Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening 2006 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Brandweerwet 1985, artikel 12
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-10-2006 | 19-06-2017 | Nieuwe regeling | 28-09-2006 Infopagina 18-10-2006 | 2006/85 |
Hoofdstuk 2. Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik inrichting
Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning
Een vergunning wordt geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Artikel 2.1.3. Veranderde inzichten en omstandigheden
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kan het College van burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken dan wel, als het niet mogelijk is door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen, de vergunning intrekken.
Artikel 2.1.4. Intrekken vergunning
Het College van burgemeester en wethouders kan een vergunning voorts intrekken, indien:
Artikel 2.1.5. Verplicht aanwezige bescheiden
In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft, moet de vergunning aanwezig zijn en op eerste vordering ter inzage worden gegeven aan een met het toezicht op de naleving van deze verordening of met opsporing belast persoon.
Paragraaf 2. Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1. Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in bijlage 4 van de Bouwverordening.
Artikel 2.2.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben
Artikel 2.2.3. Opslag en verwerking stoffen
Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de Bouwverordening aangegeven wijze.
Paragraaf 3. Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.3. Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 worden gebruikt of gereedschappen waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.4. Verbod open vuur en roken
Artikel 2.3.5. Verboden handelingen met stoffen
Artikel 2.3.6. Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.7. Bossen, heidevelden, venen
Het College van burgemeester en wethouders kan de rechthebbende op een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein dat met brandbare gewassen is begroeid bij aangetekende brief gelasten de in die brief aangegeven maatregelen te treffen ter voorkoming van brand en beperking van de gevolgen van brand.
Toelichting bij de Brandbeveiligingsverordening 2006
Artikel 12 van de Brandweerwet 1985 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent het voorkomen en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien. De wet duidt deze verordening als Brandbeveiligingsverordening aan.
De Brandbeveiligingsverordening 2006 regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. Daaronder zijn niet begrepen bouwwerken, omdat de regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Wat overblijft zijn de voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen die geen bouwwerk zijn. Voor het in gebruik hebben en houden daarvan is krachtens de verordening een vergunning nodig, maar pas wanneer aan een of meer criteria van artikel 2.1.1 wordt voldaan. De verordening duidt deze vergunning aan als gebruiksvergunning. Deze term wordt ook in artikel 6.1.1 van de Bouwverordening gebezigd, maar heeft daar uitsluitend betrekking op bouwwerken, zodat er geen misverstand kan ontstaan.
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een (gebruiks)vergunning. Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.
Voor de Brandbeveiligingsverordening 2006 heeft de Modelbrandbeveiligingsverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten als uitgangspunt gediend. Dit model is echter niet geheel actueel meer. Onder andere wordt daarin verwezen naar vervallen wetgeving. Inhoudelijk volgt de Brandbeveiligingsverordening 2006 evenwel grotendeels het model. Afwijkingen van enige betekenis worden in de artikelsgewijze toelichting gemotiveerd.
In dit artikel is een begripsomschrijving van ‘rechthebbende’ toegevoegd. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2.3.7.
De in artikel 1.1 vervatte omschrijving van inrichting als een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats is een ruime. Bouwwerken vallen daar niet onder. Het gebruik daarvan vindt immers regeling in de bouwverordening. Bij inrichtingen valt te denken aan objecten die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Voor de gemeente Uden is eerder van belang dat ook allerlei terreinen onder het begrip inrichting vallen, evenals (feest)tenten en dergelijke.
Artikel 1.3. Toepasselijke voorschriften
Dit artikel is ten opzichte van het model toegevoegd ter verduidelijking en als basis voor de verwijzingen in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3.
Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik inrichting
Het College van burgemeester en wethouders kan aan een vergunning voorschriften verbinden met betrekking tot bijvoorbeeld:
Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning
Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet specifiek genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kan zijn:
De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.
Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF uitgeeft in de serie ‘Een brandveilig gebouw ......’. Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen en dergelijke) niet mogelijk.
De in het model gebruikte fictie ‘niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn’ is, in navolging van de Aanwijzingen voor de (decentrale) regelgeving, in de verordening vervangen door de formulering ‘niet brandveilig is’. Een materiële afwijking is hiermee niet beoogd.
Artikel 2.1.3. Veranderde inzichten en omstandigheden
In dit artikel is ter verduidelijking de tekst van artikel 2.1.1, derde lid (voorschriften) en artikel 2.1.3 (vergunning) van de modelverordening bijeengebracht.
Artikel 2.1.4. Intrekken vergunning
Volgens de modelverordening (artikel 2.1.3 onder b) zou een vergunning ook kunnen worden ingetrokken, indien blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning. Tegen het niet voldoen aan een aan de gebruiksvergunning verbonden voorschrift kunnen straf- en bestuursrechtelijke sancties worden ingezet. Tot de laatste behoren het uitoefenen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom. Daarnaast bestaat geen behoefte aan een zelfstandige intrekkingsgrond, waarna met dezelfde middelen zou moeten worden afgedwongen dat het gebruik wordt gestaakt of opnieuw een vergunning wordt aangevraagd.
Artikel 2.1.5. Verplicht aanwezige bescheiden
Op een kleine redactionele wijziging na is deze bepaling gelijk aan die van artikel 2.1.4 van het model.
Zij behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2.2.1. Gebruikseisen inrichtingen
In paragraaf 1 (Vergunning) van hoofdstuk 2 (Brandveilig gebruik) wordt het gebruik van bepaalde inrichtingen, namelijk die welke voldoen aan een of meer criteria van artikel 2.1.1, aan een vergunning gebonden. Paragraaf 2 (artikel 2.2.1 en volgende) stelt eisen aan de brandveiligheid van inrichtingen en hun omgeving.
Evenals in artikel 2.1.2 is in het eerste lid de in het model gebruikte fictie ‘niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn’ vervangen door de formulering ‘niet brandveilig is’ en is ook hier geen materiële afwijking van de regeling in de modelverordening beoogd.
Artikel 2.2.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben
Artikel 2.2.3. Opslag en verwerking stoffen
Deze artikelen behoeven geen toelichting.
Artikel 2.3.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2.3.7.
Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen
Dit artikel is gelijkluidend aan dat van de modelverordening en behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2.3.3. Verrichten van werkzaamheden
Dit artikel is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 2.3.4 (2.3.3 ontbreekt in het model) van de modelverordening en behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2.3.4. Verbod open vuur en roken
In dit artikel is - anders dan in de modelverordening - het verbod van het eerste lid afgebakend ten opzichte van het Wetboek van Strafrecht, de Wet milieubeheer, de provinciale milieuverordening en de Algemene plaatselijke verordening gemeente Uden (APV). Daarmee wordt het risico van onverbindendheid wegens strijd met ‘hogere’ regelgeving ingedamd en voorkomen dat twee gemeentelijke regelingen met elkaar botsen. In artikel 5.5.1 van de APV komt een vergelijkbare bepaling voor, waarbij uiteraard de APV niet wordt uitgesloten.
Het Wetboek van Strafrecht stelt in artikel 429 onder meer strafbaar:
De Wet milieubeheer verbiedt in artikel 10.2 zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden. Ontheffing is mogelijk krachtens artikel 10.63 van die wet.
Van de provinciale milieuverordening is op dit moment geen bepaling bekend die met artikel 2.3.4 zou kunnen conflicteren.
Artikel 5.5.1 (Verbod vuur te stoken) van de APV verbiedt in het eerste lid in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Ontheffing is mogelijk krachtens het tweede lid.
Deze artikelen behoeven geen toelichting.
Artikel 2.3.7. Bossen, heidevelden, venen
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.3.8 van het model. De formulering is gewijzigd en in drie leden ondergebracht. In het eerste lid, wordt het begrip ‘rechthebbende’ gehanteerd, dat nader omschreven is in artikel 1.1. Het model richt zich tot de eigenaar. Voor deze afwijking heeft de Algemene plaatselijke verordening gemeente Uden model gestaan. Ook de begripsomschrijving is aan die verordening ontleend. Overigens hanteert de modelverordening het begrip rechthebbende wel in artikel 2.3.1 (Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen).
Op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening kan krachtens artikel 23, eerste lid, van de Brandweerwet 1985 als straf gesteld worden hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Ingetrokken wordt de Brandbeveiligingsverordening, welke vastgesteld is op 28 mei 1973 en gewijzigd is bij raadsbesluiten van 31 januari 1974, 3 oktober 1978, 30 januari 1986 en 30 oktober 1986.