Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 2, derde lid, 5, derde lid, 6, eerste lid, 7, eerste lid, 8, 9 en 25 van de Crematielandsverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 2, derde lid, 5, derde lid, 6, eerste lid, 7, eerste lid, 8, 9 en 25 van de Crematielandsverordening
CiteertitelCrematiebesluit
Vastgesteld doorregering
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De bijlage is niet opgenomen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Crematielandsverordening, artikelen 2, 5, 6, 7, 8, 9 en 25

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010Geconsolideerde tekst (GT)

21-02-2013

AB 2013, GT no. 138

n.v.t.
06-01-2007Nieuwe regeling

19-12-2006

AB 2006, no. 20

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 2, derde lid, 5, derde lid, 6, eerste lid, 7, eerste lid, 8, 9 en 25 van de Crematielandsverordening

 

 

Artikel 1 begripsbepaling

  • 1.

    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      landsverordening: Crematielandsverordening;

    • b.

      vergunning: vergunning, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de landsverordening;

    • c.

      register: het register, bedoeld in artikel 2 van de landsverordening;

    • d.

      de minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur.

  • 2.

    Onder overledene wordt tevens verstaan een doodgeboren kind.

Artikel 2 model van het register

Het register van de in het crematorium verbrande lijken wordt ingericht volgens het model dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

Artikel 3 maximum aantal vergunningen

Het maximum aantal te verlenen vergunningen voor het vestigen van een crematorium wordt gesteld op twee.

Artikel 4 mededeling en terinzagelegging

  • 1.

    Het verzoekschrift ter verkrijging van een vergunning wordt door de minister bekendgemaakt door:

    • a.

      mededeling in één of meer lokale dagbladen;

    • b.

      terinzagelegging gedurende een maand van het verzoekschrift met bijlagen op het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur .

  • 2.

    De bekendmaking geschiedt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst van het verzoekschrift dan wel nadat een beschikking tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeker in beroep is vernietigd, uiterlijk twee weken na datum van ontvangst van het besluit tot vernietiging.

  • 3.

    De kosten van de bekendmaking zijn voor rekening van de verzoeker.

Artikel 5

In de mededeling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wordt ten minste vermeld:

  • a.

    de zakelijke inhoud van het verzoekschrift;

  • b.

    het tijdstip waarop en de plaats waar een afschrift van het verzoekschrift met bijlagen ter inzage is gelegd;

  • c.

    de termijn waarbinnen door een ieder schriftelijk, met redenen omklede, bezwaren bij de minister kunnen worden ingebracht tegen het verlenen van de verzochte vergunning;

  • d.

    dat degene die een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7 indient, kan verzoeken zijn persoonlijke gegevens niet bekend te maken.

Artikel 6

Indien in een stuk dat ter inzage wordt gelegd gegevens voorkomen, of uit een zodanig stuk gegevens kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding gerechtvaardigd is kan de minister, op een daartoe strekkend schriftelijk met redenen omkleed verzoek, de verzoeker toestaan dat deze ten behoeve van de bekendmaking een door de minister goedgekeurde tweede tekst overlegt, waarin die gegevens niet voorkomen, onderscheidenlijk waaruit zij niet kunnen worden afgeleid. De minister maakt van deze bevoegdheid slechts gebruik met betrekking tot bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens.

Artikel 7
  • 1.

    Gedurende de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, kan een ieder schriftelijk met redenen omklede bezwaren tegen het verlenen van de verzochte vergunning inbrengen bij de minister.

  • 2.

    De persoonlijke gegevens van degene die een bezwaarschrift heeft ingediend worden, indien hij daarom verzoekt, niet bekendgemaakt.

  • 3.

    Gedurende een week na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het eerste lid, kunnen zowel de verzoeker als zij die bezwaren hebben ingebracht, kennis nemen van de tegen het verzoek kenbaar gemaakte bezwaren.

Artikel 8 weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd indien:

  • a.

    het voorgenomen crematorium niet voldoet aan de eisen daaraan gesteld in dit besluit;

  • b.

    de voorgenomen bedrijfsvoering onvoldoende waarborgen biedt voor naleving van de regels gegeven bij de landsverordening of dit besluit;

  • c.

    geen hindervergunning is verkregen.

Artikel 9 intrekking van de vergunning

  • 1.

    De minister kan een vergunning ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a.

      na het verstrijken van de toepasselijke betalingstermijnen het vergunningsrecht niet is voldaan;

    • b.

      de verstrekte gegevens blijken zodanig onjuist of onvolledig dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • c.

      van de beschikking gedurende zes maanden geen gebruik wordt gemaakt;

    • d.

      de houder van de vergunning zij bij herhaling aan overtreding van de bepalingen van de landsverordening, van dit besluit of van de voorschriften verbonden aan de vergunning heeft schuldig gemaakt;

    • e.

      het belang van de openbare orde, de goede zeden of de publieke rust zulks, naar het oordeel van de minister, vergt;

    • f.

      door het crematorium daarbuiten in onvoorziene mate gevaar, schade of hinder wordt veroorzaakt en wijziging of aanvulling van de aan de vergunningverbonden voorschriften geen oplossing biedt;

    • g.

      in verband met verandering van wetgeving, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten, die zwaarder wegen dan de belangen van de belanghebbende bij een ongewijzigde beschikking;

    • h.

      de houder van de vergunning dit schriftelijk verzoekt;

    • i.

      het crematorium niet of niet meer voldoet of niet kan voldoen aan de bepalingen van de landsverordening, dit besluit of van de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2.

    Indien de minister voornemens is tot intrekking van de vergunning over te gaan, wordt de vergunninghouder schriftelijk in kennis gesteld van dit voornemen, onder vermelding van de redenen van de voorgenomen intrekking.

  • 3.

    De beschikking tot intrekking wordt zo spoedig mogelijk gegeven en bevat de gronden waarop zij berust. De beschikking vermeldt het tijdstip waarop de intrekking van kracht wordt.

Artikel 10 opbaargelegenheid

  • 1.

    Een crematorium beschikt over ten minste één opbaargelegenheid.

  • 2.

    Een overledene mag alleen worden bewaard of opgebaard in een uitsluitend daartoe bestemde en ingerichte ruimte van voldoende omvang.

  • 3.

    Een opbaargelegenheid moet ten minste de volgende ruimten bevatten:

    • a.

      één ruimte voor het binnenbrengen en verzorgen van overledenen;

    • b.

      één koel- of vriesruimte voor het bewaren van overledenen;

    • c.

      één ruimte voor het opbaren van overledenen tijdens rouwbezoek;

    • d.

      één ruimte voor het uitdragen van overledenen voor begrafenis of crematie;

    • e.

      één ruimte die desgewenst ook als garderobe of als ontvangstruimte dienst doet en één afzonderlijk toilet voor bezoekers van het mannelijk onderscheidenlijk het vrouwelijk geslacht;

    • f.

      één verblijfruimte en één toilet voor het personeel;

    • g.

      één ruimte bestemd voor het bewaren van zaken die noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering;

    • h.

      overige voor de bedrijfsvoering noodzakelijke ruimten.

  • 4.

    Ruimten, bedoeld in het derde lid, onderdeel h, staan niet in open verbinding met de ruimten, bedoeld in het derde lid, onderdelen a tot en met g.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid, kunnen de functies, bedoeld in onderdelen a en b, in één ruimte worden uitgeoefend. Het voorgaande geldt ook voor de functies, bedoeld in onderdelen c en d.

  • 6.

    De ruimten, bedoeld in het derde lid, onderdelen a tot en met h, moeten elk voldoende ventilatie hebben en voorzien zijn van een doelmatige elektrische verlichtingsinstallatie.

  • 7.

    De temperatuur in de opbaarruimte moet onder de 25 graden Celsius worden gehouden.

  • 8.

    De vloeren, wanden en plafonds van de in het derde lid onderdelen a, b, c en d bedoelde ruimten moeten van een zodanig materiaal zijn vervaardigd en zodanig zijn afgewerkt dat zij gemakkelijk en doeltreffend kunnen worden gereinigd. De voorgaande volzin is eveneens van toepassing op de vloerbedekking en stoffering, indien aanwezig, van de in het derde lid, onderdelen c en d genoemde ruimten.

  • 9.

    Voor elke ruimte waarin een overledene wordt bewaard of opgebaard, moeten maatregelen zijn getroffen waardoor het afvloeien van afscheidingsstoffen van een overledene buiten de desbetreffende ruimte, wordt voorkomen en moeten de richtlijnen en aanwijzingen van het Hoofd van de afdeling Gezondheid in acht worden genomen.

Artikel 11 vereiste ovenruimte

  • 1.

    Een crematorium beschikt over ten minste één crematieoven. De crematieoven moet zijn opgesteld in een ruimte welke in het bijzonder hiervoor is bestemd. De installatie moet te allen tijde bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud.

     

  • 2.

    De vloer van de ovenruimte moet zijn vervaardigd van beton of ander onbrandbaar materiaal in de zin van de norm NEN 3881 (1975).

  • 3.

    De scheidingswanden en de afdekking van de ovenruimte moeten een brandwerendheid bezitten van ten minste zestig minuten, bepaald overeenkomstig de norm NEN 3884 (1978).

  • 4.

    Deuren in de wanden van de ovenruimte moeten zelfsluitend zijn en vervaardigd zijn van ten minste vier centimeter dik hout en met een aanslag van ten minste 2,5 centimeter, dan wel bestaan uit een andere constructie met een brandwerendheid van ten minste 30 minuten, bepaald overeenkomstig hoofdstuk D van de norm NEN 3885 (1982).

  • 5.

    Niet afsluitbare verbindingen van de ovenruimte met andere ruimte binnen het gebouw mogen niet aanwezig zijn.

  • 6.

    Luchttoevoer– en afvoeropeningen van de ovenruimte moeten zodanig zijn aangebracht, dat geen over– of doorslag van brand is te duchten.

     

  • 7.
    • a.

      Invoering van leidingen in de ovenruimte moeten plaatsvinden boven het maaiveld, dan wel onder het maaiveld via een geventileerde al of niet betreedbare nevenruimte (invoerruimte en/of kruipruimte).

    • b.

      De doorvoeringen in de wand tussen bedoelde ruimten en de ovenruimte moeten gasdicht zijn uitgevoerd.

    • c.

      Doorvoeringen van afvoerleiding van de zich in de ovenruimte bevindende wasbakken en schrobputjes mogen, mits gasdicht uitgevoerd, in grondkerende wanden en in de op of onder het maaiveld zich bevindende vloer zijn aangebracht.

    • d.

      Afvoeren van zich binnen een ovenruimte bevindende schrobputjes, wasbakken en dergelijke moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat geen directe verbinding tussen ovenruimte en riolering tot stand kan komen.

  • 8.

    De ovenruimte moet zijn voorzien van een doelmatige elektrische verlichtingsinstallatie met vaste armaturen.

  • 9.

    Het bedieningspaneel van de oven moet op een zodanige plaats zijn aangebracht, dat de met de bediening van de oven(s) belaste persoon, gelijktijdig dit paneel en de verbranding in de oven kan controleren.

  • 10.

    Dichtbij de branderinstallatie alsmede op een - onder alle omstandigheden - bereikbare plaats, gelegen buiten de ovenruimte, moet een elektrische schakelaar zijn aangebracht, waarmee de branders buiten bedrijf kunnen worden gesteld. Bij de schakelaar buiten de ovenruimte moet het doel van de schakelaar duidelijk leesbaar zijn aangegeven.

  • 11.

    Op een, onder alle omstandigheden bereikbare plaats buiten de ovenruimte moet in de gastoevoerleiding naar de ovenruimte een afsluiter aanwezig zijn. Bij deze afsluiter moet een duidelijk opschrift met de volgende tekst, in het Nederlands en Engels zijn aangebracht: “Afsluiter, gasbranders. In geval van brand afsluiten.”

  • 12.

    In de ovenruimte mogen geen voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die het brand- en explosiegevaar verhogen.

  • 13.

    De inrichting dient eveneens te voldoen aan de door de Commandant van de Brandweer op te stellen voorwaarden met betrekking tot brandpreventie en- bestrijding, alsmede aan de door het Hoofd van de afdeling Volksgezondheid gegeven richtlijnen en aanwijzingen.

  • 14.

    Alle gegevens van onderhoud en revisies aan een geregistreerde data van de installaties dienen in een register te worden vermeld en te allen tijde ter inzage te liggen ten behoeve van de controlerende ambtenaren.

  • 15.

    Aan de aangeboden lijken mogen geen chemische conserveringsmiddelen worden toegevoegd.

  • 16.

    Kisten die worden ingevoerd in de crematieoven moeten zijn ontdaan van kunststoffen, metalen handgrepen en versierselen, behoudens het bepaalde in artikel 12, derde en vierde lid.

  • 17.

    Lijkkisten gemaakt van of bekleed met kunststof of metalen, mogen niet worden verbrand, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet. In voorkomende gevallen waarvoor toestemming van de minister is vereist, dient de desbetreffende crematie als laatste op de dag plaats te vinden en dient van dergelijke crematies een afzonderlijke register te worden aangelegd en bijgehouden.

Artikel 12 locatie van het crematorium

  • 1.

    De inrichting bevindt zich buiten de bebouwde kom. Indien die niet mogelijk is, dan is het crematorium omgeven met een muur van ten minste 2 meter hoogte en groenblijvende beplanting opdat omwonenden zo min mogelijk zicht hebben op het crematorium.

  • 2.

    De ligging van het crematorium veroorzaakt geen hinder voor het verkeer.

  • 3.

    Het crematorium is goed bereikbaar voor een rouwstoet.

  • 4.

    Het crematorium beschikt over voldoende parkeerfaciliteiten.

Artikel 13 identificatie van het lijk

  • 1.

    Voordat de kist of het andere omhulsel van het lijk wordt gesloten, wordt het lijk voorzien van een vuurvast identiteitsteken waarop een registratienummer is aangebracht. Dit registratienummer wordt tevens vermeld op de kist of het omhulsel.

  • 2.

    Tot verbranding wordt niet overgegaan dan nadat de houder van het crematorium de identiteit van het lijk heeft vastgesteld door vergelijking van het op de kist of het omhulsel vermelde registratienummer met dat, vermeld op een bijgevoegd document dat tevens de namen, overlijdens – en geboortedata van de overledene dan wel de geslachtsnaam van de doodgeborene bevat.

  • 3.

    Indien de identiteit niet genoegzaam blijkt, vindt zo mogelijk de identiteit van het lijk plaats door twee personen die de overledene bij het leven hebben gekend, in tegenwoordigheid van de houder van het crematorium. Bij het ontbreken van een identiteitsteken wordt het lijk alsnog door de houder voorzien van een vuurvast teken waarop het kenmerk van het crematorium alsmede een registratienummer is aangebracht.

Artikel 14 de wijze van verbranding

  • 1.

    Een lijk wordt verbrand in een kist.

  • 2.

    Verbranding mag geschieden zonder kist, mits het lijk zich bevindt in een ander omhulsel. Dit omhulsel moet op het doel van de verbranding zijn afgestemd.

  • 3.

    De kist of het omhulsel mag niet zijn vervaardigd met toepassing van kunststoffen of metalen.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      kunststoffen of metalen die worden gebruikt voor handvaten, ornamenten en verbindingselementen als spijkers, schroeven, nieten of klemmen;

    • b.

      door de minister aangewezen kunststoffen of toepassingen van kunststoffen.

Artikel 15
  • 1.

    De verbranding geschiedt op zodanige wijze, dat vermenging of verwisseling van de as met die van andere lijken niet mogelijk is en het identiteitsteken, bedoeld in artikel 11, in de as blijft.

  • 2.

    Uit de schoorsteen van de inrichting mag geen zichtbare rook ontwijken en mag zich geen geur verspreiden.

Artikel 16
  • 1.

    Verstrooiing van as geschiedt:

    • a.

      op een permanent daartoe bestemd terrein; of

    • b.

      op open zee.

  • 2.

    Het terrein, bedoeld in het eerste lid in onderdeel a, wordt door de houder van een crematorium of van een bewaarplaats van asbussen aangewezen, na verlof van de minister, gehoord het Hoofd van de Inspectiedienst Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

  • 3.

    Verstrooiing op het terrein geschiedt door of namens de in het tweede lid bedoelde houder na verkregen toestemming van het Hoofd van de dienst Beheer en het Hoofd van de Inspectiedienst Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid of een door deze aan te wijzen ambtenaar, op een door deze te bepalen wijze en plaats.

  • 4.

    Het strooiveld is voorzien van een adequaat systeem van drainage dat is of kan worden aangesloten op een systeem van riolering.

  • 5.

    De houder van het crematorium houdt in ieder geval twee strooivelden van voldoende omvang. Een strooiveld is ten minste vijf jaar in gebruik. Na afloop van het gebruik van een strooiveld wordt het bemonsterd en zonodig wordt verontreinigde grond afgegraven en afgevoerd.

Artikel 17 Slotbepaling

  • 1.

    Dit landsbesluit kan worden aangehaald als “Crematiebesluit”.

  • 2.

    [regelt de inwerkingtreding]