Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | Wegenverkeersverordening |
Citeertitel | Wegenverkeersverordening |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
De bijlagen zijn niet gepubliceerd
Onbekend
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 87, eerste en tweede lid, artikel 88, tweede lid, artikel 89, artikel 93 en artikel 113 van de Wegenverkeersverordening
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, houdende de aanwijzing van apparatuur om de lichtdoorlatendheid van ruiten van motorrijtuigen te meten
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, tot regeling van de eisen van bekwaamheid waaraan de aanvrager van een rijbewijs moet voldoen, alsmede de samenstelling en de werkwijze van de commissie “examen-rijbewijs”
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 63, derde lid van de Wegenverkeersverordening houdende het vaststellen van regels met betrekking tot de goedkeuring van kinderbeveiligingssystemen
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 1, onder z, van de Wegenverkeersverordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | Artikelen 99 en 119 | 17-04-2015 AB 2015, no. 9 | Onbekend | ||
10-10-2010 | 30-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 21-02-2013 AB 2013, GT no. 133 | Onbekend | |
07-02-2008 | nieuwe regeling | 06-02-2008 AB 2008, no. 9 | onbekend | ||
06-10-2005 | art. 1, 2, 4, 11a, 13, 18, 26, 59A, 62, 63, 87, 88, 89, 93, 96, 104, 107 | 05-09-2005 AB 2005, no. 22 AB 2005, no. 23 AB 2007, no. 20 | |||
01-01-2001 |
| ||||
01-01-1993 | art. 80 | 15-12-1992 AB 1992, no. 4 | |||
19-12-1987 | art. 4, 37A, 59A, 62 | 15-12-1987 AB 1987, no. 12 | |||
01-01-1985 | art. 80 | 27-09-1984 AB 1984, no. 15 | |||
21-06-1984 | art. 1, 60A | 06-06-1984 AB 1984, no. 11 | |||
19-06-1969 | art. 94 | 09-06-1969 AB Bovenwindse Eilanden 1969, no. 1 |
Voor de toepassing van deze verordening worden verstaan onder:
rijwielen: voertuigen op twee of drie wielen, bestemd om te worden voortbewogen door fysieke kracht van de op een dergelijk voertuig gezeten bestuurder, door hem overgebracht door arm- of trapbewegingen op het voortbewegingsmechanisme met uitzondering van voertuigjes welke kennelijk als kinderspeelgoed zijn aan te merken;
aanhangwagens: voertuigen, met inbegrip van kleine voertuigen, welke door één motorrijtuig worden voortbewogen, of kennelijk bestemd zijn om aldus te worden voortbewogen met uitzondering van niet rijklaar zijnde motorrijtuigen welke door een ander motorrijtuig worden voortbewogen, uitsluitend met het doel om een plaats van berging of herstel te bereiken of om het motorrijtuig rijklaar te maken;
wegen, rijbaan, rijstrook: - wegen: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden. De in de wagen of paden liggende bruggen en duikers maken daarvan deel uit. De tot de wegen behorende paden en bermen maken deel van de wegen uit; - rijbaan: het gedeelte van een weg, gewoonlijk gebruikt voor verkeer met voertuigen; - rijstrook: elk der delen waarin een rijbaan kan worden verdeeld, van voldoende breedte voor een rij voertuigen en dat kennelijk aangeduid is voor het verkeer in een bepaalde richting;
bestuurder: ieder die een voertuig bestuurt, een trekdier, een lastdier, een rijdier of een kudde dieren langs een weg geleidt of drijft; bestuurder van een motorrijtuig: hij die het motorrijtuig bestuurt, of hij die overeenkomstig de voorwaarden, in deze verordening gesteld, geacht wordt het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;
ledig gewicht: het gewicht van het voertuig, in bedrijfswaardige staat, met inbegrip van bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen welke tot de normale uitrusting behoren, doch zonder lading en zonder de bestuurder en andere personen die met het voertuig worden vervoerd, een en ander wanneer het voertuig in rust is;
autogordel: geheel van banden met sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen dat in een motorrijtuig kan worden bevestigd en zodanig is ontworpen dat de kans op verwondingen door de gebruiker bij botsingen of plotselinge vertraging van het rijtuig wordt verminderd doordat het de bewegingsmogelijkheid van het lichaam van de gebruiker beperkt en dat mede omvat alle onderdelen die energie kunnen opnemen of waarmee de gordel wordt ingetrokken;
kinderbeveiligingssysteem: een geheel van onderdelen, eventueel bestaande uit een combinatie van riemen of flexibele componenten met een sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen, soms tevens voorzien van een zitje of botsingsscherm, dat kan worden bevestigd aan een motorrijtuig met het oogmerk de kans op verwonding van de gebruiker bij een botsing of plotselinge vertraging van het rijtuig te verminderen doordat het de bewegingsmogelijkheid voor het lichaam van de gebruiker beperkt;
HOOFDSTUK II MAATREGELEN, BEVELEN, AANWIJZINGEN EN AANDUIDEINGEN NOPENS HET WEGVERKEER
In het belang van de vrijheid van het verkeer of de veiligheid op de weg, kunnen door of vanwege de Minister van Justitie de volgende maatregelen worden getroffen, welke worden kenbaar gemaakt door de daarbij behorende verkeersborden en verkeerstekens en zonodig door bekendmaking in een of meer plaatselijke bladen:
In het belang van de vrijheid van het verkeer of de veiligheid op de weg kunnen door of vanwege de Minister van Justitie bevelen en aanwijzingen gegeven worden door de volgende tekens:
2. Vakken op het wegdek, ter regeling van het verkeer op of nabij kruispunten;
5. Teken: ‘Let op’ voor het verkeer in de stopgezette richting:
Voorts kunnen vanwege de Minister van Justitie onder meer worden geplaatst verkeersborden en verkeerstekens:
1.Tot aanduiding van gevaren op de weg, aanduidende:
2. Als aanduiding voor het verkeer op de weg:
3. Indien voor een weg of een weggedeelte, waarop zijwegen uitkomen, een gebod of verbod is vastgesteld, of indien het op een zodanige weg of een zodanig weggedeelte, gelegen binnen een bebouwde kom, is toegestaan met motorrijtuigen te rijden met een andere snelheid dan in het algemeen voor de bebouwde kom is vastgesteld, moet dit bij elke verharde zijweg opnieuw worden aangeduid. Valt de grens van de verbodszone niet samen met een uitmonding van een verharde zijweg, dan moet het einde van een inhaal-, stop- of wachtverbod worden aangeduid.
Paragraaf 1. Algemene verbodsbepalingen
Het is verboden zich zodanig te gedragen, dat de vrijheid van het verkeer op de weg zonder noodzaak wordt belemmerd of de veiligheid op de weg in gevaar wordt gebracht, of redelijkerwijze is aan te nemen, dat de veiligheid op de weg in gevaar kan worden gebracht.
Het is degene, die een motorrijtuig onder toezicht bestuurt, verboden daarmede over een weg te rijden:
Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmede over een weg te rijden gedurende de tijd, dat hem zulks door of vanwege de Minister van Justitie of door een van de opsporingsambtenaren vermeld in artikel 8, onder 1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering, is verboden op grond van het feit, dat hij naar diens oordeel onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank of andere bedwelmende middelen verkeert, dat deze hem niet in staat acht gedurende die tijd het voertuig naar toehoren te besturen.
Het is de bestuurder van een voertuig verboden na een ongeval, ontstaan, hetzij als gevolg van botsing, aan- of overrijding met het voertuig, hetzij als gevolg van enige handeling ter voorkoming van botsing met of aan- of overrijding door dat voertuig:
waarbij een mens is gedood of gekwetst, de gezondheid van een mens is benadeeld, of schade is toegebracht aan enig goed van een ander dan een inzittende van dat voertuig, dan wel, indien het geen rijwiel betreft, een ander dan degene of degenen die met het rijwiel reden, door te rijden, weg te rijden of zich op enigerlei andere wijze te verwijderen, voordat de identiteit van zijn persoon of, voor wat motorrijtuigen betreft, van het motorrijtuig en van degene, die tijdens het ongeval het motorrijtuig bestuurde, behoorlijk is kunnen worden vastgesteld;
Strafvervolging op grond van het eerste lid, aanhef en onder a, is uitgesloten tegen de in dat lid bedoelde bestuurder, die binnen vierentwintig uur na het ongeval, voordat hij als verdachte is aangehouden of gehoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een opsporingsambtenaar en daarbij tevens de opgaven doet, vereist voor de vaststelling van de identiteit van zijn persoon en, voor wat betreft de bestuurder van een motorrijtuig, van het motorrijtuig en van degene, die tijdens het ongeval het motorrijtuig bestuurde.
Het is verboden opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend motorrijtuig op een weg te gebruiken.
Paragraaf 2. Algemene gedragsregels
Voorrangsregeling, overtreding stopgebod
1.Bestuurders van voertuigen, die langs een weg, een kruising of splitsing van die weg en een of meer andere wegen naderen, zijn verplicht de doorgang voor zich langs vrij te laten voor bestuurders van voertuigen, ruiters en rij- en trekdieren en vee met hun geleiders, die uit een andere richting langs een der wegen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met hen die kruising of splitsing naderen en daar volgens het tweede en derde lid van dit artikel voorrang hebben, en, indien op de weg, waarlangs zij naderen, een bord volgens model 8 van de bijlage is aangebracht, te stoppen, alvorens de genaderde kruising of splitsing op te rijden.
Op de geleiders van begrafenisstoeten en commandanten van militaire colonnes rust gelijke verplichting ten aanzien van de voorrang, toegekend in het derde lid.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid hebben bij kruisingen en splitsingen van wegen bestuurders van motorrijtuigen voorrang boven andere weggebruikers, echter met dien verstande, dat zij, indien zij het zich langs de door hen gevolgde weg voortbewegende verkeer wensen te kruisen, het verkeer, dat die weg blijft volgen, dienen te laten voorgaan.
In afwijking van het in het tweede, derde en vierde lid bepaalde hebben bestuurders van motorrijtuigen ten dienste van politie en brandweer en ziekenauto’s, voor zover zij bij de nadering van een kruising of splitsing van wegen gebruik maken van een sirene, of begrafenisstoeten en militaire colonnes voorrang boven het overige verkeer. De genoemde categorieën hebben in de volgorde, waarin zij opgenoemd zijn, voorrang boven elkander.
Behoudens de categorie bedoeld in artikel 55, vierde lid, mits gebruik makend vaneen sirene, is het iedere weggebruiker, verboden over een weg of weggedeelte te rijden of te gaan in strijd met een gesloten verklaring overeenkomstig Hoofdstuk II.
Het is de bestuurders van voertuigen verboden links of rechts af te slaan, waar overeenkomstig Hoofdstuk II een verbod tot links respectievelijk rechts afslaan bestaat.
Het is de bestuurder van een motorrijtuig op meer dan twee wielen verboden een ander motorrijtuig op meer dan twee wielen in te halen op wegen of weggedeelten waar overeenkomstig Hoofdstuk II een inhaalverbod bestaat.
Het is bestuurders van voertuigen verboden een weg of een weggedeelte, waarvoor overeenkomstig Hoofdstuk II voor hun richting een doorgaanverbod bestaat, in te rijden, wanneer een voertuig, een rij- of trekdier of vee uit de tegengestelde richting die weg of dat weggedeelte is genaderd dan wel zich daarop bevindt. Het is hun bovendien verboden zich zodanig voor die weg of dat weggedeelte op te houden, dat het uit de tegengestelde richting naderende verkeer hinder ondervindt bij het verlaten daarvan.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, mogen bestuurders van voertuigen het door hen bestuurde voertuig doen of laten stilstaan aan de uiterste linker zijde van rijbaan of pad in een richting evenwijdig daaraan, op wegen waar overeenkomstig een stop- of wachtverbod voor de rechterzijde bestaat.
Inrichting, belading en verlichting voertuigen
Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmede te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmede te doen of te laten rijden, indien het overbeladen is, of zodanig beladen, dat de bestuurder geen voldoende uitzicht naar voren, terzijde of, al dan niet met behulp van een spiegel, op het links achter hem liggend weggedeelte heeft, of indien hij door passagiers, lading of op andere wijze bij het besturen wordt gehinderd, of indien er gevaar bestaat voor het op de weg vallen van een meegevoerde persoon of lading, alsmede indien niet is voldaan aan de in Hoofdstuk IV ten aanzien van de belading van voertuigen van de categorie, waartoe het behoort, gestelde eisen.
Het is de bestuurder, de eigenaar of houder van een voertuig verboden daarmede bij nacht te rijden, het te doen of te laten rijden, dan wel het bij nacht te doen of te laten staan, indien het niet voldoet aan de in Hoofdstuk IV ten aanzien van de verlichting gestelde eisen voor rijdende, onderscheidenlijk stilstaande voertuigen van de categorie waartoe het behoort. Het is de bestuurder, de eigenaar of houder van een voertuig bovendien verboden daarmede bij nacht te rijden of het te doen of te laten staan indien het niet voldoet aan de in Hoofdstuk IV ten aanzien van reflectoren en witte achterspatborden gestelde eisen voor voertuigen van de categorie, waartoe het behoort.
Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmede te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmede te doen of te laten rijden, indien de hoogte van het voertuig, de lading meegerekend meer dan 3,50 meter of indien de breedte, de lading meegerekend, meer dan 2,60 meter bedraagt.
Gebruik bestuurders rijbaan, rijstrook, pad
Behoudens het bepaalde in artikel 20 mogen bestuurders uitsluitend gebruik maken van de rijbaan en zijn zij verplicht op de door hen te volgen rijbanen, rijstroken en paden rechts te houden, waarbij zij zich niet verder van de rechterkant mogen bevinden dan door de omstandigheden gerechtvaardigd wordt.
Bestuurders van voertuigen moeten in rijbanen gelegen verkeersheuvels aan de rechterzijde voorbijrijden of gaan. Echter mogen bestuurders van motorrijtuigen in rijbanen gelegen verkeersheuvels ook aan de linkerzijde voorbijrijden, tenzij zich daarbij komen op het voor het verkeer uit de tegengestelde richting bestemde gedeelte van de rijbaan.
Het is hun verboden tijdens het voorbijrijden of -gaan van militaire kolonnes of andere groepen als bedoeld in de artikelen 39 en 41, op de weg staande voertuigen, rij- of trekdieren of vee of voorwerpen, op het voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde gedeelte van een weg te komen, indien daardoor gevaar of belemmering ontstaat of kan ontstaan voor tegemoetkomend verkeer of dwars verkeer.
Het derde lid is niet van toepassing ingeval de ingehaald wordende weggebruiker voornemens is op een kruising of splitsing van wegen linksaf te slaan en bij de nadering van de kruising of splitsing zich naar de linkerzijde van het voor het verkeer uit zijn richting bestemde weggedeelte heeft begeven, mits hij zijn voornemen daartoe tijdig duidelijk heeft kenbaar gemaakt.
Het is de bestuurders van voertuigen verboden van een uitrit een weg op te rijden, indien daardoor het verkeer op die weg gehinderd wordt.
Richtingsverandering,voorsorteren
Bestuurders van voertuigen, die van richting wensen te veranderen, zijn verplicht:
tijdig en op duidelijk zichtbare wijze het voornemen daartoe kenbaar te maken; hierbij zijn bestuurders van motorrijtuigen, welke ingevolge het bepaalde in artikel 62, sub g, voorzien moeten zijn van richtingaanwijzers als bedoeld in artikel 66, verplicht op de juiste wijze van die richtingaanwijzers gebruikte maken;
Bestuurders van motorrijtuigen moeten, bestuurders van overige voertuigen mogen, ingeval zij voornemens zijn op een kruising of splitsing van wegen links af te slaan, bij de nadering van die kruising of splitsing zich, met in achtneming van het in het eerste lid onder a en b bepaalde, van tevoren naar de linkerzijde van het voor het verkeer uit hun richting bestemde weggedeelte begeven.
Bestuurders van voertuigen zijn verplicht, daar waar het verkeer moet stilhouden, zich in volgorde van aankomst aansluitend op te stellen voor de stoplijn, indien deze aanwezig is, op de voor hen bestemde rijbaan of rijstrook en het voor verkeer uit tegengestelde richting bestemde gedeelte van de weg vrij te laten. Daarbij moeten bestuurders van wagens en rijwielen, die een rijbaan of rijstrook volgen, zich zodanig opstellen, dat motorrijtuigen niet meer gehinderd worden dan in de gegeven omstandigheden onvermijdelijk is.
Bestuurders van voertuigen mogen daarmee slechts stapvoets en langs die zijde van de rijbaan, waar het voertuig zich vóór het achteruit rijden bevond, achteruitrijden, indien daardoor geen gevaar of hinder voor andere weggebruikers kan ontstaan of schade kan worden toegebracht.
Het is verboden een portier van een voertuig te openen of geopend te laten, indien daardoor de vrijheid van het verkeer wordt belemmerd of de veiligheid op de weg in gevaar wordt gebracht.
Het is verboden op voor het verkeer met motorrijtuigen openstaande weggedeelten met ballen en andere voorwerpen te gooien of deze voort te schoppen of te slaan, op rolschaatsen, autopeds of soortgelijke voortbewegingsmiddelen te rijden, of kinderspelen te beoefenen.
Hinderlijke voorwerpen op de weg
Het is verboden stoffen of voorwerpen, hinderlijk of schadelijk voor het verkeer, op een weg te werpen of te laten vallen, te plaatsen of te leggen of te laten staan of liggen.
Gebruik weg als bergplaats voor voortuigen
Bij overtreding van het bepaalde in het eerste lid, alsmede indien enig voertuig op een voor het verkeer hinderlijke wijze op een weg wordt aangetroffen, zijn de in artikel 116 genoemde ambtenaren bevoegd het voertuig voor rekening en risico van de eigenaar of houder naar een plaats van berging of herstel te vervoeren of te doen vervoeren.
Slopen van voorwerpen op de weg
Het is verboden voorwerpen, waardoor weg of werken zouden kunnen worden beschadigd, slepende over een verharde weg te vervoeren.
Voetgangers: Gebruik van de weg, oversteken, rechtshouden, stilstaan
Bij afwezigheid van trottoirs of bermen, alsmede, indien zij in het gebruik daarvan worden belemmerd of wanneer de gehele rijbaan onverhard is, mogen zij van een rijwielpad of van een rijbaan gebruik maken waarbij zij zoveel mogelijk aan de kant moeten lopen en in ieder geval het rijverkeer niet meer mogen hinderen dan onvermijdelijk is.
Gedrag t.a.v. rij-, trekdieren en vee
Het is verboden rij- of trekdieren of vee zich onbeheerd of onder toezicht van personen beneden de vijftien jaren op een weg te doen of te laten bevinden.
het is bestuurders van rijwielen verboden:
voor zover het tweewielige rijwielen betreft meer dan één persoon daarop te vervoeren. Voor deze personen moeten vaste voetsteunen op doeltreffende wijze op het rijwiel aangebracht zijn. De meerijder, die op het tweede zadel van een tandemrijwiel zit, wordt voor de toepassing van dit artikel niet als meegevoerd persoon beschouwd.
Bestuurders van rijwielen zijn verplicht, wanneer door hun nadering voor een weggebruiker gevaar dreigt, een belsignaal te geven, indien dit ter afwending van het gevaar nodig is. Zij mogen buiten bebouwde kommen bovendien een belsignaal geven om aan andere weggebruikers kenbaar te maken, dat zij hem wensen in te halen.
Met betrekking tot de bij of krachtens deze verordening gestelde verboden tot het berijden van bepaalde wegen en weggedeelten worden rijwielen op meer dan twee wielen, ingericht voor het vervoer van goederen, die, de lading meegerekend, een grootste breedte hebben van meer dan 75 centimeter, als wagens beschouwd.
Het is verboden op een weg binnen de bebouwde kom met een bespannen wagen anders dan stapvoets te rijden.
Het is de bestuurder van een motorrijtuig in rust verboden dit op een weg te laten staan:
Geluidssignalen motorrijtuigen
Bestuurders van motorrijtuigen zijn verplicht, wanneer door hun nadering voor een weggebruiker gevaar dreigt indien dit ter afwending van dat gevaar nodig is, een geluidssignaal van vaste toonhoogte met de hoorn te geven. In afwijking van het vorenstaande kan dit geluidssignaal bij nacht worden vervangen door een lichtsignaal, te geven door het zo snel mogelijk in- en uitschakelen van het ver vooruitstralende licht.
Bestuurders van motorrijtuigen ten dienste van de politie en van de brandweer en bestuurders van motorrijtuigen, welke kennelijk en uitsluitend zijn ingericht voor ziekenvervoer, mogen in plaats van de hoorn een sirene gebruiken, waarvan zij bovendien gebruik mogen maken bij dag en bij nacht om andere weggebruikers op hun nadering opmerkzaam te maken, een en ander, indien zulks in het dienstbelang, dan wel in het belang van het vervoer van zieken, nodig is.
Bijzonderemotorrijtuigen, utiliteitsbedrijven
Bestuurders van motorrijtuigen, die werkzaamheden uitoefenen ten behoeve van de weg of deszelfs beplanting, de riolering of utiliteitsbedrijven, en die daarbij in afwijking van het bepaalde in de artikelen 18, 19 en 24 genoopt zijn respectievelijk links stil te houden, te wachten of te rijden, zijn verplicht bij dag aan de rechterzijde van het motorrijtuig een rode vlag en bij nacht een zowel naar voren als naar achteren zichtbaar rood licht aan de bovenzijde van het motorrijtuig te voeren.
Personenvervoer met vrachtauto’s: uitzonderingen, vergunningen en vergunningsbewijs; eisen inrichting
Het is de bestuurder van een vrachtauto verboden daarmede personen over een weg te vervoeren en de eigenaar of houder verboden daarmede personen te doen of laten vervoeren anders dan op de daartoe bestemde zitplaatsen in de bestuurderscabine, tenzij dit vervoer noodzakelijk is voor het verzorgen van de lading tijdens de rit dan wel voor het laden of lossen.
Een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, sub e, kan voor een bepaalde rit of doorlopend op schriftelijke aanvraag worden verleend aan de eigenaar of houder van de vrachtauto voor de tijd van ten hoogste één jaar, indien de vrachtauto voldoet aan de voorwaarden, door de Minister van Justitie te stellen met betrekking tot de inrichting van de vrachtauto. In de vergunning wordt vermeld het aantal personen dat ten hoogste buiten de bestuurderscabine met de vrachtauto mag worden vervoerd.
Gedragsregels t.a.v. rijwiel met hulpmotor
Het is bestuurders van rijwielen met hulpmotor verboden:
voor zover het tweewielige rijwielen met hulpmotor betreft meer dan één persoon daarop te vervoeren. Voor deze persoon moeten vaste voetsteunen op doeltreffende wijze op het motorrijtuig aangebracht zijn, alsmede een ingerichte zitplaats, waarop de meegevoerde persoon gezeten moet zijn. De meerijder die op het tweede zadel van een tandemrijwiel met hulpmotor gezeten is, wordt voor de toepassing van dit artikel niet als meegevoerde persoon beschouwd;
1.Het is zowel de bestuurder als de medepassagiers van een motorrijwiel of rijwiel met hulpmotor al dan niet voorzien van een zijspanwagen, verboden daarmede op een weg te rijden danwel zich daarmeete laten vervoeren, zonder dat zowel de bestuurder als de medepassagier(s) een goed passende helm als hoofddeksel dragen.Deze helm dient door middel van een deugdelijke kinband op hethoofd te zijn bevestigd en moet overigens voldoen aan de navolgende eisen:
van de drager moeten bevinden opdat het functioneren van dit
HOOFDSTUK IV EISEN TEN AANZIEN VAN DE INRICHTING, DE BELADING EN DE VERLICHTING VAN VOERTUIGEN
Wielen, draagveren, breedte, lengte, hoogte, stoplichten
Motorrijtuigen moeten voldoen aan de volgende eisen:
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet meer bedraagt dan 400 kg en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt, dat de door hem met de arm gegeven seinen voor het achterop komende verkeer duidelijk zichtbaar zijn, moeten zij zijn voorzien van een of twee stoplichten volgens artikel 65.
Stuurinrichting, remmen, hoorn, uitlaat, spiegel, richtingaanwijzers, identificatietekens, voorruit, ruitenwisser, achteruitversnelling
Onverminderd het bepaalde in artikel 61 moeten motorrijtuigen voldoen aan de volgende eisen:
zij moeten voorzien zijn van ten minste één hoorn met vaste toonhoogte en voldoende sterkte. Een samenstel van zodanige, tegelijkwerkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd. Zij mogen niet voorzien zijn van andere toestellen tot het geven van geluidssignalen, met dien verstande echter, dat motorrijtuigen ten dienste van de politie, brandweer en ziekenvervoer bovendien voorzien mogen zijn van een sirene;
de afgewerkte gassen mogen niet anders worden afgevoerd dan door een inrichting, welke behoorlijk geluiddempend en over de gehele lengte gasdicht is en waarvan de uitmonding niet naar de rechterzijde van het motorrijtuig is gericht en niet onder het voor het vervoer van personen of dieren bestemde deel van het koetswerk is gelegen. De inrichting mag niet voorzien zijn van toestellen of middelen die geraas of geluid veroorzaken of versterken;
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet meer bedraagt dan 400 kg en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt, dat hij van zijn zitplaats het achter hem liggende weggedeelte kan overzien, moeten zij zijn voorzien van een spiegel, met behulp waarvan de bestuurder van zijn zitplaats het links achter hem liggende weggedeelte kan overzien. Bij het bepalen van de breedte van het motorrijtuig wordt de spiegel buiten beschouwing gelaten;
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet meer bedraagt dan 400 kg, waarop de bestuurder een zodanige plaats inneemt, dat de door hem met de arm gegeven seinen zowel voor het achterop komende als voor het tegemoetkomende verkeer duidelijk zichtbaar zijn, moeten zij zijn voorzien van de richtingaanwijzers volgens artikel 66;
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet meer bedraagt dan 400 kg, moeten zij, indien zij zijn uitgerust met een voorruit, voorzien zijn van tenminste één voor de bestuurder doelmatige ruitenwisser, welke werkt zonder dat hij bij voortduring door de bestuurder hoeft te worden bewogen;
motorrijtuigen op meer dan drie wielen, niet zijnde rijtuigen als bedoeld in het tweede lid van artikel 59A, van een bouwjaar na 1986 moeten voor de aanwezige zitplaatsen op de voorbank zijn voorzien van deugdelijke bevestigingspunten en van in goede staat verkerende en degelijk bevestigde autogordels; en,
motorrijtuigen op meer dan drie wielen, niet zijnde rijtuigen als bedoeld in het tweede lid van artikel 59A, van een bouwjaar na 1994 moeten voor alle aanwezige zitplaatsen, voor zover deze aan een portier grenzen, zijn voorzien van deugdelijke bevestigingspunten en van in goede staat verkerende en degelijk bevestigde autogordels.
Lading, zitplaats bestuurder en passagiers
De lading van motorrijtuigen moet voldoen aan de volgende eisen:
de lading, voor zover deze vóór of achter het voertuig uitsteekt, mag alleen bestaan uit voorwerpen van langgerekte vorm, die op het laadvlak zodanig zijn ondersteund en bevestigd, dat zij in geen enkele richting kunnen kantelen of verschuiven, geen grote trillingen kunnen teweegbrengen, de stabiliteit van het voertuig niet in gevaar kunnen brengen en niet in aanraking kunnen komen met het wegdek;
aan de uiterste voorzijde van vooruitstekende en aan de uiterste achterzijde van achteruitstekende lading moet bij dag een rode vlag met zijden van tenminste 0,40 meter aan de uiteinden met één gespannen zijde zijn bevestigd en bij nacht een naar alle zijden lucht uitstralende lantaarn, welk licht wit moet zijn, indien de lantaarn aan de voorzijde en rood, indien de lantaarn aan de achterzijde is bevestigd;
Indien naast de bestuurder van een motorrijtuig op meer dan twee wielen een of meer personen gezeten zijn, moet de vrije ruimte van de zitplaatsen, langs de achterzijde van de zitting, tussen de wanden gemeten, tenminste 0,60 meter bedragen voor de bestuurder en 0,40 meter voor elk der andere personen, voor zover zij de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt of tenminste 0,30 meter, voor zover zij die leeftijd niet hebben bereikt.
Bestuurders van een motorrijtuig en de naast hen gezeten passagiers moeten gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel. Naast de bestuurder gezeten passagiers jonger dan twaalf jaren die korter zijn dan 1,50 meter moeten gebruik maken van een voor hen geschikt en volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen regels goedgekeurdkinderbeveiligingssysteem.
Andere dan de in het derde lid bedoelde passagiers moeten eveneens gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel. Indien deze passagiers jonger zijn dan twaalf jaren en korter zijn dan 1,50 meter, moeten zij gebruik maken van een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem als bedoeld in het derde lid, indien dit aanwezig is. Indien een dergelijk kinderbeveiligingssysteem niet aanwezig is, moeten passagiers die jonger zijn dan twaalf jaren en die korter zijn dan 1,50 meter gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel. Passagiers van 0 tot 3 jaren dienen altijd een kinderbeveiligingssysteem als
De eisen, waaraan de in artikel 62 onder b, bedoelde remmen moeten voldoen voor motorrijtuigen op drie wielen met een ledig gewicht van meer dan 400 kg en voor motorrijtuigen op meer dan drie wielen zijn:
één rem, de bedrijfsrem, moet alle wielen remmen; zij moet rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen; de remkracht moet zodanig over de wielen verdeeld zijn, dat de kans op slippen van het motorrijtuig zo gering mogelijk is; bij samenstellen van trekker en oplegger moeten de wielen van de oplegger tegelijk met of eerder dan en in gelijke mate met de wielen van de trekker geremd worden;
de andere rem moet tenminste twee wielen remmen, waarbij de beremde wielen symmetrisch aan weerszijden van het motorrijtuig moeten bevinden; zij moet in werking kunnen worden gebracht door een geheel mechanische overbrenging zonder behulp van enige hulpkrachtrichting, tenzij de hulpkracht uitsluitend langs mechanische weg wordt geleverd en zij moet in aangezette toestand kunnen worden vastgezet, tenzij het motorrijtuig van een afzonderlijke vastzetinrichting is voorzien;
De eisen, waaraan de in artikel 62 onder b bedoelde remmen moeten voldoen voor motorrijtuigen op twee wielen en voor motorrijtuigen op drie wielen met een ledig gewicht minder dan 400 kg zijn:
op elk van de wielen, met uitzondering van het wiel van een zijspanwagen, moet ten minste één van de remmen werken; één van de remmen moet rechtstreeks werken op één of meer met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen; de andere rem moet rechtstreeks werken op één of meer wielen of op met deze wielen verbonden remschijven of remtrommels; bij motorrijtuigen op drie wielen, geen motorrijtuigen op twee wielen met zijspanwagen zijnde, moet één van de remmen tenminste twee wielen remmen, welke zich symmetrisch aan weerszijden van het motorrijtuig moeten bevinden;
Indien de in artikel 62 onder b bedoelde remmen delen gemeenschappelijk hebben moet de inrichting van de remmen zodanig zijn dat:
wanneer enig deel van de remmen, met uitzondering van die delen, waarvoor zulks, gezien de sterkte en de bevestiging daarvan, redelijkerwijze niet verwacht kan worden, onklaar wordt, met ten minste één van de remmen nog steeds ten minste twee wielen kunnen geremd worden, de geremde wielen zich symmetrisch aan weerszijden van het motorrijtuig bevinden en voor de in het eerste lid genoemde motorrijtuigen de remvertraging bij gebruik van deze rem niet kleiner is dan zij zou zijn bij gebruik van de in dat lid onder c genoemde andere rem.
Stoplichten moeten zodanig zijn ingericht, dat zij tijdens het rijden automatisch worden ontstoken zodra de bedrijfsrem in werking wordt gesteld en automatisch gedoofd, zodra deze rem buiten werking wordt gesteld. Echter behoeft, indien twee stoplichten aanwezig zijn, gedurende de tijd dat één daarvan knipperlicht uitstraalt om te doen blijken welke richting zal worden ingeslagen, dit stoplicht niet te zijn ontstoken.
Deze richtingaanwijzers moeten:
van langwerpige vorm zijn, zodanig dat de grootste breedte ten hoogste 1/3 van de lengte bedraagt en, wanneer zij in werking zijn, hetzij een vaste, ongeveer horizontale stand aannemen en over het grootste gedeelte van hun lengte naar voren en naar achteren oranjegeel tot oranjerood licht uitstralen, hetzij op en neer bewegen en tenminste aan het uiteinde naar voren en naar achteren oranjegeel tot oranjerood licht uitstralen; of
in of tegen de weerszijde van de achterzijde symmetrisch ten aanzien van het midden van die zijden op een onderlinge afstand van niet minder dan 0,60 meter zijn aangebracht en, wanneer zij in werking zijn voor het tegemoet komende verkeer duidelijk zichtbaar uit of oranjegeel tot oranje knipperlicht en voor het achteropkomende verkeer duidelijk zichtbaar oranjegeel tot oranjerood of rood knipperlicht uitstralen, zodat ook bij dag en bij branders achterlicht duidelijk blijkt welke richting zal worden ingeslagen.
Motorrijtuigen en motorrijtuigen met daarachter gekoppelde aanhangwagen, waarbij de lengte van het motorrijtuig of van het samenstel meer bedraagt dan 8 meter, welke zijn voorzien van richtingaanwijzers als bedoeld in het tweede lid onder c, moeten bovendien zijn voorzien van richtingaanwijzers als bedoeld in het tweede lid onder a of b.
Richtingaanwijzers als bedoeld in het tweede lid onder a of b moeten, wanneer zij in werking zijn, zichtbaar zijn binnen een hoek van 45° buitenwaarts van de raaklijn, getrokken evenwijdig aan de lengteas en langs de zijkant van het voertuig of de uitstekende lading, van welke hoek het hoekpunt zich bevindt ter plaatse van de aanhechting van de richtingaanwijzer aan het motorrijtuig.
Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op motorrijtuigen, waarbij behalve de in het tweede lid bedoelde richtingaanwijzers aan de achterzijde van het motorrijtuig of, indien dit een aanhangwagen voortbeweegt, aan de achterzijde van de aanhangwagen, een tweede paar richtingaanwijzers overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is aangebracht, welke voldoen aan de in het tweede lid gestelde eisen met uitzondering van het daar onder c ten aanzien van de zichtbaarheid voor het tegemoetkomende verkeer gestelde. Alsdan moeten de voorste richtingaanwijzers, wanneer zij in werking zijn, voor het tegemoetkomende verkeer duidelijk zichtbaar zijn buiten de omtrek van de voorzijde van het motorrijtuig.
Aanhangwagens moeten voorts voldoen aan de volgende eisen:
de reminrichting moet in werking treden hetzij door bediening van de bedrijfsrem van het trekkende motorrijtuig, hetzij als gevolg daarvan tijdens het rijden en wel zodanig, dat de wielen van de aanhangwagen gelijk met of eerder dan en in gelijke mate met de wielen van het trekkende motorrijtuig geremd worden. In afwijking van het vorenstaande is het gebruik van een oplooprem toegestaan voor aanhangwagens, waarvan het totale gewicht niet meer bedraagt dan 3500 kg;
II. Koppeling: zij moeten door een sterke koppeling, welke niet los kan trillen zodanig aan het motorrijtuig, door middel waarvan zij worden voortbewogen, zijn verbonden, dat zijdelings uitwijken van de aanhangwagen zoveel mogelijk wordt voorkomen;
Eisen t.a.v. rijwielen met hulpmotor
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 66 moeten rijwielen met hulpmotor voldoen aan de volgende eisen:
de krachtoverbrenging tussen motor en wielen moet op eenvoudige wijze blijvend kunnen worden onderbroken. Indien het voertuig tweewielig is en de motor het voorwiel aandrijft moet de krachtoverbrenging bovendien zodanig zijn, dat bij plotselinge stilstand van de motor het voorwiel niet wordt geblokkeerd;
de remvertraging van rijwielen met hulpmotor op meer dan twee wielen, niet kennelijk en uitsluitend ingericht voor een invalide, moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg 2,65 m/sec2 bedragen; één der remmen moet in aangezette toestand vastgezet kunnen worden tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting aanwezig is;
Rijwielen op meer dan twee wielen, ingericht voor het vervoer van goederen dan wel van een of meer personen buiten de bestuurder, rijwielen kennelijk en uitsluitend ingericht voor een invalide en rijwielen, waaraan een zij- of achterspanwagen is bevestigd, mogen, de lading meegerekend, niet breder zijn dan 1,50meter.
Voor de in het eerste lid bedoelde rijwielen moet de remvertraging van de in artikel 69, tweede lid, onder v bedoelde rem op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,65 m/sec2 bedragen. Deze rem moet in aangezeten toestand vastgezet kunnen worden, tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting aanwezig is.
Wagens moeten voldoen aan de volgende eisen:
indien de lading meer dan één meter achter de achterzijde van de wagen reikt, moet aan het uiterste achtereinde van de lading bij dag een rode vlag met zijden van ten minste 40 centimeter aan de uiteinden met één gespannen zijde zijn bevestigd en bij nacht een naar alle zijden rood licht uitstralende lantaarn.
Wagens, niet bestemd om te worden aangespannen, mogen, de lading meegerekend, niet breder zijn dan 1,50 meter.
Verlichting motorrijtuigen op meer dan twee wielen
Een motorrijtuig op meer dan twee wielen, dat zich bij nacht op een weg bevindt, moet voorzien zijn van:
ten minste twee aan weerszijden van het motorrijtuig aangebrachte achterlichten, die achterwaarts een helder rood licht uitstralen, alsmede van twee aan weerszijden aan de achterzijde van het motorrijtuig aangebrachte goed werkende rode reflectoren van een niet driehoekige vorm, welke al of niet in de rode achterlichten zijn ingebouwd. In geval het motorrijtuig door een aanhangwagen wordt gevolgd, dient de voorgeschreven achterverlichting door de aanhanger te worden gevoerd;
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van motorrijtuigen, welke zich in stilstand op een weg bevinden binnen een afstand van dertig meter van de plaats van de weg, waarboven een ontstoken lichtpunt, behorende tot de openbare straatverlichting, aanwezig is en welke motorrijtuigen direct verlicht worden door dit ontstoken lichtpunt, noch ten aanzien van motorrijtuigen, die stilstaan op parkeerplaatsen of standplaatsen voor huurauto’s, door de Minister van Justitie, blijkens een van zijnentwege aldaar aangebracht bord daartoe aangewezen.
Verlichting motorrijtuigen op twee wielen bij mist
Een motorrijtuig op twee wielen, waarmede bij nacht over een weg wordt gereden, moet voorzien zijn van minstens één lantaarn, die voorwaarts een helden wil of helder geel licht uitstraalt, van minstens één lantaarn, die achterwaarts een duidelijk zichtbaar rood licht uitstraalt en van een rode reflector, niet driehoekig van vorm, welke aan de achterzijde van het motorrijtuig is bevestigd, al dan niet in het rode achterlicht ingebouwd.
Een rijwiel, waarmede bij nacht over een weg wordt gereden, moet voorzien zijn van minstens één lantaarn, die voorwaarts een helder wit of helder geel licht uitstraalt en aan de achterzijde één lantaarn, die achterwaarts een duidelijk zichtbaar rood licht uitstraalt. Bovendien moet aan het achterwiel van elk rijwiel, dat zich op een weg bevindt, een achterspatbord zijn aangebracht, hetwelk, duidelijk zichtbaar voor het achteropkomend verkeer, over een lengte van tenminste 0,30 meter, gemeten van het ondereinde af, helder wit is.
Onder verblindende verlichting van een motorrijtuig wordt verstaan, elke andere verlichting dan verlichting door een lantaarn of lantaarns, die zodanig is of zijn aangebracht en ingericht, dat de gerichte stralenbundel of stralenbundels, geprojecteerd op een grijze schijf met een doorsnede van 0,40 meter, of op een grijs meetscherm ter breedte van ongeveer 3 meter, op ongeveer 10 meter afstand voor het midden van het motorrijtuig verticaal of nagenoeg verticaal geplaatst, een duidelijke horizontale of nagenoeg horizontale scheidingslijn tussen licht en donker te zien geeft of geven en waarbij het lichte vlak, hetwelk aan de bovenkant door die scheidingslijn wordt begrensd, niet hoger reikt dan de hoogte van het midden van het lichtdoorlatende gedeelte van de lantaarn of lantaarns boven de begane grond, verminderd met 10 centimeter. Voor lantaarns waarvan de bovenkant zich meer dan 1 meter boven het wegdek bevindt bedraagt bedoelde vermindering 15 centimeter.
Een wagen, welke zich bij nacht op een weg bevindt, moet aan de linkervoorzijde voorzien zijn van ten minste één lantaarn, die voorwaarts een helder wit licht of helder geel licht uitstraalt en aan de linkerachterzijde van één lantaarn of verticaal geplaatste reflector, die achterwaarts een rood licht uitstraalt, respectievelijk bij het beschenen worden, daarop vallende lichtstralen duidelijk zichtbaar rood terugkaatst
HOOFDSTUK V KENTEKENS, ONDERSCHEIDINGSTEKENS VOOR MOTORRIJTUIGEN IN HET INTERNATIONALE VERKEER EN KENTEKENBEWIJZEN
Het kenteken wordt opgegeven door of vanwege de Minister van Justitie. De Minister van Justitie doet een register aanhouden van de door of namens hem opgegeven kentekens. De kentekens worden slechts opgegeven aan de eigenaars of houders van motorrijtuigen, die hun feitelijke woonplaats in Sint Maarten hebben.
Het kenteken wordt aangebracht:
Bij motorrijtuigen op meer dan drie wielen: aan de voor- en achterzijde van het motorrijtuig en in geval van een aanhangwagen die door een motorrijtuig wordt voortbewogen, aan de voorzijde van het motorrijtuig en aan de achterzijde van de aanhangwagen, op duidelijke waarneembare wijze in verticale of nagenoeg verticale en vaste stand, loodrecht op de lengterichting van het motorrijtuig;
Bij overgang van het motorrijtuig op een nieuwe eigenaar of houder, is de nieuwe eigenaar of houder verplicht, binnen zeven dagen na de overgang, van dat feit in het eerste lid bedoelde register aantekening te doen houden. Bij gebreke hiervan is het, na het verstrijken van de termijn van zeven dagen, verboden het motorrijtuig op de weg te gebruiken of te besturen, totdat de vereiste aantekening alsnog is geschiedt.
De verplichting tot het voeren van een kenteken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor:
motorrijtuigen, toebehorende aan ingezetenen van de Collectivité de Saint Martin, mits op of aan zodanige motorrijtuigen duidelijk zichtbaar aangebracht is een door de betrokkenen Franse autoriteiten aan de eigenaar opgegeven nummer en de bestuurder in het bezit is van de door de Franse autoriteiten voorgeschreven bescheiden;
motorrijtuigen, waarvan de bestuurder buiten Sint Maarten woonachtig is en die als rechthebbende gebruik maakt van een kentekenbewijs, afgegeven buiten Sint Maarten, ingevolge artikel 18, tweede lid, van het Verdrag van Geneve van de 19de september 1949 nopens het wegverkeer, mits de ingevolge dat Verdrag voorgeschreven op of aan het motorrijtuig aangebrachte kentekens behoorlijk zichtbaar zijn;
Het onderscheidingsteken van een in Sint Maarten ingeschreven motorrijtuig gebruikt in het internationale verkeer, is samengesteld uit de twee Latijnse hoofdletters “NA”. De letters hebben een hoogte van tenminste 80 millimeter, terwijl de lijndikte der letters 10 millimeter bedraagt. De letters zijn in het zwart geschilderd op een witte, ovale achtergrond, waarvan de langste as horizontaal gericht is. De ellips heeft een breedte van 175 millimeter en een hoogte van 115 millimeter. Indien het onderscheidingsteken wordt gevoerd op een speciale plaat, is deze in verticale of nagenoeg verticale stand bevestigd loodrecht op de lengteas van het voertuig zelf. Indien het teken op het voertuig zelf wordt bevestigd of daarop geschilderd, geschiedt dit op een verticaal of nagenoeg verticaal vlak op de achterzijde van het voertuig.
Kentekenbewijs: verkrijging, inhoud, geldigheid (zie art. 84 en 86)
Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid, zodra het motorrijtuig niet geheel meer beantwoordt aan de aanduidingen als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande, dat bij overgang van het motorrijtuig op een andere eigenaar het geldige kentekenbewijs kan worden overgeschreven ten name van die nieuwe eigenaar.
Het kentekenbewijs wordt ingericht volgens een bij deze verordening behorend model (bijlage model 82).
Voor verloren geraakte, versleten, geheel of ten dele onleesbaar geworden of teniet gegane kentekenbewijzen kunnen door degene, die ze heeft afgegeven, duplicaten worden afgegeven. De bewijzen, waarvoor de duplicaten worden afgegeven, verliezen alsdan hun geldigheid.
Bij zich hebben; rijvergunning rijwiel met hulpmotor
Behoudens het voorts bepaalde in dit hoofdstuk is het de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmede over een weg te rijden, tenzij hij bij zich heeft een te zijnen name gesteld door of vanwege de Minister van Justitie afgegeven geldig rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de aard als door hem bestuurd uitgereikt en ingericht volgens een bijlandsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld model.
Het is de bestuurder van een rijwiel met hulpmotor verboden daarmede over een weg te rijden, tenzij hij bij zich heeft een te zijne name gestelde door of vanwege de Minister van Justitie afgegeven geldige vergunning, ingericht volgens een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld model of een rijbewijs als bedoeld in artikel 88, lid 1, sub a.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op militaire bestuurders van militaire motorrijtuigen, voor zover deze bestuurders bij zich hebben een door de bevoegde militaire autoriteit afgegeven geldig rijbewijs of geldige vergunning voor het besturen van de soort militaire motorrijtuigen als door hen bestuurd.
Rijbewijzen als bedoeld in artikel 87, eerste lid, worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën motorrijtuigen:
motorrijtuigen niet zijnde voertuigen genoemd onder a. bestemt voor het vervoer van personen met ten hoogste 8 zitplaatsen buiten die van de bestuurder en motorrijtuigen, bestemd voor goederenvervoer waarvan het maximale toegestane gewicht niet meer bedraagt dan 3.500 kg (7.700 lbs). De motorrijtuigen van deze categorie mogen een lichte aanhangwagen voortbewegen (Rijbewijs B);
Voor het besturen van een motorrijtuig door een bestuurder, die in verband met een lichamelijk gebrek slechts een motorrijtuig kan besturen, dat voldoet aan bepaalde eisen, wordt een rijbewijs als bedoeld in het eerste lid afgegeven, uitsluitend voor het besturen van een aan die eisen voldoend motorrijtuig, in welk rijbewijs deze beperking is aangeduid,op een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen wijze.
Een rijbewijs als bedoeld in artikel 87, eerste lid, wordt voor de eerste maal slechts afgegeven aan een persoon ingeschreven in de basisadministratie van Sint Maarten, die:
overlegt een verklaring hem afgegeven door een door de minister aan te wijzen commissie, waaruit blijkt, dat bij voldoende bewijzen van bekwaamheid en vaardigheid heeft gegeven om op te treden als bestuurder van een motorrijtuig van de aard als waarvoor hij een rijbewijs verlangt en voldoende kennis van de verkeerswetgeving bezit. Tot het leveren van het in dit lid bedoeld bewijs wordt de aanvrager niet toegelaten dan na voor dit doel een motorrijtuig van de aard als waarvoor hij een rijbewijs verlangt, ter beschikking van de commissie te hebben gesteld en na betaling van een bij landsverordening vast te stellen bedrag. Deze storting geeft de aanvrager het recht zich binnen een termijn van zes maanden tweemaal met een motorrijtuig van dezelfde categorie voor dit doel bij de commissie te melden;
overlegt een verklaring van lichamelijke en geestelijke geschiktheid, niet vroeger dan twee maanden vóór de aanvraag door een tot de uitoefening van de geneeskunde in Sint Maarten bevoegd persoon afgegeven, en ingericht volgens een bij deze verordening behorend model (bijlage model 85); deze al dan niet voorwaardelijk gestelde verklaring wordt slechts afgegeven nadat een door de aanvrager ingevulde en ondertekende, niet ouder dan 14 dagen zijnde, eigen verklaring betreffende zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid (bijlage model 86) aan de geneeskundige ter hand is gesteld.
Van het bepaalde in het eerste lid, sub b, kan door de Minister van Justitie op verzoek van belanghebbenden ontheffing worden verleend aan hem, die zich blijvend in Sint Maarten vestigt en in het bezit is van een geldig rijbewijs, van het model, bedoeld in de bijlage 9 van het Verdrag van Geneve van de 19e september 1949 nopens het wegverkeer, afgegeven door het bevoegde gezag van staten of samenstellende delen van staten, aangesloten bij dat verdrag, echter met dien verstande dat slechts een rijbewijs kan worden afgegeven voor die categorieën motorrijtuigen, waarvoor het in het buitenland afgegeven rijbewijs geldig is, onverminderd het bepaalde in artikel 107, derde lid. De ontheffing van het bepaalde in het eerste lid, sub b, kan door de Minister van Justitie op verzoek van belanghebbenden eveneens verleend worden aan hem, die zich blijvend in Sint Maarten vestigt en in het bezit is van een geldig rijbewijs, van een afwijkend model als bedoeld in de bijlage 9 van het vorengenoemde Verdrag en afgegeven door het bevoegde gezag van staten of samenstellende delen van staten, aangesloten bij dat Verdrag, echter met dien verstande, dat slechts een rijbewijs van de categorie motorrijtuigen, bedoelt in artikel 88, eerste lid, sub 2, aan hem kan worden afgegeven, indien geen onderverdeling in categorieën motorrijtuigen als bedoelt in de bijlage op het rijbewijs staat vermeld. De ontheffing wordt niet verleend ten aanzien van de betaling van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, sub b.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt geregeld aan welke eisen van bekwaamheid de aanvrager van een rijbewijs of de aanvrager van een vergunning tot het besturen van een rijwiel met hulpmotor moet voldoen ter verkrijging van de in artikel 89, eerste lid, onderdeel b, bedoelde verklaring.
Het is verboden opzettelijk onjuiste opgaven te doen bij de aanvraag of bij het geven van inlichtingen voor het verkrijgen van een rijbewijs of duplicaatrijbewijs. Een rijbewijs, bij de verklaring waarvan een onjuiste opgave als bedoeld in het eerste lid is verstrekt, wordt door de Minister van Justitie met schriftelijke opgave aan de betrokkene, ingetrokken.
Vanwege de Minister van Justitie wordt een register aangehouden, waarin aantekening wordt gehouden van de dag, waarop en de aard van het motorrijtuig of de motorrijtuigen waarvoor, het rijbewijs wordt afgegeven, van de naam en de woonplaats, de dag en de plaats van geboorte van de houder van het rijbewijs, alsmede, ingeval een en ander plaats vindt, van de dag, waarop het rijbewijs wordt ingetrokken, zijn geldigheid verliest of wederom geldigheid verkrijgt.
Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorschriften gegeven met betrekking tot de aanvraag, de afgifte en de inrichting van het Sint Maartense rijbewijs.
Van de weigering van afgifte van een rijbewijs geeft de Minister van Justitie aan de betrokkene schriftelijk kennis, met opgaven van de reden, waarop de weigering gegrond is.
Betreft het in het eerste lid van dit artikel gestelde een niet-ingezetene van Sint Maarten, dan is de Minister van Justitie bevoegd hem in een met redenen omklede beschikking een verbod op te leggen om op de weg een motorrijtuig te besturen; op deze beschikking zijn de artikelen 98 en 99 van toepassing.
De intrekking van het rijbewijs of het verbod als bedoeld in artikel 97, tweede lid, blijft van kracht voor zover niet:
voor wat betreft de gevallen, vermeld in artikel 97, eerste lid, sub b, door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak omtrent de feiten is beslist, of het openbaar ministerie, volgens schriftelijke mededeling aan de Minister van Justitie, van de vervolging van de bestuurder te dier zake heeft afgezien.
Transactie; gelijkstelling vonnis
Voor de toepassing van de bepalingen van dit Hoofdstuk wordt vrijwillige voldoening aan de voorwaarde, door de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie, krachtens artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht gesteld, gelijkgesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Aankondiging intrekking rijbewijs
Van de intrekking van het rijbewijs wordt door of vanwege de Minister van Justitie aankondiging gedaan in de bladen, waarin van landswege de officiële berichten worden geplaatst.
Ingetrokken rijbewijs; inleveringsplicht
Hij, wiens rijbewijs is ingetrokken, is verplicht dit binnen acht dagen bij de Minister van Justitie in te leveren.
Voorstel tot intrekking rijbewijs
Ingeval van overtreding van het bepaalde in artikel 6 van deze verordening wordt het proces-verbaal of rapport, dat ter zake wordt opgemaakt, ten spoedigste ingediend bij de Minister van Justitie ter beoordeling of tot intrekking van het rijbewijs zal worden overgegaan.
Het is degene, die weet of redelijkerwijze moet weten, dat zijn rijbewijs is ingetrokken of aan wie een beschikking als bedoeld in het tweede lid van artikel 97 is uitgereikt, verboden gedurende de tijd van die intrekking, dan wel gedurende de tijd dat de beschikking van kracht is, op een weg een motorrijtuig te besturen.
Bij verdere uitgifte van rijbewijzen aan in de basisadministratie van SintMaarten ingeschreven personen, die in het bezit zijn van een in Sint Maarten afgegeven of een ingevolge artikel 107, derde lid, daarmede gelijkgesteldrijbewijs geldt een vrijstelling van de verplichting, bedoeld in artikel 89, eerste lid,onderdeel b.
Indien de aanvrager van het rijbewijs in het bezit is van een in Sint Maarten afgegeven rijbewijs, dat ouder is dat vijf jaren, gerekend van de dag van afgifte af, kan tevens de overlegging van de in artikel 89, sub b, bedoelde verklaring worden geëist in die gevallen, waarin de Minister van Justitie zulks in verband met de verkeersveiligheid nodig acht.
Een dienstrijbewijs, dat alleen geldig is voor personen in dienst van Sint Maarten om uit hoofde van hun dienstuitoefening als bestuurders van motorrijtuigen op te treden, wordt door de Minister van Justitie op aanvraag van het hoofd van de dienst, waartoe betrokkene behoort, afgegeven aan iedere persoon in dienst van Sint Maarten, aan wie een door de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten daarvoor in het bijzonder aan te wijzen commissie een verklaring, als in artikel 89, eerste lid, onderdeel b, bedoeld afgegeven heeft.
Bij ontslag of schorsing van de in het eerste lid bedoelde personen uit dienst van Sint Maarten verliest het dienstrijbewijs zijn geldigheid en zorgt het hoofd van de dienst, waartoe de rechthebbende op dat bewijs behoort, voor onmiddellijke inlevering daarvan bij de Minister van Justitie, die daarvan de betrokken persoon mededeling doet.
Rijbewijzen afgegeven buiten Sint Maarten
Op de buiten Sint Maarten woonachtige bestuurder van een motorrijtuig die als rechthebbende gebruik maakt van een geldig internationaal rijbewijs, afgegeven buiten Sint Maarten ingevolge artikel 24 van het Verdrag van Geneve van de 19e september 1949 nopens het wegverkeer, is artikel 87, eerste lid, niet van toepassing.
Tijdelijke rijvergunning voor buitenlanders
Onverminderd het bepaalde in artikel 107 kan aan tijdelijk in Sint Maarten vertoevende personen, die de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, op vertoon van een te hunnen name afgegeven geldig buitenlands rijbewijs door de Minister van Justitie een tijdelijke vergunning worden verleend om als bestuurder van motorrijtuigen op te treden, geldig voor ten hoogste drie maanden, gerekend van de dag van afgifte af, doch nimmer langer dan voor de geldigheidsduur van het overlegde buitenlandse rijbewijs.
Niet vereist zijn van rijbewijs
Geen rijbewijs wordt vereist ten aanzien van:
bestuurders, die zich moeten onderwerpen aan een onderzoek naar hun rijvaardigheid, op de dag van dit onderzoek, indien zij in het bezit zijn van een oproep voor dat onderzoek, voorzover hij zich naar de plaats van dit onderzoek begeeft of tot ten hoogste een uur nadat dit onderzoek heeft plaatsgehad. Deze oproep moet op de eerste vordering van de in artikel 116 genoemde ambtenaren aan deze ter inzage worden afgegeven.
Het is verboden zonder vergunning van de Minister van Justitie zich op de weg te bekwamen in het besturen van een motorrijtuig op twee of drie wielen.
Degene, onder wiens toezicht een ander een motorrijtuig bestuurt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
dat hij zich overtuigt dat degene, die het motorrijtuig onder toezicht bestuurt, de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, niet de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, noch diens rijbewijs anders dan wegens onbekwaamheid is ingetrokken, noch verkeert onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank of andere bedwelmende middelen, dat hij niet in staat moet worden geacht het motorrijtuig naar behoren te besturen.
Het is degene, die een motorrijtuig op een weg onder toezicht bestuurt, verboden zulks te doen, indien hij weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat de toezichthouder niet in het bezit is van een rijbewijs als bedoeld in artikel 87, eerste lid, of dat de toezichthouder handelt in strijd met de bepalingen van het eerste lid van dit artikel.
HOOFDSTUK VII STRAF- , SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Met inachtneming van de voorschriften van deze verordening kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regelen worden gesteld omtrent punten, waarin deze verordening niet voorziet.
Opsporingsambtenaren bedoeld in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering zijn met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening belast.
Opsporingsambtenaren zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bepalingen van deze verordening en zodanig een voertuig, ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, te betreden en naar een nabij gelegen plaats te vervoeren of te doen vervoeren voor rekening van de eigenaar of houder. De bestuurder is verplicht desgevorderd hen de tot het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de bedoelde personen in het voertuig te vervoeren.
Ingeval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is, onder toezicht, of, voor zover degene die het proces-verbaal opmaakt, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval wordt het motorrijtuig voor rekening en risico van de verdachte overgebracht naar een door de verbaliserende persoon geschikt geachte plaats en aldaar bewaard, totdat het door of vanwege de eigenaar of houder, zonodig tegen betaling der kosten wordt afgehaald.
Straffen; misdrijven; overtredingen; herhaling
Indien tijdens het plegen van het strafbare feit nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een gelijk misdrijf of een gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, of, in geval van overtreding, vrijwillig voldaan is aan de voorwaarde, door de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie krachtens artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht gesteld, kan hechtenis worden opgelegd tot het dubbele van het in het eerste lid gesteld maximum of kan de op het feit gestelde geldboete worden verhoogd naar de naasthogere categorie.
Aansprakelijkheid eigenaar of houder
Voor zover bij deze verordening de eigenaar of houder van een motorrijtuig niet reeds naast de bestuurder voor overtreding van de daarin vervatte strafbepaling aansprakelijk is gesteld zal die eigenaar of houder op gelijke wijze aansprakelijk zijn voor de door de bestuurder van een motorrijtuig gepleegde overtreding van de tegen deze als zodanig gerichte strafbepalingen, vervat in deze verordening, tenzij bekend is, wie de bestuurder is, of wel deze op de eerste aanmaning van de betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie binnen een daarbij te stellen termijn door de eigenaar of houder is bekend gemaakt.
Aansprakelijkheid rechtspersoon
Indien de eigenaar of houder van een motorrijtuig is een naamloze vennootschap, wederkerige verzekerings- of waarborgmaatschappij, coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of stichting, worden in de gevallen, waarin wegens overtreding straf wordt bedreigd tegen eigenaars of houders van motorrijtuigen voor de toepassing van deze verordening, de leden van het bestuur als eigenaren of houders van het motorrijtuig aangemerkt.
Aansprakelijkheid toezichthouder
In geval een bestuurder van een motorrijtuig overtreedt of in strijd handelt met een bepaling van deze verordening, terwijl het motorrijtuig onder toezicht wordt bestuurd, wordt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, het strafbare feit geacht te zijn gepleegd door degene, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 111 als toezichthouder optreedt.