine drempeloplopen tot 3 cm

  • -

    Tweede trapleuning

  • -

    Sokkel om wasmachine of koelkast op te plaatsen

  • -

    Kosten voor demonteren fonteintje of verleggen verwarming i.v.m. plaatsen steunpunten

Indien een aanvraag voor compensatie wordt ingediend zal, in volgorde, het volgende worden afgewogen:

geen compensatie als de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien: b.v. een ouder iemand vernieuwt de badkamer en zorgt niet voor een adequate douche

geen compensatie als de voorziening ouder is dan 15 jaar. Op dat moment is een vervanging algemeen gebruikelijk. Alleen eventuele kosten die specifiek betrekking hebben op de beperking komen dan voor compensatie in aanmerking.

als de voorziening tussen de 10 en 15 jaar oud is wordt nog 2/3 deel van de noodzakelijke aanpassingskosten vergoed.

als de voorziening jonger is dan 10 jaar worden alle aanpassingskosten vergoed.

Geen compensatie wordt verleend als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag verwacht worden dat ze, bijvoorbeeld, was – in en uit de machine halen die op zolder staat.

 

Primaat van verhuizing

Het college beoordeelt vervolgens of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning.

Een verhuizing is pas aan de orde als de, ook voorzienbare, aanpassingskosten meer bedragen dan € 7500,00.

Indien overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen besloten, afgewogen moeten worden.

  • -

    Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig? Als verwacht wordt dat voorzienbare aanpassingen boven de € 7500,00 uitkomen moet toepassing van het primaat overwogen worden.

  • -

    Op welke termijn kan het probleem worden opgelost. Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het probleem kan compenseren. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • -

    sociale factoren. Van belang is daarbij o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • -

    woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Gelet op de malaise op de woningmarkt zijn woningen vaak moeilijker te verkopen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd.

  • -

    vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.

  • -

    mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld van een persoon met beperkingen.

Als het primaat van verhuizing wordt toegepast zal een betrokkene niet snel een passende woning mogen weigeren.

 

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

 

Vervolgstappen bij een individuele voorziening

 

Soorten woonvoorzieningen

Een woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • b.

    een niet bouwkundige of woontechnische voorziening;

  • c.

    een voorziening voor keuring, onderhoud en reparatie;

  • d.

    een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

  • e.

    een voorziening voor huurderving

  • f.

    een uitraasruimte

Een woonvoorziening wordt alleen getroffen voor het normale gebruik van de woning. Dat bevat de elementaire woonfuncties zoals slapen, lichaamsreiniging en het bereiden en consumeren van voedsel. Er wordt geen rekening gehouden met voorzieningen die een therapeutisch of medisch doel hebben of die te maken hebben met hobby’s, studie of logeren. Dat zijn ruimten die niet te maken hebben met een elementaire woonfunctie.

Een woonvoorziening kan verder alleen getroffen worden aan het hoofdverblijf, geschikt voor permanente bewoning en waar bewoning ook is toegestaan.

Een uitzondering vormt het bezoekbaar maken van de woning. Indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling kan er één woning bezoekbaar worden gemaakt. De aanvrager moet dan de woonkamer en het toilet kunnen bereiken en gebruiken. In het besluit maatschappelijke ondersteuning wordt het maximaal bedrag opgenomen dat vergoed kan worden.

 

Uitvoering woonvoorzieningen:

Ten aanzien van de uitvoering van woonvoorzieningen kan het volgende worden vastgesteld:

-Bouwkundige of woontechnische voorziening

Bij woningaanpassingen wordt een onderscheid gemaakt tussen aanpassingen die leiden tot een vergroting van de woning en overige woningaanpassingen.

  • -

    een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat compensatie niet nodig is.

  • -

    de goedkoopst compenserende voorziening wordt toegekend. Om tot een bepaling van de goedkoopst compenserende voorziening te komen kan een bouwkundig advies worden aangevraagd.

  • -

    de aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, d.w.z. bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals b.v. extra automatische deuropeners, aangebracht.

  • -

    Indien sprake is van een aanpassing waarvan de kosten niet vooraf duidelijk zijn kan een offerte gevraagd worden vóórdat op de aanvraag wordt beschikt. Als de aanpassingskosten meer dan € 20.000,00 zullen bedragen, dienen twee offertes te worden overgelegd.

  • -

    de voorziening wordt verstrekt aan de woningeigenaar. Die is ook verantwoordelijk voor de geïndiceerde voorziening.

  • -

    aanpassingen moeten worden uitgevoerd binnen 15 maanden nadat de voorziening is toegekend. Voltooiing van de werkzaamheden moet worden gemeld waarna, eventueel na controle, de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald.

     

Kosten woningaanpassing

Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het. college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar

Voor een financiële tegemoetkoming komt in aanmerking:

  • -

    de aanneemsom

  • -

    risicoverzekering van loon-en materiaalkosten

  • -

    architectenhonorarium tot max 10% van de aanneemsom

  • -

    toezichtskosten tot een maximum van 2% van de aanneemsom (incl btw)

  • -

    legeskosten

  • -

    verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting

  • -

    renteverlies i.v.m. betalingen aan derden voordat de tegemoetkoming is uitbetaald

  • -

    prijs bouwrijpe grond als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden

  • -

    goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming niet voorzien waren

  • -

    kosten noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen

  • -

    kosten heraansluiting op openbare nutsvoorzieningen

  • -

    administratiekosten die de verhuurder maakt voorzover de aanpassingskosten meer dan € 1000,00 bedragen, 10% van die kosten met een maximum van € 350,00.

     

Waardevermeerdering woning

Indien er sprake is van een vergroting van de woning die leidt tot een waardevermeerdering van de woning dan dient dat deel van de aanpassing door de eigenaar zelf te worden bekostigd. Regels omtrent de vaststelling van de meerwaarde worden in het besluit maatschappelijke ondersteuning vastgelegd. Indien aantoonbaar is dat de eigenaar geen voorziening voor het betalen van de kosten kan treffen zal de gemeente een geldlening zonder renteverplichting, onder hypothecair verband, verstrekken.

 

Losse woonunit

Het kan voorkomen dat het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst compenserende oplossing is. Dit zal worden onderzocht. De gemeente zal dan de kosten moeten dragen van verwijdering en herstel als de unit niet langer nodig is.

 

Uitraasruimte

De uitraasruimte is een ruimte waarin een persoon die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen en tot rust kan komen. De uitraasruimte is niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken. De ruimte zal het over het algemeen niet groot hoeven te zijn maar moet prikkelarm en veilig zijn.

 

Doelgroepengebouw

Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

Bij aanpassingen aan doelgroepengebouwen (b.v. appartementen bedoeld voor senioren) zal, indien een voorziening wordt gevraagd voor de openbare ruimten (toegang gebouw, toegang berging e.d.) eerst overleg worden gevoerd met de eigenaar van het gebouw of met de Vereniging van eigenaren (VVE) om te bekijken wat hun mogelijkheden zijn om aanpassingen te verrichten.

 

Overige woonvoorzieningen

Naast de woningaanpassing zijn er nog een aantal andere voorzieningen die compenserend zijn voor het wonen in een geschikt huis.

 

Losse (roerende) woonvoorzieningen

Onder losse woonvoorzieningen worden verstaan zaken als tilliften, douche-toiletstoelen, douchestrechters etc. Losse woonvoorzieningen worden in bruikleen of in eigendom verstrekt. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget is ook mogelijk.

Bij het verstrekken van losse woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers die de voorziening moet kunnen bedienen.

Ook de traplift wordt onder een losse woonvoorziening verstaan. De traplift wordt door de gemeente aangekocht en in bruikleen verstrekt. Na beëindiging van het gebruik wordt de traplift door de trapliftfabrikant ingenomen.

 

Woningsanering i.v.m. astma of COPD

Voor een woningsanering als gevolg van allergie, astma of COPD is een financiële tegemoetkoming mogelijk voor vervanging van tapijt en gordijnen in de algemene ruimten en de slaapkamer, op basis van de Nibud normen.

Een tegemoetkoming wordt niet verstrekt indien de te vervangen artikelen ouder zijn dan 10 jaar. Er is dan sprake van een normale vervanging. Indien de te vervangen artikelen jonger zijn dan 10 jaar wordt naar rato, 10% per jaar, afgeschreven.

Ook is geen tegemoetkoming mogelijk als aanvrager bij de aanschaf wist dat er sprake was van astma of COPD en daar geen of onvoldoende rekening mee heeft gehouden.

 

Dubbele woonlasten, tijdelijke huisvesting of huurderving

Het kan zijn dat een woning aangepast moet worden voordat betrokkene er in kan wonen of dat betrokkene de woning tijdelijk moet verlaten in verband met de aanpassing. In die gevallen worden de reële extra woonkosten vergoed.

Indien een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente, door een verhuurder wordt vrij gehouden kan aan de verhuurder, voor maximaal 6 maanden, de gederfde huur worden betaald.

 

Onderhoud, keuring en reparatie

Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte voorzieningen kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt zolang de voorziening noodzakelijk is.

 

Verhuiskostenvergoeding

Verhuiskosten worden alleen verstrekt als er geen sprake is van een verhuizing die op grond van de levensfase waarin men verkeert, gebruikelijk is, b.v. een 70-jarige die verhuist naar een gelijkvloerse woonsituatie of een jongere die vanuit zijn ouderlijk huis zelfstandig gaat wonen. Verhuiskostenvergoedingen worden ook niet verstrekt bij verhuizing naar een AWBZ instelling of andere zorginstelling.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden kan onder dit resultaat vallen. In bijna alle situaties kan echter van een maaltijdservice, als algemene voorziening, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

 

Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal eerst worden nagegaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld conform de piramide: eigen kracht, mantelzorg, vrijwilligers inzet, welzijnsvoorzieningen en collectieve voorzieningen

Vervolgens moet worden beoordeeld of in het gesprek alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn. Indien aanvrager een beperkt inkomen heeft kan een aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van een maaltijdservice worden ingediend.

Ook moet worden beoordeeld of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

Daarna wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Zie hiervoor de beschrijving onder resultaat 1

 

Vervolgstappen bij een individuele voorziening

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het gecompenseerd worden met een individuele voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden.

Indien gebruik gemaakt wordt van een persoonsgebonden budget (pgb) kan dat niet gebruikt worden voor werkzaamheden die verricht worden door familieleden of hun partners in de 1e en 2e graad.

Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

De normtijden voor het bereiden van maaltijden zijn beschreven in het indicatieprotocol ISD de Kempen.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en linnengoed

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

 

Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal eerst worden nagegaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld conform de piramide: eigen kracht, mantelzorg, vrijwilligers inzet, welzijnsvoorzieningen en collectieve voorzieningen

Vervolgens wordt beoordeeld of in het gesprek alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan een was-en strijkservice als die in de gemeente aanwezig is.

Daarna wordt beoordeeld of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. De aanwezigheid van een wasmachine en een droogtrommel wordt als algemeen gebruikelijk verondersteld en dient dus door betrokkene zonodig te worden aangeschaft.

Ook wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Zie hiervoor de beschrijving bij resultaat 1.

 

Vervolgstappen bij een individuele voorziening

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden. De normtijden zijn opgenomen in het indicatieprotocol ISD de Kempen.

Indien de voorziening wordt verleend in de vorm van een pgb kan dat niet gebruikt worden voor werkzaamheden die verricht worden door familieleden in de 1e of 2e graad.

De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding en linnengoed bestaat uit het wassen en drogen daarvan.

Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

 

Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal eerst worden nagegaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld conform de piramide: eigen kracht, mantelzorg, vrijwilligers inzet, welzijnsvoorzieningen en collectieve voorzieningen.

Vervolgens wordt beoordeeld of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

Ook worden de mogelijkheden van ouderschapsverlof beoordeeld.

 

Vervolgstappen bij een individuele voorziening

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden. De normtijden zijn opgenomen in het indicatieprotocol ISD de Kempen.

Indien gebruik gemaakt wordt van een pgb kan dat niet gebruikt worden voor werkzaamheden die verricht worden door familieleden of hun partners in de 1e en 2e graad.

Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Verplaatsingen in en om de woning kunnen worden gedaan met een rolstoel.

Een sportrolstoel is niet bedoeld voor verplaatsingen in en om de woning en kan daarom onder resultaat 8 worden gebracht.

 

Afwegingskader

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die een rolstoel nodig hebben omdat ze geen loopcapaciteit hebben.

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool indien die aanwezig is of kunnen geleend worden via de thuiszorgwinkel.

 

Vervolgstappen bij de individuele voorziening

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

Bewoners van een AWBZ-instelling komen, in principe niet voor een rolstoel op grond van de Wmo in aanmerking. Wel is het mogelijk dat iemand die weer naar huis komt een rolstoel in het kader van de Wmo aanvraagt. Door de extra-muralisering zijn er steeds meer verblijfmogelijkheden waarbij het niet duidelijk is of er sprake is van een toegelaten (AWBZ)-instelling. In die situaties moet goed onderzocht worden of de AWBZ een voorliggende voorziening is.

Bij een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Daarbij wordt uitgegaan van de huurprijs per maand voor 72 maanden.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied heeft de gemeente geen compensatieplicht en kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Het collectief vervoersysteem heeft de prioriteit, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen ook met de auto.

Verder is het van belang om goed de vervoersbehoefte te onderzoeken. Niet iedereen zal dezelfde vervoersbehoefte hebben. Deze zal mede afhankelijk zijn van de woonsituatie en de aanwezigheid van huisgenoten.

Als er sprake is van vervoer voor recreatief gebruik dan moet onderzocht worden of de participatie wens alleen met de voorziening kan worden verwezenlijkt of dat er ook andere mogelijkheden tot participatie zijn.

 

Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal eerst worden nagegaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld conform de piramide: eigen kracht, mantelzorg, vrijwilligers inzet, welzijnsvoorzieningen en collectieve voorzieningen.

Vervolgens moet worden afgewogen of de vervoersvoorziening die in aanmerking zou komen algemeen gebruikelijk is of dat van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening gebruik gemaakt zou kunnen worden. Een electrische fiets (met trapondersteuning), een tweewielscooter en ligfiets zijn voorzieningen die ook door personen zonder beperking worden gebruikt en in de detailhandel te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruik worden beschouwd waaronder een automaat of een airco. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de persoon van de aanvrager. Voor iemand die al jarenlang een minimuminkomen heeft is een electrische fiets niet zondermeer algemeen gebruikelijk. Ook voor een jong kind geldt dat.

Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

Hierbij moet in acht worden genomen dat er geen compensatie plaats vindt voor bovenregionaal vervoer, tenzij sprake is van dreigende vereenzaming, en dat de normale vervoersbehoefte is begrensd tot 1500-2000 km per jaar.

Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

Deelname aan het cvv wordt afgewogen vóórdat beoordeeld wordt of een individuele voorziening aan de orde is. Als cvv wel mogelijk is maar toch een individuele voorziening wordt gevraagd is dat alleen mogelijk in situaties waarin een individuele voorziening een goedkopere oplossing is, b.v. een geringe aanpassing aan de eigen auto (bedrag daarvoor is opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning).

Als het bovenstaande niet tot een oplossing van het vervoersprobleem leidt kan een individuele vervoersvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:

  • -

    - vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of die lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het cvv geen afdoende oplossing bieden.

  • -

    - vervoer op wat langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.

De volgende individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden toegekend:

  • -

    voorziening in natura, zoals b.v. open of gesloten elektrische buitenwagen, driewielfiets, rolstoelfiets, handbike (te koppelen aan een rolstoel) maar ook b.v. kinderzitjes in speciale uitvoering

  • -

    een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een vervoersmiddel

  • -

    een financiële tegemoetkoming als vergoeding voor vervoer per eigen auto of (rolstoel)taxi of aanpassing van de eigen auto

  • -

    gewenningslessen voor een vervoersvoorziening

Indien een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor vervoer per eigen auto of vervoer door derden wordt toegekend moet rekening worden gehouden met de normale vervoersbehoefte die vanuit het eigen inkomen betaald moet kunnen worden. Beoordeeld moet worden wat de extra vervoersbehoefte is bijvoorbeeld door veelvuldig ziekenhuisbezoek, bezoek zieke partner of maatschappelijke participatie.

Indien er sprake is van vervoersproblemen van of met kinderen jonger dan 14 jaar dan kan daar, bij de compensatie van het vervoersprobleem, rekening mee worden gehouden. In een dergelijke situatie kan b.v. eerder een aanpassing aan de eigen auto worden toegekend zodat het gezin gezamenlijk kan reizen.

Aan bewoners van een AWBZ-instelling kan een individuele voorziening voor weekendvervoer worden toegekend in de vorm van een kilometervergoeding indien zij geen gebruik kunnen maken van een (boven) regionaal vervoersysteem. Omdat zij geacht worden hun sociale contacten grotendeels binnen de instelling te hebben kan alleen vervoer van en naar familie worden vergoed. De reële vervoersbehoefte moet worden onderzocht alsmede de vraag of er begeleidingskosten moeten worden vergoed. Vergoeding vindt plaats op declaratie van het aantal toegekende kilometers conform de vergoedingen voor medisch ziekenvervoer in het besluit Zorgverzekering (voor 2012: € 0,30).

 

Vervolgstappen bij een individuele voorziening

 

Collectief vraagafhankelijk vervoer

Indien cvv wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • -

    vervoer omvat 5 zones vanuit de woonplaats inclusief zones in België;

  • -

    ziekenhuizen en station(s) zijn, ook als het dichtstbijzijnde buiten de 5 zones valt, bereikbaar;

  • -

    kosten bedragen het equivalent van één OV-strip + instapstrip tegen het normale striptarief (afgerond op 5 ct);

  • -

    iedere rechthebbende kan zich laten begeleiden door een niet gerechtigd persoon tegen hetzelfde tarief;

  • -

    indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • -

    per jaar mogen 700 strips gebruikt worden;

  • -

    ritten kunnen worden aangevraagd via een gratis telefoonnummer;

  • -

    ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en nà de afgesproken tijd;

  • -

    rolstoelen en scootmobiels kunnen mee vervoerd worden;

  • -

    de taxichauffeur begeleidt de rechthebbende van deur tot deur.

 

Voorzieningen in natura

Een voorziening in natura of een pgb voor de aanschaf van een vervoersmiddel, kan worden toegekend als betrokkene zich niet lopend of fietsend in zijn directe woonomgeving kan verplaatsen en er wel een behoefte is om zich regelmatig te verplaatsen. Daarbij dient onder directe woonomgeving het dorp te worden gerekend waarin betrokkene woont.

Voor dergelijke verplaatsingen kan gedacht worden aan een scootmobiel of een fiets in bijzondere uitvoering (driewielfiets, duo fiets)

Een gesloten buitenwagen wordt alleen verstrekt als een scootmobiel, gelet op de beperkingen (b.v. ernstige gevoelsstoornis of aandoening aan de bronchieën) niet adequaat is onder normale weersomstandigheden.

Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

Bij gezinnen met thuiswonende kinderen onder de 14 jaar, waarvan één van de gezinsleden is aangewezen op vervoer in een busje of aangepaste auto, kan in plaats van collectief vraagafhankelijk vervoer, een aanpassing aan de auto worden toegekend.

 

Persoonsgebonden budget

In plaats van een voorziening in natura kan ook gekozen worden voor een persoonsgebonden budget. Daarbij wordt uitgegaan van de kosten die gemaakt zouden moeten worden indien betrokkene een voorziening in natura zou krijgen. Het pgb bedrag voor scootmobiels bedraagt het huurbedrag voor 72 maanden inclusief de kosten voor onderhoud, reparatie, verzekering e.d.

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Onder resultaat 7: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, is al een verband gelegd met dit resultaatsgebied.

 

Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal eerst worden nagegaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld conform de piramide: eigen kracht, mantelzorg, vrijwilligers inzet, welzijnsvoorzieningen en collectieve voorzieningen.

Verder wordt beoordeeld of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

Sportvoorzieningen, zoals sportrolstoel of handbike kunnen voor compensatie in aanmerking komen. De activiteiten waaraan men deel wil nemen en waarvoor men voorzieningen nodig heeft moeten maatschappelijk redelijk zijn. Het zijn activiteiten waaraan ook mensen zonder beperkingen met een ‘normaal’ inkomen aan deel zouden nemen zoals hockey, tennis, wielerwedstrijden, altetiek e.d. Verder moet met de voorziening kunnen worden voldaan aan de eis dat men daarmee in staat is sociale verbanden aan te gaan. De vraag bijvoorbeeld, om een aangepaste zitski om daarmee één keer per jaar op wintersport te gaan, voldoet niet aan deze eis.

Hoofdstuk 2. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.

 

Afwegingskader

 

Een persoonsgebonden budget.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.

In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het gaat hierbij om de volgende situaties:

  • 1.

    Als een algemene of collectieve voorziening aanwezig is en toereikend wordt geacht. Zo zal iemand die deel kan nemen aan het c.v.v.* geen pgb of een vervoerskostenvergoeding ontvangen. Ook zal iemand die gebruik kan maken van een rolstoelpool voor incidenteel gebruik geen rolstoel toegekend krijgen.

  • 2.

    Het kan zijn dat blijkt dat een ondersteuningsbehoevende niet met geld om kan gaan en ook geen beheerder kan aanwijzen. Dit moet uit het onderzoek blijken. In dergelijke situaties wordt geen pgb verstrekt

  • 3.

    Als de ondersteuningsbehoevende zich eerder niet aan de voorwaarden voor een pgb heeft gehouden kan een volgend pgb worden geweigerd.

  • 4.

    Indien een ondersteuningsbehoevende in een schuldsaneringstraject zit, failliet verklaard is of er kan beslagen op zijn uitkering/inkomen komen te liggen. In die situaties kan het gebeuren dat, indien het pgb wordt uitbetaald, het pgb voor andere doeleinden worden ingezet.

  • 5.

    Als uit de indicatie blijkt dat de voorziening niet nodig zal zijn gedurende de hele periode waarover de voorziening wordt afgeschreven, kan overwogen worden een pgb te weigeren. Dit zal zich met name voordoen bij een progressief ziektebeeld of een korte levensverwachting. In die situaties is het economisch onvoordelig om een persoonsgebonden budget te verstrekken.

* De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. Door de gemeente kunnen alleen voordelen bij inzet van cvv worden behaald als er veel deelnemers zijn. Daarom zal slechts in zeer uitzonderlijke situaties een vervoerkostenvergoeding kunnen worden verstrekt.

Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

Hierbij zijn twee mogelijkheden:

  • -

    periodiek persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden: de hoogte wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning en jaarlijks aangepast. De uitbetaling geschiedt vooraf, 1 x per 4 weken.

  • -

    incidenteel persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen. De hoogte wordt vastgesteld aan de hand van de kosten die een voorziening in natura zou bedragen. Uitbetaling vindt plaats, achteraf, na overlegging van de rekening.

In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Tevens vermeldt het college op welke wijze het persoonsgebonden budget moet worden verantwoord.

 

Financiële tegemoetkoming

Voor een aantal voorzieningen wordt een financiële tegemoetkoming vastgesteld. Met dit bedrag kan de voorziening worden aangeschaft of kunnen de kosten deels worden betaald. In een aantal situaties zal verantwoording moeten worden afgelegd over de besteding van de gelden, zoals bij woningaanpassingen. Indien er sprake is van een forfaitaire vergoeding zoals vervoerskostenvergoedingen en verhuiskostenvergoeding is een verantwoording meestal niet nodig. In de beschikking wordt de aangegeven of en op welke wijze het bedrag verantwoord moet worden.

Financiële tegemoetkomingen wordt o.a. verstrekt voor:

    • -

      woningaanpassingen

    • -

      kleine roerende woonvoorzieningen

    • -

      kosten onderhoud en reparatie

    • -

      bezoekbaar maken van de woning.

    • -

      vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving

 

Voorziening in natura

Bij een voorziening in natura wordt het hulpmiddel door de hulpmiddelenleverancier geleverd. Als de voorziening in bruikleen wordt verstrekt zal bij aflevering van het hulpmiddelen, een bruikleenovereenkomst ter tekening worden aangeboden.

 

Eigen bijdrage/eigen aandeel

In de verordening is opgenomen dat voor voorzieningen een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd is. Uitzondering daarop vormt de rolstoel. Hiervoor mag geen eigen bijdrage worden gevraagd. Daarnaast is er voor de volgende voorzieningen ook geen eigen bijdrage verschuldigd:

  • -

    verhuiskostenvergoeding

  • -

    bezoekbaar maken van de woning

  • -

    vervoerskostenvergoeding

  • -

    vergoeding voor onderhoud en reparatie

  • -

    voorzieningen waarvan de kosten lager zijn dan € 250,00

  • -

    vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving

De eigen bijdrage/eigen aandeel wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken.

 

Criteria:

Lid 1 van artikel 22 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

In lid 2 wordt bepaald dat een aangewezen adviesinstantie om advies kan worden gevraagd.

 

Beperkingen voor toekenning van een individuele voorziening

In een aantal situaties wordt geen voorziening toegekend. Dit is verwoord in artikel 21 van de verordening.

Een voorziening wordt slechts toegekend als deze langdurig noodzakelijk is. Criterium voor de bepaling van de langdurige noodzakelijkheid is de vraag of het probleem overgaat of niet. Als het probleem tijdelijk is kan, in veel situaties een beroep gedaan worden op hulpmiddelen die, tijdelijk, op basis van de AWBZ verstrekt worden en te verkrijgen zijn in thuiszorgwinkels. Uitleen vindt plaats voor maximaal zes maanden. Als het een tijdelijk probleem betreft dat iets langer duurt dan zes maanden kan eventueel ook de huur van het hulpmiddel worden betaald.

Een uitzondering op langdurig noodzakelijk zijn de voorzieningen hulp bij het huishouden en het cvv. Deze voorzieningen kunnen wel tijdelijk worden toegekend. Het gaat hier om voorzieningen die noodzakelijk zijn en die niet op een andere wijze verkregen kunnen worden.

Alleen de goedkoopst compenserende voorziening wordt toegekend. Zijn er meerdere voorzieningen mogelijk dan wordt, vanuit het oogpunt van de gemeente, bekeken wat de goedkoopst compenserende voorziening is. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met macro-overwegingen, zoals bijvoorbeeld toekenning van cvv.

Belanghebbende moet woonachtig zijn in de gemeente. Alleen als belanghebbende binnen de gemeentegrenzen woont kan een voorziening worden toegekend.