Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
- b.
deelverordening: een verordening als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
- c.
instelling: de natuurlijke of rechtspersoon, daaronder begrepen een zelfstandig onderdeel van een rechtspersoon, die een aanvraag voor toekenning van een subsidie heeft ingediend of zal indienen, dan wel waaraan een subsidie is toegekend;
- d.
jaarprogramma: het jaarlijks vast te stellen schriftelijke besluit van een
instelling, waarin voor het tijdvak van een jaar is aangegeven welke activiteiten zij voornemens is uit te voeren en op welke wijze deze bekostigd zullen worden;
- e.
subsidie: geldelijke steun, anders dan in de vorm van een
investeringsbijdrage, geldlening, contributie of lidmaatschap, ter uitvoering van de in
het jaarprogramma omschreven activiteiten.
- f.
subsidiejaar: het kalenderjaar;
- g.
activiteiten: al hetgeen gericht is op de verwezenlijking van de doelstellingen
van een instelling;
- h.
jaarverslag: een verslag van de instelling over de uitvoering van het
jaarprogramma;
- i.
de minister: de minister die het betreft.
Artikel 2
- 1.
Deze verordening is van toepassing op alle aanvragen van een subsidie aan
instellingen die activiteiten ontwikkelen of voornemens zijn te ontwikkelen welke
vallen onder de functies in de begroting.
- 2.
Artikel 3
Deelverordeningen en periodieke toetsing
- 1.
Bij afzonderlijke verordeningen kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de eisen waaraan instellingen moeten voldoen om voor een subsidie in
aanmerking te komen, alsmede betreffende de grondslag en de wijze van berekening
van de subsidie.
- 2.
Voor zover een deelverordening afwijkt van deze verordening, gaat de
deelverordening voor, met dien verstande dat niet kan worden afgeweken van artikel
6.
- 3.
De Minister van Financiën gaat ten minste eenmaal per vier jaar na of er aanleiding bestaat tot herziening van deze verordening of van deelverordeningen.
- 4.
Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van een deelverordening met
een beperkte werkingsduur.
Artikel 4
Algemeen vereiste voor subsidiëring
- 1.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen moet de instelling voldoen
aan de bij of krachtens deze verordening of een deelverordening gestelde eisen.
- 2.
Tot de in het eerste lid bedoelde eisen behoren in ieder geval:
- a.
de verplichting van de instelling haar roerende goederen en onroerende
goederen tegen brandschade en andere risico's voldoende verzekerd te hebben; en
- b.
de verplichting van de instelling haar wettelijke aansprakelijkheid en die van
haar leden, beroepskrachten, vrijwilligers en deelnemers aan haar activiteiten te
verzekeren.
Artikel 5
Ontheffingen en andere eisen
- 1.
De minister kan aan een instelling ontheffing verlenen van in deze
verordening of een deelverordening gestelde eisen. Geen ontheffing wordt verleend
van eisen, die voortvloeien uit de subsidiegrondslag, dan wel betrekking hebben op de
bij de subsidieverlening gestelde doeleinden.
- 2.
De minister kan aan een instelling eisen stellen die strekken ter
aanvulling van dan wel in de plaats treden van in deze verordening of een
deelverordening gestelde eisen.
- 3.
Ingeval van toepassing van het tweede lid doet de minister daarvan
mededeling aan de Staten.
Artikel 6
Maximale subsidie
Een instelling heeft nimmer aanspraak op een subsidie, dan voor zover voortvloeit uit
de goedgekeurde landsbegroting.
Artikel 7
Voorkoming samenloop van subsidies
Ten aanzien van een zelfde activiteit of soort van activiteiten van een instelling is
slechts een deelverordening van toepassing.
Artikel 8
Eisen betreffende de instelling
- 1.
Een instelling bezit rechtspersoonlijkheid.
- 2.
Een instelling die in aanmerking wenst te komen voor een jaarlijkse subsidie is
bij notariële akte opgericht en ingeschreven in het openbaar register, gehouden door
de Kamer van Koophandel en Nijverheid.
- 3.
Wijzigingen van de statuten, de organisatie of de werkwijze van de instelling,
dan wel van de samenstelling van het bestuur van de instelling worden terstond
schriftelijk aan de ministermedegedeeld.
- 4.
In het bestuur van een instelling zijn degenen die werkzaam zijn bij de
instelling en degenen die gebruik maken van haar diensten vertegenwoordigd, tenzij
op een andere wijze aan hun inspraak of medezeggenschap in het beleid van de
instelling gestalte wordt gegeven.
- 5.
De doelstelling en werkwijze van een instelling die voor subsidie in
aanmerking wenst te komen zijn niet in strijd met de wet of het algemeen belang.
- 6.
De instelling heeft geen winstoogmerk.
Artikel 9
Personeelsformatie
Onverminderd het bepaalde in artikel 14, vierde lid, wordt de subsidiabele
personeelsformatie van de instelling vastgesteld door de minister, indien
subsidiëring uitdrukkelijk, aldan niet mede, is gebaseerd op de kosten van personeel.
Artikel 10
Categorieën van subsidies
Subsidies worden, hetzij als jaarlijkse subsidie, hetzij als incidentele subsidie,
verleend ter dekking van personeelskosten, huisvestingskosten, administratiekosten of
kosten van activiteiten, onder gehele of gedeeltelijke aftrek van structurele inkomsten
van de instelling.
Artikel 11
Aanvragen van een jaarlijkse subsidie
De aanvraag van een jaarlijkse subsidie wordt voor 1 maart van het jaar voorafgaande
aan het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, schriftelijk ingediend bij
de minister.
Artikel 12
Aanvragen van een incidentele subsidie
De aanvraag van een incidentele subsidie wordt ten minste twee maanden voor de
aanvang van de activiteit waarvoor de subsidie wordt gevraagd, schriftelijk ingediend
bij de minister.
Artikel 13
Bij de aanvraag over te leggen stukken
- 1.
Bij de aanvraag voor toekenning van een jaarlijkse subsidie worden
overgelegd:
- a.
een jaarprogramma en een begroting voor het desbetreffende jaar;
- b.
een overzicht van de activiteiten die de instelling voomemens is in de
komende jaren te ondernemen, alsmede van de inzet van personele en materiële
middelen, een en ander voor zover deze verschillen van die in het voorafgaande jaar;
- c.
de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de subsidie; en
- d.
een opgave van de met het voorgaande samenhangende wensen metbetrekking tot de subsidie.
- 2.
Bij de aanvraag voor toekenning van een incidentele subsidie worden
overgelegd:
- a.
- b.
een opgave van het doel en de opzet van de activiteit waarvoor de subsidie
wordt gevraagd; en
- c.
de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de subsidie.
- 3.
Een instelling toont desgevraagd ten genoege van de minister aan dat
zij aan de eisen voldoet om voor subsidiëring in aanmerking te komen.
Artikel 14
- 1.
De minister beslist binnen twee maanden na ontvangst op de aanvraag
voor toekenning van een subsidie, indien althans op dat tijdstip
de begroting voor het desbetreffende jaar is vastgesteld.
- 2.
In andere gevallen beslist de minister op een aanvraag voor
toekenning van een subsidie binnen twee maanden na vaststelling van de
desbetreffende begroting.
- 3.
De minister kan de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn bij
gemotiveerd besluit met ten hoogste twee maanden verlengen. Het stelt de instelling
hiervan voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis.
- 4.
De minister kan aan de toekenning van een subsidie voorschriften
verbinden.
Artikel 15
- 1.
De minister stelt een subsidie in de regel bij wijze van voorschot
betaalbaar.
- 2.
Hij bepaalt de hoogte van het voorschot en de termijnen waarin dit betaalbaar
wordt gesteld. Als regel wordt hierbij gehanteerd dat het voorschot wordt uitbetaald
tot maximaal 90% van de toegekende subsidie. Ingeval van een jaarlijkse subsidie
wordt het voorschot in 12 maandelijkse termijnen betaalbaar gesteld, tenzij de
instelling op basis van een liquiditeitsbegroting kan aantonen dat een ander
betalingsschema moet worden gevolgd. In dit geval kan de minister van devoorschotregels afwijken.
Artikel 16
Rapportage bij jaarlijkse subsidiëring
- 1.
De instelling waaraan een jaarlijkse subsidie is toegekend, legt voor 1 maart
van het jaar volgende op het kalenderjaar waarvoor de subsidie is verleend, aan de minister over een cijfermatig onderbouwd overzicht waarin in hoofdlijnen is aangegeven welke activiteiten door de instelling zijn uitgevoerd en in hoeverre het doel waarvoor de subsidie is verleend is bereikt.
- 2.
Zij legt voor 1 juni van het jaar volgend op het kalenderjaar waarvoor de
subsidie is verleend aan de minister een jaarverslag en een financieel verslag over.
- 3.
De instelling waarvoor de totale jaarlijkse subsidie gelijk is aan of meer
bedraagt dan NAf 25.000,00, legt tevens een onvoorwaardelijk goedkeurende
verklaring van een Certified Public Accountant of een registeraccountant met
betrekking tot de bij of krachtens deze verordening of de desbetreffende
deelverordening gestelde eisen, dan wel aan de subsidie verbonden voorschriften
over.
Artikel 17
Rapportage bij incidentele subsidiëring
De instelling waaraan een incidentele subsidie is toegekend, legt binnen drie maanden
na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, aan de minister
een cijfermatig onderbouwd verslag van de door de instelling ondernomen activiteit
en de wijze van besteding van de subsidie over.
Artikel 18
- 1.
De minister stelt de subsidie definitief vast binnen vier maanden na de
ontvangst van de in artikel 16, tweede lid, of artikel 17 bedoelde bescheiden.
- 2.
De minister kan de in het eerste lid bedoelde termijn bij gemotiveerd
besluit met ten hoogste twee maanden verlengen. Het stelt de instelling hiervan voor
de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn in kennis.
- 3.
Indien de instelling het jaarprogramma niet of in onvoldoende mate heeft
gerealiseerd of de aan de subsidie verbonden voorschriften niet of niet volledig is
nagekomen, kan de
minister de subsidie definitief vaststellen op een lager dan
het aanvankelijk toegekende bedrag dan wel het besluit tot subsidieverlening
intrekken.
- 4.
Op het verminderen van de aanvankelijk toegekende subsidie en de intrekking
van een besluit tot subsidieverlening is artikel 22, tweede en vierde lid, van
overeenkomstige toepassing.
- 5.
Indien de definitief vastgestelde subsidie afwijkt van hetgeen bij voorschot
betaalbaar is gesteld, wordt het verschil binnen een maand na de definitieve
vaststelling vereffend.
Artikel 19
Eigen vermogen en reserves
- 1.
De minister brengt bij de toekenning of de afrekening van een subsidie
het vermogen van de instelling en de door de instelling gevormde financiële reserves
op de subsidie in mindering, voor zover de som van het vermogen en de financiële
reserves meer bedraagt dan 25% van de exploitatie-uitgaven in het jaar waarop de
subsidie betrekking heeft.
- 2.
De minister kan overschrijding van het in het eerste lid genoemde
maximum toestaan. Het kan aan zijn besluit voorschriften en beperkingen verbinden.
- 3.
De minister doet van een besluit als bedoeld in het tweede lid
mededeling aan de Staten.
Artikel 20
- 1.
De instelling die een aanvraag voor toekenning van een subsidie heeft
ingediend of waaraan een subsidie is toegekend, verstrekt aan de minister en de door hem aangewezen ambtenaren op het eerste verzoek onverwijld alle
inlichtingen die nodig kunnen zijn voor een verantwoorde beoordeling van de
aanvraag van een subsidie of van de door de instelling uitgevoerde activiteiten en de
aan de subsidie gegeven bestemming.
- 2.
De instelling werkt tevens mee aan door of vanwege de minister
ingestelde onderzoeken, die zijn gericht op het verkrijgen van gegevens ten behoeve
van het beleid van de regering.
- 3.
Zo nodig geeft de instelling daartoe inzage in haar boeken en administratie op
de plaats en wijze als verzocht en verschaft zij de minister dan wel de door hem aangewezen ambtenaren te allen tijde toegang tot alle ruimten welke onder
haar beheer staan, voor wat woningen betreft evenwel slechts voor zover de instelling
daartoe is gerechtigd.
Artikel 21
- 1.
De administratie van een instelling is zodanig ingericht en wordt zodanig
bijgehouden, dat zij te allen tijde een getrouw en inzichtelijk beeld geeft van de
ondenomen activiteiten en de financiële positie van de instelling.
- 2.
Alle inkomsten en uitgaven van de instelling moeten aannemelijk zijn en uit
de kasstukken moet de aard van de geleverde goederen en diensten blijken.
- 3.
Het boekjaar van de instelling is gelijk aan het kalenderjaar.
- 4.
De instelling draagt zorg voor een overzichtelijke administratie van de
gegevens die nodig zijn om vast te stellen of de instelling voldoet aan de voor haar
geldende eisen en om de subsidie te kunnen berekenen.
Artikel 22
- 1.
De minister trekt een besluit tot subsidieverlening in, indien blijkt dat:
- a.
de instelling niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze verordening
of de betreffende deelverordening gestelde vereisten om voor subsidiëring in
aanmerking te komen, behoudens voor zover daarvan ontheffing is verleend;
- b.
de instelling opzettelijk of anderszins verwijtbaar onjuiste of onvolledige
gegevens heeft verstrekt, die, indien zij bekend waren geweest toen op de aanvraag
voor toekenning van een subsidie werd beslist, zouden hebben geleid totweigering van de gevraagde subsidie dan wel tot een lagere subsidie;
- c.
het financieel beheer of de administratie van de instelling niet aan
redelijkerwijs te stellen eisen voldoet en de instelling nalaat de door of namensde minister ter zake gegeven aanwijzingen stipt na te komen;
- d.
de instelling wordt opgeheven of haar doelstelling wordt gewijzigd dan wel
de uit de doelstelling voortvloeiende activiteiten worden ingekrompen, tenzij de minister daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend.
- 2.
Alvorens een besluit tot subsidieverlening in te trekken stelt de minister de instelling in de gelegenheid door of namens de minister te worden
gehoord.
- 3.
Een besluit tot subsidieverlening vervalt van rechtswege, zodra de instelling in
staat van faillissement wordt verklaard.
- 4.
De minister geeft de instelling bij aangetekende brief kennis van het
intrekken of vervallen van een besluit tot subsidieverlening.
Artikel 23
Meldingsplicht
Een instelling geeft van elke omstandigheid die kan leiden tot het intrekken van een
subsidie of die het vervallen van een subsidie tot gevolg heeft onverwijld schriftelijk
kennis aan de minister.
Artikel 24
Gevolgen van subsidiebeëindiging
- 1 .
Indien een besluit tot subsidieverlening ingevolge artikel 18, derde lid, of 22 is
ingetrokken of vervallen, is de instelling waaraan krachtens deze verordening een
subsidie dan wel een of meer voorschotten is uitbetaald, aan Sint Maarten een doorde minister te bepalen vergoeding verschuldigd.
- 2.
Bij het bepalen van de hoogte van deze vergoeding wordt rekening gehouden
met het totaalbedrag van de aan de instelling verleende subsidie, het aantal jaren
gedurende welke subsidie is verleend, de verhouding tussen de subsidie en de overige
inkomsten van de instelling en de eventuele wijziging in de waarde van
vermogensbestanddelen sinds zij zijn verworven.
- 3.
De vergoeding wordt voldaan binnen de door de minister aangegeven
termijn en op de daarbij aangegeven wijze.
Artikel 25
- 1.
Tegen beschikkingen krachtens deze verordening of een deelverordening kan
de instelling een bezwaarschrift indienen bij de minister.
- 2.
Onder beschikking wordt verstaan een schriftelijke beslissing van de minister, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van
algemene strekking is.
- 3.
Met een beschikking wordt een weigering om een beschikking te nemen gelijk
gesteld. Wanneer een in deze verordening of een deelverordening gestelde termijn
voor het geven van een beschikking is verstreken, zonder dat een beschikking is
gegeven, geldt zulks als het weigeren van het geven van een beschikking.
- 4.
Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dagtekening van
de beschikking of van de kennisgeving daarvan, dan wel binnen zes weken na de
datum waarop de beschikking geldt als geweigerd.
- 5.
De minister beslist binnen twee maanden op het bezwaarschrift, nadat
de instelling is gehoord of in de gelegenheid is gesteld geweest zich te laten horen.
- 6.
Het bezwaarschrift heeft geen schorsende werking.
Artikel 27
Intrekking
[vervallen]
Artikel 28
Inwerkingtreding
[regelt de inwerkingtreding]
Artikel 29
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening.