Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verordening van vergunningen |
Citeertitel | Parkeerverordening voor de gemeente Uden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artikel 147 en Wegenverkeerswet, artikel 2a
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2005 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 23-06-2005 Infopagina 29-06-2005 | 2005/64 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren : het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen danwel het onmiddellijk laden of lossen, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
houder : degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de wegenverkeerswet aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt, degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
Hoofdstuk 2. Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door het College van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.
Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Parkeerverordening voor de gemeente Uden’.
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2005.
Toelichting behorende bij de Parkeerverordening voor de gemeente Uden
Met de wet van 27 april 1994 (stb. 420) is de Gemeentewet gewijzigd in die zin, dat de heffing van parkeerbelastingen mogelijk is op grond van artikel 225 Gemeentewet. Hoewel de Parkeerverordening en de Verordening parkeerbelastingen op een aantal punten nauw met elkaar samenhangen, moeten zij gezien worden als twee op zichzelf staande verordeningen. De ‘Parkeerverordening’ heeft een distributief doel. De ‘Verordening parkeerbelastingen’ vervolgens geeft de gemeente de bevoegdheid voor het parkeren op aangewezen plaatsen en tijdstippenbelastingen te heffen. In deze verordening worden zaken als het belastbaar feit, de maatstaf van heffing, de belastingplicht, het tarief e.d. geregeld. Deze kan op dit punt aangemerkt worden als het verlengstuk van de Parkeerverordening. Gezien de grote samenhang moeten de verordeningen nauw op elkaar aansluiten, hetgeen inhoudt dat bijvoorbeeld de definities, die in beide verordening worden gebruikt niet met elkaar in strijd mogen zijn.
Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen parkeerrechten worden geheven niet alleen voor motorvoertuigen (op meer dan twee wielen), maar voor ALLE voertuigen. Het wordt wenselijk geacht voor deze ruimere mogelijkheid gebruik te maken. Als zodanig kan desgewenst bijvoorbeeld regulering plaatsvinden van het parkeren van caravans, aanhangwagens e.d. op parkeerplaatsen voor belanghebbenden.
In artikel 225 Gemeentewet is in hoofdzaak dezelfde definitie van parkeren gehanteerd, die in de wegenverkeerswetgeving voorkomt. In de Parkeerverordening is de definitie van artikel 225 Gemeentewet overgenomen.
Het is niet noodzakelijk om ieder jaar te toetsen of een vergunninghouder voldoet aan de criteria, mede vanwege artikel 6. Omdat het daarentegen ook niet wenselijk is om een vergunning te verstrekken voor onbepaalde tijd (de vergunninghouder zelf kan beslissen dat hij geen vergunning meer wil) is voor een systeem van automatische vernieuwing gekozen. Dit is ook van belang voor de controle op fraude, doordat bijvoorbeeld ieder jaar een vergunning in een andere kleur kan worden verstrekt.
Het staat ter beoordeling van het College van burgemeester en wethouders of een vergunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de aangegeven omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere dan de aangegeven redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken.
Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde voertuigen, op parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regulering.
Dit artikel bevat enkele verbodsbepalingen voor gedragingen, die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalingen worden derhalve in de verordening opgenomen, met het oog op de strafbaarstelling.
De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is alleen mogelijk bij parkeerapparatuur en niet belanghebbendenplaatsen, omdat deze niet vallen onder betaald parkeren. Daarom moet in de verordening een strafbepaling worden opgenomen.
Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordening een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf, waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.