Organisatie | Barendrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning |
Citeertitel | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vastgesteld en bekendgemaakt als onderdeel van het verzamelbesluit 'Regeling implementatie Wet elektronische bekendmaking 2012\ Burgemeester en College van burgemeester en wethouders'.
Artikel 35 bevat een overgangsbepaling.
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Barendrecht
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-06-2012 | 10-04-2015 | nieuwe regeling | 26-06-2012 Blik op Barendrecht, 28-06-2012 | 344248 |
Versie 6: d.d. 5 december 2006
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht;
Overwegende dat het de bevoegdheid heeft om regels te stellen omtrent de te verstrekken voorzieningen, financiële tegemoetkomingen, eigen bijdrage in de kosten en het persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
Gehoord de zienswijze van de Wmo-raad;
Gelet op de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Barendrecht
Vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget (PGB).
Artikel 1 Aanvragen van een PGB
Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:
de gemeente, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van diensten ten behoeve van het kind zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van de minderjarige tot gevolg zal hebben.
Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt €16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €16.137,- het bedrag van €16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €16.137,-.
Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt €16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €14.162,- het bedrag van €16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €14.162,-.
Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt €23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810,- het bedrag van €23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €20.810,-.
Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt €23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan €19.837,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €19.837,-.
Artikel 8 Eigen bijdrage woonvoorzieningen
Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht. Indien deze voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, wordt eveneens gedurende die periode een eigen bijdrage in mindering gebracht.
De hoogte van de in lid 1 genoemde eigen bijdrage danwel de vermindering van de financiële tegemoetkoming bedraagt het in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde procentuele bijdrage van het inkomen. De in artikel 4 tot en met 7 genoemde inkomensonafhankelijke eigen bijdrage wordt buiten beschouwing gelaten.
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening. Bij berekening van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van het inkomen boven de inkomensgrenzen uit artikel 4 tot en met 7. Berekening van de eigen bijdrage vindt plaats op basis van onderstaande tabel. In onderstaande tabel is aangegeven welk percentage van dit inkomen dat wordt aangemerkt als eigen bijdrage. Ook wordt hierbij de duur de eigen bijdrage bepaald.
HOOFDSTUK 3. Hulp bij het huishouden
Artikel 10. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.
De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats:
Hulp bij het huishouden-1: PGB per week
Klasse 1: 0,95 x € 14,- = € 13,30
Klasse 2: 2,95 x € 14,- = € 41,30
Klasse 3: 5,45 x € 14,- = € 76,30
Klasse 4: 8,45 x € 14,- = € 118,30
Klasse 5: 11,45 x € 14,- = € 160,30
Klasse 6: 14,45 x € 14,- = € 202,30
Voor elk uur vanaf 16 uur per week wordt het PGB verhoogd met € 14,-.
Hulp bij het huishouden-2: PGB per week
Klasse 1: 0,95 x € 19,80 = € 18,81
Klasse 2: 2,95 x € 19,80 = € 58,41
Klasse 3: 5,45 x € 19,80 = € 107,91
Klasse 4: 8,45 x € 19,80 = € 167,31
Klasse 5: 11,45 x € 19,80 = € 226,71
Klasse 6: 14,45 x € 19,80 = € 286,11
Voor elk uur vanaf 16 uur per week wordt het PGB verhoogd met € 19,80.
HOOFDSTUK 4. Woonvoorzieningen
Artikel 13. Hoogte van persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming
De financiële tegemoetkoming minus de eigen bijdrage of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.
Het in artikel 4.9 lid 2 en 3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag bedraagt €1.200,-.
Artikel 17 PGB voor verwerven van grond
Voor het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 4.1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kan een tegemoetkoming in de kosten danwel een persoonsgebonden budget worden verleend. De maximale aantallen vierkante meters per vertrek en voor de buitenruimte die kunnen worden verstrekt zijn opgenomen in bijlage 1 van dit besluit.
Artikel 19 Verhuiskostenvergoeding
Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.1 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 1.200,-.
Artikel 20 Meerwaarde woning bij verkoop binnen 5 jaar
De eigenaar-bewoner, die krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.
HOOFDSTUK 5. Vervoersvoorzieningen
Artikel 22 PGB voor scootmobiel of overige vervoermiddelen
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c onder 1o tot en met 3 o en artikel 5.1 lid 1 onder d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.
Bij vaststelling van het PGB of de voorziening wordt ook rekening gehouden met de aanvullende kosten. Onder deze kosten wordt verstaan:
Artikel 24 Meerkosten bij vervoersvoorzieningen
Als de aanvrager een groot deel van zijn vervoersbehoefte voor deelname aan het maatschappelijke verkeer kan en wenst in te vullen met een (aangepaste) fiets, kan de aanvrager in aanmerking komen voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. De vervoersvoorziening wordt maximaal 7 jaar in bruikleen verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van de aan te schaffen voorziening ten opzichte van de gemiddelde aanschafkosten van een gewone fiets.
HOOFDSTUK 7 Voorwaarden voor een PGB
Artikel 26 PGB periode en voorschot
Indien het college op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 2.2, vierde lid van de verordening van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan de betalingen waarvoor het PGB is toegekend deelt het college dit binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording aan de budgethouder mee.
Artikel 27 Verplichtingen PGB hulp bij het huishouden
Bij de verlening van een PGB voor hulp bij het huishouden worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:
De budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of de instantie bij wie hij hulp bij het huishouden betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:
Een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder hulp bij het huishouden betrekt, bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal fiscaal nummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder hulp bij het huishouden betrek, en wordt door deze persoon ondertekend;
Een declaratie van een instantie bij wie een budgethouder hulp bij het huishouden betrekt, bevat het btw-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, en de naam en het adres van de instantie, en wordt namens de instantie ondertekend.
De budgethouder van een PGB op basis van klasse 1 tot en met 3 legt binnen zes weken na het einde van ieder kalanderjaar door middel van invulling van een daartoe aan het eind van ieder jaar door het college verstrekt formulier aan het college verantwoording af over het gebruik van de in dat jaar verleende voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze nog niet voor betalingen als bedoeld onder lid 1 onderdeel a waren gebruikt;
De budgethouder van een PGB op basis van klasse 4 en hoger legt binnen zes weken na het einde van iedere periode van 4 weken door middel van invulling van een daartoe aan het eind van ieder jaar door het college verstrekt formulier aan het college verantwoording af over het gebruik van de in dat jaar verleende voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze nog niet voor betalingen als bedoeld onder lid 1 onderdeel a waren gebruikt;
Bij de verantwoording over het laatste periode van 4 weken van een kalenderjaar, dan wel in het kalenderjaar waarin de budgetperiode eindigt, het laatste kwartaal in de budgetperiode, voegt de budgethouder per persoon of instantie bij wie hij hulp bij het huishouden betrekt een door het college verstrekt formulier waarop naam, adres en sociaal-fiscaal nummer van de persoon respectievelijk naam, adres en BTW-nummer van de instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag;
Artikel 28 Verplichtingen PGB overige voorzieningen
Bij de verlening van een PGB worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:
Artikel 32 Samenhangende afstemming.
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 7.3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing – en conform de ICF-standaarden- het volgende onderzocht:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Het in artikel 7.5 lid 4 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag is vastgesteld op € 250,-.
Indien prijsontwikkelingen van de betreffende voorzieningen daartoe aanleiding geven, zullen de bedragen genoemd in dit Besluit worden aangepast. Aanpassing zal ten hoogste 1 maal per jaar plaatsvinden en vooraf worden gepubliceerd.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Barendrecht op ………. 2006.
Secretaris Burgemeester
Drs. M.J.A. van Bijnen MBA Drs. J. van Belzen
Naast een verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.
Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Het Besluit bevat een nadere uitwerking van de samenstelling van alle soorten voorzieningen waarvoor het verstrekken van een PGB mogelijk is.
De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt.
Per hoofdstuk worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat die ingevuld kunnen worden en het Besluit in overeenstemming is met de verordening.
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget.
De systematiek van de Verordening is dat collectieve voorzieningen waaronder het collectief vervoer, het primaat hebben. Bij collectieve voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk
Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden.
Artikel 1. Aanvragen van een PGB
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In situaties waar tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, kan dit als contra-indicatie worden opgevat.
Voor het inkomensbegrip wordt aangesloten bij de Algemene maatregel van bestuur (AMvB).
Hoofdstuk IV van de AMvB gaat over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat het college kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Ook het percentage van 15% kan door het college naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn.
Artikel 8 Eigen bijdrage voor woonvoorzieningen
Artikel 4.1., lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.
Op grond van de discussienota ‘Eigen bijdrage en de Wmo’ is gekozen voor variant 3. Hierbij wordt de eigen bijdrage voor de voorzieningen van de Wmo afgestemd op de eigen bijdrage zoals deze ook van toepassing was op de voorziening in de Wvg en de AWBZ. Voor onroerende woonvoorzieningen was sprake van een eigen bijdrage binnen de Wvg. Hierbij werd uitgegaan van het inkomen. Op basis van een inkomensgrens werd vastgesteld dat 25% of 50% van de voorziening beschouwd diende te worden als eigen bijdrage. Binnen de Wmo zijn de mogelijkheden voor het heffen van een eigen bijdrage beperkt. Er kan gekozen worden voor een vaste inkomensonafhankelijke eigen bijdrage en een inkomensafhankelijk eigen bijdrage. Voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage zijn inkomensgrenzen benoemd (zie artikelen 4-7). Door het laten vervallen van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage en het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor een periode van 1 jaar wordt de ‘oude’ eigen bijdrage regeling uit de Wvg benaderd. Echter in alle gevallen zal dit ook leiden tot situaties waarbij een nadeel ontstaat ten opzichte van de ‘oude’ systematiek. Dit is het gevolg van een beide berekeningswijzen. De eerste gaat uit van een procentueel bedrag (25% of 50%) van de kosten. De Wmo gaat uit van een inkomensafhankelijke bijdrage van 15%, waarbij niet gekeken wordt naar de kostprijs van de feitelijke voorziening. Overigens kan de eigen bijdrage nooit meer zijn dan de kostprijs van de voorziening.
Voor de toepassing van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van variant 3 van de discussienotitie ’Eigen bijdrage en de Wmo’. Hierbij wordt uitgegaan van een eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden en een eigen bijdrage voor onroerende woonvoorzieningen.
De berekeningsystematiek opgenomen in artikel 9 benadert de eigen bijdrage systematiek binnen de Wvg. De kaders van de AMvB maken het niet mogelijk om de ‘oude’ systematiek van de Wvg exact over te nemen.
HOOFDSTUK 3. Hulp bij het huishouden.
Artikel 10. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden
In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.
Bij de indicatie wordt uitgegaan van een indeling in klassen zoals ook in de AWBZ gehanteerd werd. Het bedrag wordt gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag dat 100% is van het uurbedrag zorg in natura. De hoogte van het uurtarief is gebaseerd op de uitkomsten van de aanbesteding.
Toelichting berekening PGB hulp bij het huishouden
Klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;
Klasse 2: 2 tot en met 3,9 uur per week;
Klasse 3: 4 tot en met 6,9 uur per week;
Klasse 4: 7 tot en met 9,9 uur per week;
Klasse 5: 10 tot en met 12,9 uur per week;
Klasse 6: 13 tot en met 15,9 uur per week.De vergoeding die u voor elke klasse ontvangt is gebaseerd op het gemiddeld aantal uur per klasse. RekenvoorbeeldVoor klasse 4 wordt de vergoeding gebaseerd op het gemiddelde van 7 en 9,9 uur, dit bedraagt 8,45 uur.
Artikel 11. Ondersteuning voor beheer PGB door SVB
Door de gemeente wordt een overeenkomst gesloten met de SVB voor de ondersteuning van PGB-houders.
De mantelzorg wordt meegenomen bij de indicatie van de hulp bij het huishouden. Mantelzorg kan echter niet verplicht worden gesteld. Indien de mantelzorger aangeeft niet meer in staat te zijn om (tijdelijk) de zorg te verlenen zal beoordeeld worden of de geïndiceerde uren dienen te worden aangepast. Hierbij zal ook beoordeeld worden of de mantelzorger op enigerlei wijze ondersteund dient te worden om de zorg te kunnen verlenen.
HOOFDSTUK 4. Woonvoorzieningen
Artikel 13 Hoogte van persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming
In artikel 12 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus de eigen bijdrage of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.
Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.
Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in het Verstrekkingenboek.
Artikel 14 Maximalisering woningaanpassing
Voor de toepassing van het primaat van het verhuizen wordt de individueel situatie van de aanvrager beoordeeld. In het verstrekkingenboek zal een checklist worden opgenomen van de factoren waarbij rekening dient te worden gehouden bij de overweging om over te gaan tot het primaat van verhuizen.
Overigens is het bovenstaande niet geheel duidelijk verwoord in de verordening. Het is ook mogelijk om de verordening zo te interpreteren dat een woonvoorziening slechts wordt verstrekt indien deze niet duurder is dan een verhuiskostenvergoeding (€1200,-). Deze laatste interpretatie is echter nooit een bewuste keuze geweest van de Raad. Vooralsnog zal de bovenstaande interpretatie worden uitgevoerd. Bij de eerste herziening van de verordening zal de tekst worden aangepast.
Artikel 15 Bezoekbaar maken woning
Voor het bezoekbaar maken van een woning is aangesloten bij de maximale bijdrage zoals die binnen de Wvg gebruikelijk was.
In de meeste gevallen is de eigenaar de persoon die aanspraak kan maken op een vergoeding. In geval van huurwoning wordt de huurder als aanvrager geaccepteerd indien de hoogte van de aanpassing beperkt blijft tot een bedrag van € 1.200,-.
Artikel 17 PGB voor verwerven van grond
Voor een PGB voor woningaanpassingen en de verwerving van grond worden maximale aantallen vierkante meters gehanteerd. De aantallen meters zijn overgenomen uit de Wvg verordening.
Artikel 18 Maximale vergoeding voor onderhoud en reparatie
Voor het deze kosten is aangesloten bij de maximale bijdrage zolas die binnen de Wvg gebruikelijk was.
Artikel 19 Verhuiskostenvergoeding
Voor deze kosten is aangesloten bij de maximale bijdrage zoals die binnen de Wvg gebruikelijk was.
Artikel 20 Meerwaarde woning bij verkoop binnen 5 jaar
Om te voorkomen dat een investering in de vorm van een woningaanpassing ten gelde wordt gemaakt is een anti-speculatiebepaling opgenomen. Hierin is een terugbetalingsverplichting opgenomen bij verkoop van de woning.
HOOFDSTUK 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 21 PGB en vervoerskostenvoorziening voor taxi of autokosten
Artikel 21 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder worden uitgewerkt. Voor de hoogte van de kosten is aangesloten bij de maximale bijdrage zoals die binnen de Wvg gebruikelijk waren.
Vergoedingen voor autokosten en taxivervoer worden slechts bij hoge uitzondering toegekend. Het primaat van de vervoersvoorzieningen ligt bij het collectief WVG en Ouderenvervoer. Alleen op strikt medische, individuele indicatie kan van deze regel worden afgeweken.
Artikel 22 PGB voor scootmobielen of overige vervoermiddelen
Artikel 22 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar. Bij de vaststelling van het PGB is uitgegaan van de huidige kosten van voorzieningen in natura. In de bijlage I is een overzicht opgenomen van de gangbare verstrekkingen.
De voorzieningen in natura zijn relatief goedkoop omdat er ook voorzieningen worden herverstrekt door de leverancier. Dit kan echter als gevolg hebben dat het voor een aanvrager voor een PGB lastig zal zijn een adequate voorziening nieuw aan te schaffen bij een leverancier voor het bedrag dat als PGB wordt verstrekt. Indien echter het PGB wordt afgestemd op nieuwe voorzieningen zal dit leiden tot rechtsongelijkheid. Een PGB’er zal dan bevoordeeld worden ten opzichte van een gebruiker van voorzieningen in natura. Deze laatste zal dan genoegen moeten nemen met een herverstrekte voorziening terwijl een PGB’er een nieuwe voorziening kan aanschaffen.
De in artikel 23 genoemde aanvullende kosten maken onderdeel uit van de voorziening.
Artikel 24 Meerkosten bij vervoersvoorzieningen
Bij de verstrekking van een voorziening die in plaats komt van een algemeen gebruikelijke fiets worden de gebruikelijke kosten van een fiets in mindering gebracht op de voorziening.
HOOFDSTUK 6 Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 25 Financiële tegemoetkoming, PGB en de rolstoel
Artikel 25 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. De hoogte van het bedrag voor onderhoud en reparatie wordt berekend door het gemiddelde bedrag dat verstrekt wordt voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen te nemen, waarbij uitgegaan wordt van het één na laatste voorafgaande kalenderjaar. Bij de vaststelling van het PGB is uitgegaan van de huidige kosten van voorzieningen in natura. In de bijlage I is een overzicht opgenomen van de gangbare verstrekkingen.
De voorzieningen in natura zijn relatief goedkoop omdat er ook voorzieningen worden herverstrekt door de leverancier. Dit kan echter als gevolg hebben dat het voor een aanvrager voor een PGB lastig zal zijn een adequate voorziening nieuw aan te schaffen bij een leverancier voor het bedrag dat als PGB wordt verstrekt. Indien echter het PGB wordt afgestemd op nieuwe voorzieningen zal dit leiden tot rechtsongelijkheid. Een PGB’er zal dan bevoordeeld worden ten opzichte van een gebruiker van voorzieningen in natura. Deze laatste zal dan genoegen moeten nemen met een herverstrekte voorziening terwijl een PGB’er een nieuwe voorziening kan aanschaffen.
HOOFDSTUK 6 Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 26 Periode en voorschot
Dit artikel regelt de periode waarvoor het PGB wordt verleend, de budgetperiode. Deze periode start op de dag waarop de budgethouder op hulp bij het huishouden is aangewezen, maar niet eerder dan de dag waarop de aanvraag is ingediend, en loopt tot de dag die door het college, als orgaan dat met de uitvoering van de Wmo is belast, wordt bepaald. In beginsel loopt deze periode tot het einde van het kalenderjaar, maar kan ook over het kalenderjaar heen doorlopen en lopen tot het einde van bijvoorbeeld het volgende kalenderjaar.
Het college dient een verleend PGB ambtshalve aan de budgethouder te bevoorschotten. In
artikel 27 is geregeld dat de budgethouder aan het college verantwoording aflegt over het gebruik van de in die periode verleende voorschotten. Het college gaat, op basis van die verantwoording, na of de voorschotten zijn gebruikt voor de ondersteuning bij of overname van activiteiten waarvoor het PGB is verleend.
Indien dit niet het geval is, zendt het college de budgethouder binnen zes weken na ontvangst van het verantwoordingsformulier een mededeling, waarin het aangeeft van mening te zijn dat de verantwoorde betalingen niet voor een PGB in aanmerking komen. Deze mededeling is geen beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat de budgetverlening en de voorschotvaststelling ongewijzigd blijven. De budgethouder kan ervoor kiezen in het restant van de budgetperiode een bedrag ter grootte van het verkeerd bestede bedrag alsnog wèl aan ondersteuning bij of overname van activiteiten waarvoor het PGB is verleend, te besteden, in welk geval het bedrag kan meetellen voor de uiteindelijke vaststelling van het PGB.
Artikel 27 en 28 Verplichtingen
Lid 1 van dit artikel bevat een opsomming van de verplichtingen die het college de
budgethouder bij de verlening van het PGB dient op te leggen. Allereerst betreft dit de
verplichting om het PGB niet anders te besteden, dan voor betaling van ondersteuning bij of
overname van activiteiten en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten (onderdeel a). Bij met de betaling van een huishoudelijke voorziening noodzakelijk verbonden kosten dient onder meer te worden gedacht aan secundaire arbeidsvoorwaarden van de verlener van huishoudelijke hulp - tot het bij cao overeengekomen niveau - voor het geval de budgethouder werkgever is.
De budgethouder-werkgever doet er verstandig aan zich te verzekeren tegen de risico's van het doorbetalen van het loon van de verlener van huishoudelijke hulp bij ziekte, en tegen het risico van een hoge WAO-premie bij arbeidsongeschiktheid. De werkgever-budgethouder zal zijn administratie kosteloos kunnen uitbesteden aan de SVB. Deze organisatie zal ook - voor de budgethouder kosteloze - verzekeringen tegen eerdergenoemde risico's aanbieden. Een budgethouder die hier geen gebruik van wenst te maken, zal de risico’s zelf moeten dekken. De premies voor dergelijke verzekeringen zijn derhalve niet te zien als met de betaling van de voorziening noodzakelijk verbonden kosten.
Lid 1 somt op wat ten minste in de verleningsbeschikking dient te staan.
Het is van belang dat de budgethouder in het nieuwe kalenderjaar de exacte hoogte van het in dat jaar te besteden bedrag verneemt. Lid 2 bepaalt dat het college hem van dat bedrag op de hoogte brengt.
De beschikking tot verlening van een PGB geeft de budgethouder het recht op een PGB, onder de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen houdt. Pas de beschikking tot
budgetvaststelling geeft de budgethouder een onvoorwaardelijk recht op PGB. De vaststelling van het PGB vindt na ieder kalenderjaar plaats, met dien verstande dat de laatste vaststelling na het einde van de budgetperiode plaatsvindt indien die budgetperiode niet op 31 december eindigt. De vaststelling geschiedt binnen zes weken na de ontvangst van het verantwoordingsformulier over de laatste periode, welk formulier op zijn beurt binnen zes weken na het eind van het laatste kwartaal in een kalenderjaar respectievelijk in de budgetperiode moet zijn ingediend. Om de budgethouder niet met onnodig papierwerk te
belasten, is in het derde lid geregeld dat de indiening van dit verantwoordingsformulier tevens de aanvraag tot vaststelling van het PGB behelst. Dient de budgethouder geen
verantwoordingsformulier over de laatste periode in, dan handelt hij in strijd met zijn
verplichtingen zodat de verleende PGB verlaagd kan worden.
HOOFDSTUK 8. Advisering en samenhangende afstemming.
Artikel 32 Samenhangende afstemming
In de Wmo staat dat bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Hierbij is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
Indien achteraf blijkt dat een PGB niet is gebruikt waarvoor het is verleend blijft intrekking van het besluit achterwege als het PGB niet meer bedroeg dan € 250,-. Deze bepaling is opgenomen vanuit efficiency overwegingen. Intrekking en terugvordering zullen meer kosten dan de genoemde grens.
Bij de indexering wordt aangesloten bij de bepaling zoals die was opgenomen in de Wvg verordening.
Voor het overgangsrecht is de wettekst van de Wmo het uitgangspunt. Na herindicatie zal de Wmo in werking treden. Voor de PGB houders zal echter het recht van de oude indicatie doorlopen tot 1 januari 2008.
Lid 2 is ingevoegd ten behoeve van de rechtszekerheid van de klant. Op grond van de Wmo dient de gemeente voor 1 januari 2008 een herindicatie uit te voeren. Mocht de gemeente hebben verzuimd om deze indicatie voor 1 januari 2008 uit te voeren dan zal de oude indicatie doorlopen.
Deze bijlage verwijst naar artikel 17 van het besluit.
Het aantal m2 extra grond waarvoor een gehandicapte een PGB kan ontvangen ingevolge de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is per vertrek gemaximaliseerd en als volgt bepaald:
1-persoonsslaapkamer 10 m2 4 m2
2- persoonsslaapkamer 18 m2 4 m2
Tabel a is van toepassing in geval van een aanbouw van een vertrek
Tabel b is van toepassing in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek
Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een PGB in aanmerking komt, bedraagt 20 m2