Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Het college van Burgemeester en Wethouders;

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingHet college van Burgemeester en Wethouders;
CiteertitelHavenreglement Schiedam 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. De Havenbeheersverordening Schiedam 2010, artikelen 2.1 en 5.1,
  2. Het Binnenvaartpolitiereglement, artikel 8.06, eerste lid.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

De artikelen 2.1 en 5.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010 en artikel 8.06, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-06-201106-01-2020nieuwe regeling

21-06-2011

Het Nieuwe Stadsblad, gemeenteberichten d.d. 29-06-2011.

11INT00281

Tekst van de regeling

Intitulé

Het college van Burgemeester en Wethouders;

Gelet op de Havenbeheersverordening Schiedam 2010, artikelen 2.1 en 5.1, en het Binnenvaartpolitiereglement, artikel 8.06, eerste lid.

 

b e s l u i t het:

 

Havenreglement Schiedam 2011

 

vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • -

    ADN: Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren;

  • -

    afvalstoffen: scheepsafval, ladingresiduen, vloeibare of vaste afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken van een schip;

  • -

    bijlage: bij dit reglement behorende bijlage;

  • -

    boeienspan: ligplaats met het kenmerk dat het schip vanaf het voor- of achterschip op een of meer boeien of palen kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overige havenafmeervoorzieningen;

  • -

    brandbare vloeistoffen: een vloeistof met een vlampunt dat lager ligt dan of gelijk is aan 100 graden Celsius, en uitsluitend een brandbare eigenschap bezit;

  • -

    brandstofolie: elke olie die wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwings- of hulpwerktuigen van schepen;

  • -

    bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst, als bedoeld in de ISGOTT;

  • -

    bunkeren: overslag van brandstofolie of smeerolie van een bunkerschip naar een zeeschip;

  • -

    bunkerschip: tankschip gebruikt voor het bevoorraden van schepen met brandstofolie of smeerolie;

  • -

    droogmaken: openstaande ladingtanks laten drogen of ventileren nadat deze met water zijn gewassen of op een andere wijze voldoende zijn schoongemaakt;

  • -

    gasdeskundige: gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling, of een medewerker van de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V., die daartoe door of vanwege dat bedrijf is opgeleid;

  • -

    Havenbeheersverordening: Havenbeheersverordening Schiedam 2010;

  • -

    IMO: Internationale Maritieme Organisatie;

  • -

    inrichting: inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • -

    ISGOTT: International Safety Guide for Oiltankers and Terminals;

  • -

    open vuur: vuur, vonkvorming en elk oppervlak binnen een afstand van 25 meter van een gevaarlijke stof, dat een temperatuur heeft die gelijk is aan of hoger dan de minimum-ontstekingstemperatuur van die stof;

  • -

    overslag: laden of lossen van lading in of uit een schip;

  • -

    passagiersschip: elk schip dat is ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers en dat in het bezit is van toereikende en geldige certificaten;

  • -

    RCLZ: Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart;

  • -

    schadelijke stoffen: stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd;

  • -

    schoonmaakcertificaat: door een gasdeskundige afgegeven certificaat, waaruit blijkt dat de ruimten binnen de ladingzone van een schip die ladingresten van een onverpakte gevaarlijke stof bevatten of laatstelijk hebben bevat, voldoende zijn schoongemaakt;

  • -

    schoonmaakschip: schip dat ingericht is om ruimten, tanks of andere plaatsen aan boord van een ander schip, die schadelijke of gevaarlijke stoffen bevatten, schoon te maken;

  • -

    schoonmaken: elke handeling die gericht is op of verband houdt met het gasvrij, schoon-, of droogmaken van een tankschip;

  • -

    sloptank: tank aan boord van een schip bestemd voor het houden van al dan niet met water vermengde ladingrestanten van schadelijke, brandbare of andere gevaarlijke vloeistoffen (slops);

  • -

    smeerolie: elke vloeistof bestemd voor smering van machines aan boord van schepen;

  • -

    vlampunt: vlampunt, bepaald met het toestel van Pensky-Martens;

  • -

    werkschip: elk schip dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de haveninfrastructuur, uitgezonderd een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert.

Hoofdstuk 2 Veiligheid en milieu in de haven

Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de havens

  • 1.

    Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats in de havens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij:

    • a.

      het een binnentankschip betreft:

      • 1.

        dat beladen is of was met een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur, of;

      • 2.

        waarvan de schipper heeft zeker gesteld dat alle (overige) ruimten binnen de ladingzone inclusief de sloptanks, leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en de atmosfeer in deze tank(s) ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en waarvan de tanks gesloten zijn;

    • b.

      het een zeetankschip betreft dat beladen is of was met:

      • 1.

        een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur, of;

      • 2.

        een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius die zich niet bevindt in een direct aan de scheepshuid grenzende tank en de atmosfeer in deze tank ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat, en;

        • -

          door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

        • -

          er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen;

        • -

          tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven;

        • -

          er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en;

        • -

          er maximaal 1 schip langszij ligt;

    • c.

      het een combinatietankschip betreft dat geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, waarvan:

      • 1.

        sloptanks brandbare ladingresiduen bevatten waarvan de atmosfeer ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en die niet direct aan ladingruimten grenzen;

      • 2.

        alle overige ruimten in de ladingzone vrij zijn van brandbare vloeistoffen of gassen;

      • 3.

        door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de tanks of ruimten van het combinatietankschip in overeenstemming zijn met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

      • 4.

        de zich aan boord bevindende brandbare ladingresiduen niet worden overgeslagen, en;

      • 5.

        ruimten leeg van brandbare ladingresiduen niet worden schoongemaakt;

    • d.

      voor het tankschip een schoonmaakcertificaat is afgegeven door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling;

    • e.

      kortstondig ligplaats wordt genomen op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen of bij een bunkerstation om onmiddellijk te bunkeren, of;

    • f.

      het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen.

  • 2.

    Direct nadat een combinatietankschip als bedoeld in het eerste lid, onder c, ligplaats in de haven neemt, begint de erkend gasdeskundige zijn onderzoek en worden ten spoedigste de gegevens van de afgegeven verklaring mondeling gemeld en gelijkdaaropvolgend schriftelijk bevestigd, aan de havenmeester.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2 Melding ligplaats tankschip in de haven

  • 1.

    Voordat een tankschip als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b, ligplaats neemt in de haven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a.

      indien het een zeeschip betreft de naam en de roepnaam;

    • b.

      indien het een binnenschip betreft de naam en het Rijnvaartnummer;

    • c.

      de voorgenomen ligplaats van het schip, en;

    • d.

      van de voorgenomen activiteiten aan boord van het schip:

      • 1.

        de datum, het tijdstip van aanvang en de duur;

      • 2.

        de aard van de voorgenomen activiteiten.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan een melding als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel a, onder 2, ook plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 2.3 Melding combinatietankschip

  • 1.

    Van een combinatietankschip dat gelost of geladen wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm worden naast de melding op grond van de RCLZ tevens de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a.

      de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen;

    • b.

      de stuwage van eventuele ladingrestanten van brandbare vloeistoffen, en;

    • c.

      het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer, boven de in onderdeel b genoemde ladingrestanten.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail.

Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is voor een ieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

    • a.

      het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend, of;

    • b.

      het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend en per scheepsbezoek aan de haven van Schiedam de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:

      • 1.

        indien de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

      • 2.

        dat doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn, en;

      • 3.

        de werkzaamheden ten minste 25 meter verwijderd zijn van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

  • 2.

    Het college kan van de in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.5 Melding verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Met uitzondering van een droge ladingschip dat geen gevaarlijke stoffen als lading aan boord heeft, worden voor ieder ander schip dat geen ligplaats heeft op of bij een Wet milieubeheer vergunninghoudende scheepswerf of herstellingsinrichting, voorafgaand aan de in artikel 2.4 bedoelde werkzaamheden, de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a.

      de naam en roepnaam van het schip;

    • b.

      de ligplaats van het schip tijdens de werkzaamheden;

    • c.

      de datum, tijdstip van aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • d.

      de aard van de werkzaamheden;

    • e.

      de plaats of plaatsen aan boord waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • f.

      de uitvoerder van de werkzaamheden, en;

    • g.

      of het schip blijvend kan beschikken over zijn hoofdvoortstuwingsvermogen.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan een melding voor het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen.

  • 2.

    Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 2.7 Deugdelijk afmeren
  • 1.

    Het is een ieder verboden te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2.

    Een zeeschip dat is afgemeerd:

    • a.

      heeft, voor zover het een zeeschip betreft met een lengte van meer dan 120 meter, op het voorschip een sleeptros aan dek gereed of tot de waterspiegel uitgevierd, die gebruiksklaar is;

    • b.

      is deugdelijk afgemeerd, waarbij, gelet op de plaatselijke omstandigheden en indien daartoe de mogelijkheid bestaat, de voor het afmeren gebruikte meerlijnen, als volgt zijn uitgegeven en gepositioneerd:

      • 1.

        dwarslijnen staan zo dwars mogelijk en springlijnen staan zo parallel mogelijk ten opzichte van het zeeschip;

      • 2.

        de verticale hoek van meerlijnen is tot een minimum beperkt, en;

      • 3.

        alle meerlijnen die in dezelfde richting staan zijn van hetzelfde materiaal en hebben gelijke uitgegeven lengte en spanning;

    • c.

      heeft ligplaats ingenomen in de lengterichting ten opzichte van een ander afgemeerd schip met inachtneming van de volgende onderlinge afstand:

      • 1.

        voor een zeeschip tot en met 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 10 meter, en;

      • 2.

        voor een zeeschip langer dan 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 15 meter en een

        maximum van 35 meter, en;

    • d.

      in een boeienspan wordt, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, gemeerd met de boeg in de heersende windrichting en presenteert ten minste één anker.

  • 3.

    Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

  • 4.

    Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.8 Gebruik van ankers
  • 1.

    Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

    • a.

      ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats;

    • b.

      dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.

  • 2.

    Het voornemen om een anker te gebruiken als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gemeld aan de havenmeester.

  • 3.

    De melding bedoeld in het tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.9 Gebruik van spudpalen

  • 1.

    overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 van de Havenbeheersverordening.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.10 Generatorverbod

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aan te wijzen gebieden aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste gesteld verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Hoofdstuk 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk

Artikel 3.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking

  • 1.

    Het is verboden met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen bepalingen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk

  • 1.

    Het is verboden met een zeetankschip, indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, die geldt voor zones A en B.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm

  • 1.

    Het voornemen tot het laden van een gevaarlijke of schadelijke stof in verpakking, als bedoeld in artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement in samenhang met de RCLZ, aan boord van een zeeschip wordt overeenkomstig de RCLZ ten minste drie uur voorafgaande aan het laden aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 4 Regeling bunkercontrolelijst

Artikel 4.1 Bunkercontrolelijst

  • 1.

    Het is verboden om een zeeschip te bunkeren tenzij aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt zorggedragen dat voordat met het bunkeren wordt begonnen de bunkercontrolelijst:

    • a.

      volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;

    • b.

      is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het bunkeren betrokken schepen.

  • 2.

    Aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt:

    • a.

      tijdens het bunkeren het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst nageleefd, en;

    • b.

      het bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst, niet wordt nageleefd

  • 3.

    De bunkercontrolelijst wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen gehouden.

  • 4.

    Indien meer dan één bunkerlichter betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie vult iedere bunkerlichter voor zich een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen.

Artikel 4.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie

  • 1.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het in artikel 4.1 bedoelde bunkeren of het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen, wordt, door de schipper van het brandstofolie pompende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld:

    • a.

      de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;

    • b.

      de soort en hoeveelheid brandstofolie die gebunkerd of gepompt gaat worden, en;

    • c.

      het tijdstip van aanvang van bunkeren of overpompen.

  • 2.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen van brandstofolie van een zeeschip in een bunkerschip wordt, door de schipper van het brandstofolie ontvangende bunkerschip aan de havenmeester, gemeld:

    • a.

      de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;

    • b.

      de soort en hoeveelheid brandstofolie die gebunkerd of gepompt gaat worden, en;

    • c.

      het tijdstip van aanvang van bunkeren of overpompen.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde vrijstelling verlenen.

  • 4.

    De melding bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Hoofdstuk 5 Het in ontvangst nemen van scheepafvalstoffen

Artikel 5.1 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen

  • 1.

    Indien het schoonmaken van een schip dat gevaarlijke of schadelijke stoffen bevat geschiedt door een schoonmaakschip worden afvalstoffen aan boord van het schoonmaakschip genomen.

  • 2.

    Het is verboden om aan boord van het schoonmaakschip in de ladingtanks of -ruimen andere stoffen te hebben dan afvalstoffen.

  • 3.

    Water dat is verontreinigd met afvalstoffen en wordt gebruikt voor het schoonmaken door een schoonmaakschip wordt betrokken van een daartoe ingerichte voorraadtank van het schoonmaakschip.

  • 4.

    Hergebruikt water uit en via de voorraadtank, bedoeld in het derde lid, wordt gezuiverd door een doelmatige filterinstallatie.

  • 5.

    Ruimten van het schoonmaakschip waarin afvalstoffen worden vervoerd zijn met nummer aangegeven op een algemeen of capaciteitsplan. Een afschrift van dit plan bevindt zich aan boord van het schoonmaakschip.

  • 6.

    De constructie van tanks van het schoonmaakschip waarin vloeibare afvalstoffen worden vervoerd is zodanig dat de inhoud van de tanks eenvoudig gemeten en gemonsterd kan worden.

  • 7.

    Aan boord van een schoonmaakschip of een inzamelvaartuig genomen vloeibare, vaste of verpakte scheepsafvalstoffen worden vermeld op een daartoe strekkend stoffenregistratieformulier waarvan een model is opgenomen in een bijlage van de vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen.

  • 8.

    De formulieren, bedoeld in het zevende lid, worden direct na ontvangst van deze stoffen, conform de toelichting van het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend.

  • 9.

    De exploitant van het schoonmaakschip of inzamelvaartuig zorgt dat de ingevulde en ondertekende formulieren, bedoeld in het zevende, uiterlijk acht dagen na afloop van de kalendermaand waarin de ontvangst of ontstaan van de afvalstoffen heeft plaatsgevonden in het bezit zijn van de havenmeester en bewaart de exploitant de afschriften van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren ten minste zes maanden aan boord van het schoonmaakschip.

  • 10.

    Tenzij bij of krachtens de Wet milieubeheer anders is bepaald, geeft de exploitant de in ontvangst genomen afvalstoffen binnen 30 dagen af aan een bedrijf dat beschikt over een toereikende vergunning voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen.

Artikel 5.2 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen

  • 1.

    Voor aanvang van het schoonmaken door een schoonmaakschip worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a.

      de naam van het schoonmaakschip;

    • b.

      de naam of het nummer van het schip waarvan de ruimten worden schoongemaakt;

    • c.

      de ligplaats waar het schoonmaken plaatsvindt;

    • d.

      de chemische of technische naam van de stof of stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat en welke ruimten het betreft, en;

    • e.

      de datum en het tijdstip van aanvang van het schoonmaken en de verwachte duur.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 5.3 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen

  • 1.

    Ten minste 24 uur voordat afvalstoffen, afkomstig van een zeeschip, worden afgegeven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    • a.

      aan welk aangewezen bedrijf wordt de afvalstof afgegeven, en;

    • b.

      welke afvalstoffen worden afgegeven en in welke hoeveelheid.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening, aandoen om te laden, te lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, van de Havenbeheersverordening, kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de soort ontvanstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

    • b.

      geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

    • c.

      de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

    • d.

      de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

    • e.

      het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die scheepsafvalstoffen afgeven;

    • f.

      melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

    • g.

      de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

    • h.

      het afleveren van de ontvangen stoffen.

  • 3.

    Een aanwijzing wordt voor maximaal 5 jaar verleend.

Artikel 5.5 Aanvraag van een aanwijzing

Bij de aanvraag van een aanwijzing, als bedoeld in artikel 5.4, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;

  • b.

    een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf;

  • c.

    de relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen;

  • d.

    de gegevens van de in te zetten ontvangstvoorzieningen die onder de werking van de aanwijzing vallen, waaronder ten minste de capaciteit en de geschiktheid ervan;

  • e.

    de soorten schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, waarop de aanvraag betrekking heeft, en;

  • f.

    de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.

Hoofdstuk 6 Dienstverlening

Afdeling 1 Algemeen

Artikel 6.1.1 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder lengte: lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Meetbrievenwet 1981.

Artikel 6.1.2 Keuring van schepen

  • 1.

    Indien een schip voldoet aan het bepaalde in paragraaf 7 wordt door een door de Minister van Verkeer en Waterstaat erkende instelling of persoon voor het keuren van binnenschepen, een verklaring van deugdelijkheid verstrekt. De verklaring wordt, in afschrift, aan de havenmeester overgelegd.

  • 2.

    Een verklaring van deugdelijkheid verliest zijn geldigheid, indien:

    • a.

      de inrichting van het schip wordt gewijzigd, of;

    • b.

      wegens de staat waarin het schip verkeert, gebruik niet langer verantwoord is.

Artikel 6.1.3 Eisen aan schepen en bemanning

  • 1.

    De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning

    • a.

      gebruikt een schip dat voldoet aan de op grond van artikel 6.1.2, eerste lid, voor de betreffende categorie gestelde eisen en dat is voorzien van:

      • 1.

        een verklaring van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, of;

      • 2.

        een certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, en;

    • b.

      is in het bezit van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.

  • 2.

    De houder houdt de verklaring van deugdelijkheid, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

  • 3.

    Voor zover het het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning betreft, kan het college van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen

Artikel 6.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen

  • 1.

    Het is een ieder verboden de diensten van bootman te verrichten, voor zover het betreft een zeeschip:

    • a.

      met een lengte van meer dan 75 meter, of;

    • b.

      met een lengte van 75 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg en schoon is gemaakt van die stoffen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      terstond wordt gehandeld door de bemanningsleden die, bij aankomst van het schip op de betreffende meerplaats, aan boord zijn;

    • b.

      wordt gehandeld door een bootman die aangesloten is bij een erkende bootliedenorganisatie;

    • c.

      het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen, of;

    • d.

      de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding, bedoeld in artikel 6.2.2, eerste lid, onder verantwoordelijkheid van een bootman als bedoeld in onderdeel b.

Artikel 6.2.2 Beroep en verplichtingen bootman

  • 1.

    Het beroep van bootman mag uitsluitend worden uitgeoefend door degene die:

    • a.

      de opleiding Bootman, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg heeft afgesloten, of;

    • b.

      in de afgelopen zeven aansluitende kalenderjaren ten minste vier jaar ervaring heeft opgedaan als zelfstandig bevoegd bootman in een of meer havens binnen de Europese Unie, en degene:

      • 1.

        in een haven die met de Schiedamse havensituatie te vergelijken is, ervaring heeft met het meren en ontmeren op boeien, op ruim water met hoge golfslag en op sterk stromend getijdenwater;

      • 2.

        de Nederlandse taal voldoende machtig is, en;

      • 3.

        naar het oordeel van de erkende bootliedenorganisatie waar hij te werk gesteld wordt of werkzaam is, een gelijkwaardig niveau van kennis en vaardigheden zeker is gesteld, en;

      • 4.

        is aangesloten bij een erkende bootliedenorganisatie als bedoeld in artikel 6.2.3.

  • 2.

    De bootman is tijdens de werkzaamheden voorzien van een geldig legitimatiebewijs, als bedoeld in artikel 6.2.3, onder e, en toont het op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.

Artikel 6.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie

Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze:

  • a.

    voorzien is van een geldig ISO 9001, 9002 of daarmee vergelijkbaar certificaat;

  • b.

    beschikt over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld;

  • c.

    aantoont dat regelmatig overleg plaatsvindt met nautische dienstverleners in de haven omtrent de werkwijze en procedures bij meren en ontmeren;

  • d.

    aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel, en;

  • e.

    aan de bootlieden een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt:

    • 1.

      de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de bootman;

    • 2.

      met goed gevolg de opleiding Bootman behaalt als bedoeld in artikel 6.2.2, eerste lid, onder a, met vermelding van datum van diplomaverstrekking, en;

    • 3.

      de naam van de bootliedenorganisatie waarbij de bootman is aangesloten.

Afdeling 3 Personenvervoer over water

Artikel 6.3.1 Toepassingsgebied

De artikelen 6.3.2, 6.3.3 en 6.3.4 zijn van toepassing op alle wateren binnen de gemeente.

Artikel 6.3.2 Communicatievaren

Het is verboden zonder een door het college verleende vergunning te communicatievaren tenzij het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.

Artikel 6.3.3 In- en ontschepen van passagiers

  • 1.

    Het in- en ontschepen van passagiers vindt plaats op:

    • a.

      plaatsen die in goede staat verkeren;

    • b.

      geschikt zijn voor het in- en ontschepen van personen, en;

    • c.

      die voldoende zijn verlicht.

  • 2.

    Het is verboden om passagiers te ontschepen indien geen toestemming is verleend door de exploitant van het betreffende terrein of schip.

  • 3.

    Een aanlegplaats met een openbare bestemming wordt zo spoedig mogelijk vrij gemaakt indien de schipper van een ander schip kenbaar maakt deze te willen gebruiken.

Artikel 6.3.4 Bekendmaking

De exploitant van personenvervoer over water, met uitzondering van een exploitant van communicatievaren, maakt bij de aanlegplaatsen en aan boord van het schip bekend:

  • a.

    de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend;

  • b.

    de dienstregeling en de beschikbaarheid van vervoer, en;

  • c.

    de vervoersvoorwaarden.

Artikel 6.3.5 Maximum snelheid personenvervoer en communicatievaren in de haven

  • 1.

    Een snelle motorboot, als bedoeld in artikel 1.01 van het Binnenvaartpolitiereglement, die personen vervoert of communicatievaart mag niet sneller varen dan 40 km per uur ten opzichte van het water in de buitendijkse havens.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt onverkort de maximumsnelheid van 20 km per uur ten opzichte van het water indien het zicht minder dan 500 meter bedraagt.

Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen

Artikel 6.4.1 Verbod sjorren

Het is verboden om aan boord van een zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld:

  • a.

    door de bemanning van het betreffende zeeschip, voor zover het een zeeschip betreft met een maximale lengte van 170 meter, of;

  • b.

    door een sjorder die in dienst is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.

Artikel 6.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf

Het college verleent een vergunning voor een sjorbedrijf, indien het sjorbedrijf:

  • a.

    24 uur per dag, 7 dagen per week zijn diensten aanbiedt en in staat is ten minste één zeeschip te behandelen in de door de rederij of de stuwadoor beschikbaar gestelde tijd;

  • b.

    in bezit is van een ISO 9002 certificaat of aantoont dat het daarover binnen afzienbare termijn beschikt;

  • c.

    ervoor zorgdraagt dat de onder zijn verantwoordelijkheid werkende sjorders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.3, voldoende vakbekwaam, betrouwbaar en herkenbaar zijn, en;

  • d.

    aan de sjorders een legitimatiebewijs verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt:

    • 1.

      de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de sjorder, en;

    • 2.

      de naam van het sjorbedrijf waar de sjorder in dienst is.

Artikel 6.4.3 Verplichtingen sjorders

  • 1.

    De sjorder beschikt bij indiensttreding bij een erkend sjorbedrijf over een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2.

    Het beroep van sjorder kan uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070, met goed gevolg heeft afgesloten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is de sjorder die op het moment van indiensttreding bij een sjorbedrijf beschikt over één jaar relevante ervaring vrijgesteld van de opleidingsplicht.

  • 4.

    De sjorder is tijdens de sjorwerkzaamheden voorzien van het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 6.4.2, onder d.

  • 5.

    De sjorder toont het legitimatiebewijs op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.

Hoofdstuk 7 Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer

Artikel 7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    aan dek: op een open, niet door opbouw of anderszins van de buitenlucht afgesloten, dek, de vloer van een schip met een open kuip daarbij inbegrepen;

  • -

    breedte: de grootste breedte, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating;

  • -

    Bwl: breedte op de waterlijn, de grootste breedte van de romp, gemeten op de buitenkant van de spanten, op of onder het vlak van de grootste inzinking;

  • -

    lengte van een schip: grootste lengte van de romp, roer en boegspriet niet inbegrepen;

  • -

    Lwl: lengte op de waterlijn op het vlak van de grootste inzinking;

  • -

    veiligheidsafstand: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt, waar het schip niet meer als waterdicht wordt beschouwd;

  • -

    vlak van de grootste inzinking: vlak door de waterlijn, overeenkomende met de grootste toegelaten inzinking waarbij het schip mag varen;

  • -

    vrijboord: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt van het gangboord, of bij ontbreken van een gangboord, het laagste punt van het vaste boord;

  • -

    zone 2: wateren binnen de gemeente Schiedam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn 2006/87EG;

  • -

    zone 3: wateren binnen de gemeente Schiedam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn 2006/87/EG.

Artikel 7.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op een schip:

    • a.

      dat wordt gebruikt bij het uitoefenen van het beroep van bootman of voor het communicatievaren of;

    • b.

      waarvoor ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit geen certificaat van onderzoek is vereist en waarmee twaalf of minder personen, buiten de bemanning, worden vervoerd.

  • 2.

    De artikelen 7.20, 7.21, 7.22 en 7.23 zijn uitsluitend van toepassing op schepen voor personenvervoer met dien verstande dat onder 'personen' niet wordt verstaan bemanning.

  • 3.

    In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde zijn op:

    • a.

      schepen, die in het bezit zijn van een certificaat van onderzoek, als bedoeld in artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, uitsluitend de artikelen 7.9, tweede lid, en 7.22, vierde lid, van toepassing;

    • b.

      op werkboten die alleen worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen of op open boten voor het vervoer van personen over korte afstand tussen wal en schip de artikelen 7.9, eerste lid, onder e, en 7.20, tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 7.3 Scheepsromp

  • 1.

    De scheepsromp is bestand tegen alle belastingen die onder normale omstandigheden op de romp worden uitgeoefend.

  • 2.

    De waterinlaten en -uitlaten, alsmede de daarop aansluitende pijpleidingen, zijn zo uitgevoerd dat elk ongewenst binnendringen van water in het schip onmogelijk is.

  • 3.

    De lengte van een schip bestemd voor de passagiersvaart, bedraagt ten minste zeven meter en de breedte ten minste twee meter.

Artikel 7.4 Schotte

De motor:

  • a.

    is geplaatst in een aparte ruimte, die door middel van een brandvertragend schot van de accommodatie is gescheiden, of;

  • b.

    is geheel omsloten door een brandvertragende omkasting, waarvan het brandvertragend effect ten minste 1 uur is.

Artikel 7.5 Lenssysteem

  • 1.

    Het schip beschikt over een lenspomp die voor direct gebruik gereed is.

  • 2.

    Bij een scheepslengte van minder dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting ten minste 38 mm.

  • 3.

    Bij een scheepslengte van meer dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting ten minste 50 mm of worden twee lenspompen gebruikt met een aansluiting van elk ten minste 38 mm.

  • 4.

    Elke waterdichte afdeling die tijdens de vaart gewoonlijk niet luchtdicht is afgesloten, kan afzonderlijk worden gelensd.

  • 5.

    Een bilge-alarm waarschuwt tijdig wanneer zich vloeistof in de bilge of op de bodem bevindt in ruimten waar dit invloed van betekenis heeft op de stabiliteit.

Artikel 7.6 Ankergerei

  • 1.

    Het schip beschikt over een anker dat voor direct gebruik gereed is.

  • 2.

    Het anker:

    • a.

      heeft voldoende houdkracht;

    • b.

      heeft op schepen korter dan 12 meter een gewicht van ten minste 20 kg en op schepen langer dan 12 meter, een gewicht van ten minste 25 kg, en;

    • c.

      is voorzien van een ankertros met een lengte van ten minste driemaal de diepte van het desbetreffende vaarwater en is van voldoende breeksterkte voor het betrokken schip.

  • 3.

    Een anker mag worden vervangen door twee ankers die gezamenlijk ten minste het in het tweede lid, onder b, genoemde gewicht hebben.

Artikel 7.7 Reddingmiddelen

  • 1.

    Het schip beschikt ten minste over één reddingboei met een lijn van ten minste 20 m die voor onmiddellijk gebruik gereed is.

  • 2.

    Voor alle opvarenden zijn individuele of collectieve reddingmiddelen aan boord.

  • 3.

    Drijvende zitkussens worden als reddingmiddelen beschouwd indien deze:

    • a.

      een draagvermogen in zoetwater van ten minste 7,5 kg hebben;

    • b.

      bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50 graden Celsius;

    • c.

      van een grijplijn zijn voorzien, en;

    • d.

      niet aan het schip zijn bevestigd.

Artikel 7.8 Blusmiddelen

In de nabijheid van de motorinstallatie is één draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg of zijn twee draagbare blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk aanwezig met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel.

Artikel 7.9 Overige uitrusting

  • 1.

    Aan boord is ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig:

    • a.

      een bootshaak;

    • b.

      een verbanddoos, met voldoende verbandmiddelen om in noodgevallen eerste hulp te kunnen verlenen;

    • c.

      voldoende trossen voor meren en slepen, alsmede een voorziening waaraan een sleeptros bevestigd kan worden om gesleept te worden;

    • d.

      een goed functionerende, voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde scheepshoorn, die geschikt is voor het geven van de voorgeschreven geluidsseinen;

    • e.

      een goed werkende marifoon die is voorzien van de lokale marifoonblokkanalen, kanalen 10 en 11 en de brugkanalen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is aan boord van:

    • a.

      werkboten die worden gebruikt bij het vastmaken van schepen een marifoon met de kanalen 41 tot en met 45 aanwezig;

    • b.

      boten waarmee een tros van een schip naar een meerpaal of -boei wordt gesleept, een inrichting aanwezig waarmee de schipper de gesleepte tros onder alle omstandigheden kan loslaten, wanneer de boot scheef of onder water getrokken dreigt te worden.

  • 3.

    Tijdens de vaart wordt een goed functionerende radarreflector gevoerd, tenzij dit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van een schip, ter beoordeling van de bootman, als hinderlijk wordt ervaren.

Artikel 7.10 Stabiliteit en drijfvermogen

  • 1.

    Het schip is voldoende stabiel indien het de volgende stabiliteitsproef met goed gevolg doorstaat:

    • a.

      het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen wordt zodanig naar de zijde van het schip verplaatst, dat aldaar een dichtheid van 3,75 personen of 285 kg/m2 wordt verkregen;

    • b.

      bij deze proef mag de slagzij na het verplaatsen niet meer dan 7° bedragen, waarbij de hellingshoek wordt bepaald met behulp van een clinometer;

    • c.

      na de proef bedoeld in onderdeel b, mogen het resterend vrijboord en de resterende veiligheidsafstand niet kleiner zijn dan respectievelijk 0,05 Bwl + 20 cm en 0,05 Bwl + 10 cm, en;

    • d.

      deze proef moet worden gehouden bij de ongunstigste vullingsgraad van de brandstof- en drinkwatertanks.

  • 2.

    Het schip heeft na vollopen voldoende reservedrijfvermogen.

  • 3.

    Indien redelijkerwijs niet kan worden voorzien in voldoende reservedrijfvermogen, zijn naar het oordeel van de havenmeester afdoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat water aan boord komt. In dat geval bevindt zich tijdens de vaart geen vrije vloeistof in het schip.

Artikel 7.11 Veiligheidsafstand en inzinkingsmerken

  • 1.

    De veiligheidsafstand bedraagt in zone 3 ten minste 50 cm.

  • 2.

    De veiligheidsafstand bedraagt in zone 2 ten minste 80 cm.

  • 3.

    Kleinere afstanden zijn toegestaan, wanneer de bedrijfsvoering dit vereist en de aard van het vaartuig dit toelaat met handhaving van het veiligheidsniveau.

  • 4.

    Voor schepen die goederen mogen vervoeren, is het vlak van de grootste inzinking aangegeven door één paar duidelijk zichtbare en onuitwisbare inzinkingsmerken, ongeveer midscheeps.

Artikel 7.12 Brandstofvoorziening

  • 1.

    Het is verboden brandstof te gebruiken of aan boord te hebben met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius.

  • 2.

    De brandstoftank bevindt zich buiten het voor passagiers bestemde gedeelte en is voorzien van een vanaf dek afsluitbare snelafsluiter van de brandstoftoevoer.

  • 3.

    Peilglazen van de brandstoftanks staan met de bovenzijde in verbinding met de tank, zodat de brandstof daarin kan terugvloeien.

  • 4.

    De vulopening en de ontluchting van de brandstoftank bevinden zich aan dek.

  • 5.

    De voor de verbranding noodzakelijke luchttoevoer is gewaarborgd.

Artikel 7.13 Installaties

  • 1.

    Installaties voor verwarming, koken of koeling zijn beveiligd tegen oververhitting en omvallen.

  • 2.

    De installaties zijn voorzien van een thermisch beveiligde brandstofafsluiter.

Artikel 7.14 Stuurinrichting en bedieningsorganen

  • 1.

    Het schip is voorzien van een betrouwbaar werkende stuurinrichting, die een goede bestuurbaarheid garandeert, waarbij rekening wordt gehouden met het gebruik waarvoor het schip is bestemd.

  • 2.

    De functies van de bedieningsorganen zijn duidelijk aangegeven.

  • 3.

    Indien een stuurmachine aanwezig is, is deze sterk genoeg om de krachten op het roer te kunnen opvangen.

  • 4.

    De voortstuwingsinstallatie kan op betrouwbare wijze aangezet, gestopt en van vooruit op achteruit en andersom gezet worden.

  • 5.

    Een alarmvoorziening is aangebracht voor koelwatertemperatuur, smeeroliedruk en laadstroom.

  • 6.

    De stand van het roer is vanaf de stuurstelling duidelijk zichtbaar; indien dit niet het geval is, is een roerstandaanwijzer bij de stuurstelling aangebracht.

Artikel 7.15 Voldoende uitzicht

Vanaf de stuurstelling van het schip is er voldoende uitzicht in alle richtingen voor een veilige vaart.

Artikel 7.16 Motoren

  • 1.

    De voortstuwingsinstallatie is zodanig ingericht en opgesteld, dat zij voldoende toegankelijk is voor de bediening en het onderhoud.

  • 2.

    Bewegende delen en hete oppervlakken van motoren of stoomketels, en hun toebehoren, zijn voorzien van beschermende voorzieningen.

Artikel 7.17 Uitlaatgassenleiding

  • 1.

    Uitlaatgassenleidingen die door de verblijven of het stuurhuis gaan, zijn in die ruimten voorzien van een voldoende gasdichte ommanteling.

  • 2.

    Uitlaatgassen worden volledig naar buitenboord afgevoerd.

  • 3.

    Binnendringen van de uitlaatgassen in de ruimten van het schip wordt door doelmatige maatregelen verhinderd.

  • 4.

    Uitlaatgassenleidingen zijn afdoende gekoeld of warmte-isolerend bekleed.

Artikel 7.18 Elektrische installaties

  • 1.

    Accumulatoren zijn afgedekt en zo geplaatst, dat zij toegankelijk zijn en niet kunnen verschuiven tengevolge van de scheepsbewegingen.

  • 2.

    Accumulatoren zijn niet opgesteld in het stuurhuis of verblijven dan wel op plaatsen waar zij aan overmatige hitte, extreme koude dan wel regen- of buiswater zijn blootgesteld.

  • 3.

    Gesloten ruimten, kasten en kisten waarin accumulatoren zijn opgesteld, worden doelmatig geventileerd.

Artikel 7.19 Vloeibaar gasinstallatie

Vloeibaargasinstallaties zijn aan boord van het schip aangelegd door een erkend installatiebureau. Koppelingen, verdampers en aansluitslangen mogen de houdbaarheidsdatum niet overschrijden.

 

Aanvullende voorzieningen voor personenvervoer

Artikel 7.20 Aantal personen

  • 1.

    Het ten hoogste toegestane aantal personen aan boord van het schip wordt zodanig vastgesteld, dat aan het bepaalde van deze paragraaf met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.

  • 2.

    Er is voor elke opvarende een zitplaats, die een breedte heeft van ten minste 40 cm.

  • 3.

    Het maximum aantal toelaatbare personen is op het schip op een in het oog springende plaats duidelijk leesbaar aangegeven.

  • 4.

    Indien het schip bestemd is of gebezigd wordt om zaken, niet zijnde handbagage, mede te vervoeren of te vervoeren, is het schip daartoe in het bijzonder ingericht.

Artikel 7.21 Vluchtruimte

  • 1.

    Er is een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor personen bestemde gedeelte van het schip aanwezig.

  • 2.

    De breedte van het middenpad bedraagt ten minste 45 cm.

  • 3.

    Indien het schip een opbouw heeft, is zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde of aan beide zijden van het voor personen bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van ten minste 70 cm aanwezig.

  • 4.

    Eén van de uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije doorgang van ten minste 60 cm breed en ten minste 80 cm hoog.

Artikel 7.22 Verschansing en in- en ontschepingsvoorzieningen

  • 1.

    Waar personen mogen komen, is op het schip een verschansing van ten minste 90 cm hoogte aangebracht.

  • 2.

    Openingen voor embarkeren of debarkeren zijn overeenkomstig het eerste lid beveiligd.

  • 3.

    Loopplanken zijn ten minste 60 cm breed en voorzien van reling van ten minste 90 cm hoogte.

  • 4.

    Schepen bestemd voor het vervoer van personen, met het oogmerk deze af te zetten varend of liggend langszij een ander schip mogen, in plaats van de verschansing, bedoeld in het eerste lid, zijn voorzien van andere beveiliging van een gelijk veiligheidsniveau die geschikt is voor dit doel.

  • 5.

    De in het vierde lid bedoelde schepen zijn zodanig ingericht en uitgerust dat personen onder alle omstandigheden op veilige wijze kunnen overstappen van of naar een ander vaartuig.

Artikel 7.23 Deuren

  • 1.

    Deuren, met uitzondering van hutdeuren, voor ruimten die zijn bestemd voor personen gaan naar buiten open of zijn als schuifdeuren uitgevoerd.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde deuren kunnen tijdens de vaart niet door onbevoegden worden afgesloten of vergrendeld.

Hoofdstuk 8 Aanwijzing havenmeester

Artikel 8.1 Aanwijzing havenmeester

Het hoofd van de divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. wordt aangewezen als havenmeester ex artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening.

 

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Intrekking regelingen

Het Havenreglement gevaarlijke stoffen (collegebesluit d.d. 21/12/1999) wordt ingetrokken.

Artikel 9.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Toestemmingen die zijn verleend bij of krachtens een van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze nadere regels, worden aangemerkt als toestemmingen bij of krachtens deze nadere regels.

  • 2.

    Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze nadere regels een aanvraag om toestemming op grond van een van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen is ingediend waarop nog niet is beslist wordt daarop deze nadere regels toegepast.

  • 3.

    Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming krachtens de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen wordt beslist met toepassing van deze nadere regels.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van publicatie daarvan.

Artikel 9.4 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als “Havenreglement Schiedam 2011” of “HrS 2011”.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 21 juni 2011.

 

De secretaris, wnd. dhr. Oppenhuis de Jong

De burgemeester, loco dhr. M. Siljee

Bijlagen Havenreglement Schiedam 2011

 

Bijlage I: Zoneringsregeling

 

Toelichting bij het Havenreglement Schiedam 2011

 

Algemeen

Het Havenreglement Schiedam 2010 (verder Havenreglement) vindt zijn (wettelijke) basis in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010. Voor een uitgebreide toelichting over de achtergronden van de aanleiding van de wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij de Havenbeheers-verordening Schiedam 2010 (verder Havenbeheersverordening).

 

De naam Havenreglement gevaarlijke stoffen (1999), is in 2011 veranderd in “Havenreglement Schiedam 2010”, aangezien er meerdere zaken worden geregeld in dit Havenreglement dan uitsluitend gevaarlijke stoffen.

In omvang is het Havenreglement niet toegenomen. De regels omtrent de petroleumhavens zijn verwijderd, aangezien Schiedam thans geen petroleumhavens voor de overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen kent. Voorts zijn er wel weer regels opgenomen aangaande de dienstverlening in de haven en veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer.

 

Zoals aangegeven wordt de juridische basis van het Havenreglement gevormd door de artikelen 2.1 en 5.1 van de Havenbeheersverordening op grond waarvan de gemeenteraad ons college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: college) de bevoegdheid gedelegeerd heeft om een nadere invulling te geven van de in die artikelen bedoelde normen. De bevoegdheden die voortvloeien uit dit reglement worden vervolgens gemandateerd aan de Havenmeester van Schiedam, die op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening, door ons college is aangewezen.

Tevens vormt artikel 8.06, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement de wettelijke basis voor artikel 6.3.5.

 

Deregulering

De vaststelling van dit Havenreglement draagt aanzienlijk bij aan de deregulering en verminderd de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De havenregelgeving is per voorschrift bezien of voor een minder belastend instrument kon worden gekozen.

Waar mogelijk is het Havenreglement vereenvoudigd en zijn voorschriften geschrapt. Daarbij is overigens geen concessie gedaan aan het huidige veiligheidsniveau. Bij de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

 

Verhouding andere regelgeving

De bepalingen in het Havenreglement zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving zoals de Havenbeheersverordening en rijksregelgeving. Wat het laatstgenoemde betreft kunnen in het bijzonder worden genoemd het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart, de Regeling vervoer van gevaarlijke stoffen door zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet milieubeheer.

 

Toepassingsbereik

Het Havenreglement is van toepassing binnen het gebied dat staat omschreven in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening. Dit is alleen anders indien expliciet aangegeven is dat het van toepassing is op een beperkter of ruimer gebied.

 

Artikelsgewijze toelichting

In dit deel van de toelichting wordt, voor zover noodzakelijk, per artikel een nadere toelichting gegeven.

 

§ 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn de omschrijvingen neergelegd van de begrippen die in het Havenreglement worden gehanteerd. Naast deze begrippen gelden de begripsomschrijvingen van artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010.

 

De meeste begripsomschrijvingen spreken voor zich, hieronder zijn enkele bijzondere toegelicht.

 

Behandeling van een gevaarlijke stof

Deze begripsomschrijving omvat niet alleen de overslag, maar ook verschillende andere soorten handelingen aan boord van een schip (zoals het intern verpompen of mengen, maar ook schoonmaken), die vanwege de aard van de stoffen een bepaald risico inhouden.

 

Brandstofolie

Ook brandstofolie van binnenvaartschepen valt onder het toepassingsbereik.

 

Schadelijke stoffen

In deze definitie wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college – zoals voorheen het geval was – deze stoffen niet nader aan te wijzen.

 

§ 2 Veiligheid in de haven

 

Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven

Artikel 2.1 regelt onder welke voorwaarden tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven mogen liggen, waarbij wordt opgemerkt dat onder het in dit artikel gebruikte begrip ladingresidu mede gasvormige ladingrestanten dient te worden verstaan.

Tankschepen (zowel zeetankschepen als binnentankschepen) kunnen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (waaronder ook gasvormige ladingsresiduen worden verstaan) aan boord hebben en kunnen om die reden ook grote risico’s met zich meebrengen. Uitgangspunt is dat deze schepen zoveel mogelijk uit de havens worden geweerd. In principe kunnen deze schepen alleen ligplaats nemen in de Rotterdamse petroleumhavens. Op dit uitgangspunt is een aantal in dit artikel opgesomde uitzonderingen mogelijk.

 

Eerste lid, onderdeel a

Het betreft in de eerste plaats een binnentankschip dat ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur aan boord heeft. Tevens dient de schipper zeker te hebben gesteld dat alle overige ruimten binnen de ladingzone met inbegrip van de sloptanks leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan de atmosfeer in deze ruimten ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20 % van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en waarvan de ruimten gesloten zijn.

De schipper dient op grond van artikel 2.2 zich tevens gemeld te hebben aan de Havenmeester.

 

Eerste lid, onderdeel b

Voorts betreft het een zeetankschip dat geladen of leeg is van ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur of brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius, waarbij tevens voorwaarde is dat deze tanks ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20 % van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en die niet aan de scheepshuid grenzen en:

  • -

    door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • -

    er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen;

  • -

    tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven;

  • -

    er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en;

  • -

    er maximaal 1 schip langszij ligt.

Deze laatste criteria werden voorheen in de ontheffingen opgenomen. Door deze nu in het artikel op te nemen, neemt het aantal gevraagde ontheffingen aanzienlijk af.

 

Voor deze schepen geldt ook de meldplicht bedoeld in artikel 2.2. Voorafgaand aan het innemen van ligplaats dient het melden te geschieden, zodat bekend is dat er zich een tankschip in de haven bevindt en onder welke omstandigheden, zodat daarop middels toezicht kan worden geanticipeerd. Indien een tankschip niet aan de criteria voldoet van dit artikel, dan is ligplaats nemen in de haven verboden tenzij op grond van het derde lid ontheffing is verkregen.

 

Eerste lid, onderdeel c

Onderdeel c stelt regels aangaande een combinatietankschip. Een combinatietankschip is gebouwd om afwisselend vloeibare of droge lading te vervoeren, en kunnen er zich tengevolge van dit afwisselend vervoer brandbare ladingresiduen in de sloptanks bevinden. Indien het combinatietankschip geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, kan het schip in de haven afmeren, voorzover het combinatietankschip voldoet aan de criteria van dit artikel. Het combinatietankschip dient zich op grond van artikel 2.3 tevens te melden. Indien het schip niet voldoet aan de gestelde criteria van dit artikel, is ligplaats nemen in de haven in beginsel verboden en kan het schip een ontheffing aanvragen.

In verband met internationale verplichtingen ten aanzien van de dubbelwandigheid van de scheepsromp van combinatietankschepen is nagenoeg de hele wereld-combinatietankervloot niet meer geschikt voor het vervoer van aardolie. Deze schepen worden gesloopt of

vervoeren nog uitsluitend droge bulk lading. Bij werfbeurten worden meer en meer de olierestanten verwijderd en nemen de veiligheidsrisico's voor deze schepen af. De hele regeling aangaande combinatietankschepen is hierop aangepast en vereenvoudigd. Een melding als bedoeld in artikel 2.3 in samenhang met het gestelde in dit artikel en de

handhaving van de regeling biedt voldoende garantie voor de havenveiligheid.

 

Eerste lid, onderdeel d

Ten slotte betreft het tankschepen voorzien van een schoonmaakcertificaat of indien kortstondig ligplaats wordt genomen op een daartoe aangewezen autoafzetplaats voor het aan of van boord zetten van de auto, te bunkeren bij een bunkerschip of indien het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen, is het verbod tot het nemen van ligplaats in de havens niet van toepassing.

 

Artikel 2.2 Melding ligplaats tankschip in de haven

Dit artikel is nieuw en regelt de meldplicht voor een tankschip dat voornemens is om ligplaats te nemen in de haven en dat voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b. Het betreft hier een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.

Naast de elektronische mag een binnentankschip (welke valt onder artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2) een melding ook doorgeven per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail op telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com

 

Deze meldplicht is ter vervanging van bestaande ontheffingenstelsel, voor zover het tankschip voldoet aan het gestelde in het hierboven genoemde artikel.

 

Artikel 2.3 Melding combinatietankschip

Deze meldverplichting is een aanvulling op de melding op grond van de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart (RCLZ) voor een combinatietankschip die losgestorte bulklading in vaste vorm lost of daarmee geladen wordt.

De melding omvat de eventuele aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen, de stuwage en het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer boven de brandbare ladingrestanten.

Aan de hand van deze melding kan getoetst worden of het combinatietankschip voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Voldoet het combinatietankschip hier aan, dan kan het ter ladingbehandeling afmeren in de havens.

De melding vindt plaats per fax op faxnummer 010-252.1600 of per e-mail op cmh@portofrotterdam.com

 

Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden

Artikel 2.4 (oude artikel 4.3 van de Havenverordening Schiedam 2004) geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen. Het verbod richt zich niet alleen op de kapitein of de schipper, maar tevens op alle andere personen, door de toevoeging van de zinsnede “een ieder”. Zie voor een toelichting hierop tevens de toelichting op artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening.

 

Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. In het eerste lid onder b, zijn tevens de beperkingen en voorschriften opgenomen uit de thans bestaande ontheffing terzake, zodat deze ontheffing (en aanvraag) kan vervallen, voor zover de drie dagen niet wordt overschreden en wordt voldaan aan de in het artikel gestelde criteria.

 

Het eerste lid is ook van toepassing ten aanzien van de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan drie dagen.

 

Indien de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

 

Artikel 2.5 Melding verrichten van werkzaamheden

Dit artikel is nieuw en regelt een meldplicht voor een schip dat voornemens is om scheepsreparatiewerkzaamheden uit te voeren buiten een werf of herstellingsinrichting, voorzover het schip geen droge ladingschip is en geen gevaarlijke stoffen als lading aan boord heeft. Reparaties aan schepen bij een werf of herstellingsinrichting vallen, met uitzondering van het ligplaats nemen, buiten de werking van het Havenreglement.

 

Deze meldplicht is ter vervanging van een ontheffingenstelsel, voor zover de scheepsreparatie ten hoogste drie dagen duurt. Indien uit de melding blijkt dat de reparatie meer dan drie dagen duurt, kan de Havenmeester op grond van het tweede lid van artikel 2.4 ontheffing verlenen.

 

De melding voor het verrichten van werkzaamheden geschiedt via een Electronic Data Interchange (EDI). Deze meldingen worden verricht via Port Infolink.

Bij het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip kan de melding per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com

 

Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen

Artikel 2.6 (oude artikel 4.4 van de Havenverordening Schiedam 2004) regelt het ontsmetten van schepen. Het verbod van behandeling van lading van schepen met (bepaalde) gassen is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en wordt derhalve niet langer in de Havenbeheersverordening geregeld.

 

Het in het eerste lid opgenomen verbod is beperkt tot het nemen van ligplaats. Tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip kunnen risico's ontstaan voor het havengebied. In verband met de veiligheid van deze omgeving, is het noodzakelijk dat de havenmeester instemt met het nemen van ligplaats door een schip en met het op die bepaalde plaats verrichten van ontsmettingsactiviteiten in de haven.

 

In het tweede lid is het begrip “zeeschip” gewijzigd in “schip”, als gevolg waarvan de bepaling tevens van toepassing is op binnenschepen. Hierdoor wordt de bepaling in overeenstemming gebracht met de bestaande praktijk. De redactie van het tweede lid houdt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan vanzelfsprekend eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen. Voorts is het tweede lid beperkt tot schepen, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer.

 

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

 

Artikel 2.7 Deugdelijk afmeren

Het eerste lid van artikel 2.7 (artikel 3.3 van de Havenverordening Schiedam 2004 oud) bepaalt dat het verboden is te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd. Door de formulering “het is een ieder verboden” richt de norm zich op een ieder. Door deze formulering kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting om het schip eerst deugdelijk af te (laten) meren.

 

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen wordt voorkomen.

 

Tengevolge van veranderingen in de atmosfeer worden schepen, ook in de haven, vaker geconfronteerd met zware stormen en extreme weersomstandigheden. Dit heeft in het recente verleden regelmatig tot gevolg gehad dat afgemeerde schepen van de wal of van boeimeringen losbraken en door de storm in de haven op drift geraakten. Dit heeft inmiddels ook tot buitengewone schade geleid. In het tweede lid, onder a, wordt voor zeeschepen met een lengte van meer dan 120 meter voorgeschreven dat een sleeptros op het voordek gebruiksklaar dient te liggen. Dit is van belang voor een losgebroken schip dat door aangesnelde sleepboten, middels de sleeptros, kan worden aangepakt en voor verder driften kan worden behoed. Teneinde het losbreken zo veel mogelijk te voorkomen, zijn onder b en c kwaliteitseisen opgenomen waaraan een afgemeerd schip dient te voldoen. Deze eisen zijn een kopie van de Guidlines on Mooring van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum).

Indien een zeeschip afmeert in een boeienspan dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, het zeeschip af te meren met de boeg in de heersende windrichting en wordt ten minste één anker gepresenteerd.

 

Artikel 2.8 Gebruik van ankers

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van een anker gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig ten anker wordt gegaan.

 

Het gebruikmaken van een anker is, op grond van onderdeel a van het eerste lid, wel toegestaan indien ligplaats wordt genomen in een boeienspan of op een palenligplaats. Vanzelfsprekend mag het anker niet in de nabijheid van een boei of een paal worden neergelaten aangezien het anker de boei of paal zou kunnen beschadigen.

 

Tevens is het gebruik van een anker toegestaan indien dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.

 

Indien een drijvende kraan zijn anker wil gebruiken, dient dit gemeld te worden aan de havenmeester. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com

 

Tot slot kan het college op grond van het vierde lid ontheffing verlenen van het verbod om een anker te gebruiken.

 

Artikel 2.9 Gebruik van spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van spudpalen gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig een schip zijn spudpalen gebruikt.

 

Het verbod geldt niet indien dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 van de Havenbeheersverordening.

Tot slot kan het college op grond van het tweede lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om spudpalen te gebruiken.

 

Artikel 2.10 Generatorverbod

In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd.

 

Uitgangspunt is dat binnenschepen die direct of indirect zijn afgemeerd op een ligplaats die in het beheer is bij de gemeente Schiedam en indien deze ligplaats voorzien is van een mogelijkheid voor afname van walstroom ten behoeve van dat binnenschip, het binnenschip geen gebruik maakt van een generator.

 

Om kenbaar te maken waar het verbod om een generator te gebruiken geldt, worden gebieden door het college als zodanig nader aangewezen. Het aanwijzen van deze gebieden geschiedt in de praktijk – namens het college – door de havenmeester.

 

Voor zover het gebieden betreft – al dan niet in beheer bij de gemeente Schiedam – waar walstroom beschikbaar is, maar die niet als zodanig zijn aangewezen, geldt er geen verbod om een generator te gebruiken.

 

§ 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk

 

Artikel 3.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking

De zoneringsregeling voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen in verpakking is ten opzichte van het oude Havenreglement gevaarlijke stoffen (1999) onveranderd. Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen bepalingen. Bijlage I is een overzichtelijk schema. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I.

 

Artikel 3.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk

Toegevoegd is een nieuw artikel voor een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft en die in de haven afmeert. Het innemen van een ligplaats door deze tankschepen kan risico inhouden voor de woonomgeving. Vandaar dat voor deze zeetankschepen een verbod is opgenomen om ligplaats te nemen binnen een afstand als aangegeven in Bijlage I, die geldt voor zone A en zone B. Er is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor die gevallen waarin het innemen van ligplaats verantwoord wordt geacht.

 

Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm

In artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement is de verplichting opgenomen om vóór vertrek van een zeeschip dat in dat artikel genoemde schadelijke of gevaarlijke stoffen in verpakking vervoert, bepaalde gegevens te melden aan de bevoegde autoriteit van de betreffende haven. In de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart is neergelegd welke gegevens gemeld moeten worden en aan wie gemeld moet worden. In artikel 3.3 is de aanvullende verplichting opgenomen om ten minste drie uur voor aanvang ook melding te maken van het voornemen tot het laden van bovengenoemde stoffen. Met deze kennis kan rekening worden gehouden met het toewijzen van ligplaatsen in de nabijheid van het zeeschip dat geladen wordt met de genoemde stoffen in verpakte vorm. Ook is de melding van belang voor de toepassing van de zogeheten zoneringsregeling (zie ook toelichting bij artikel 3.1).

 

De melding vindt elektronisch plaats via een Electronic Data Interchange (EDI) en wordt verricht via Port Infolink.

 

§ 4 Regeling bunkercontrolelijst

 

Artikel 4.1 Bunkercontrolelijst

Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is een bepaling van beperkte omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is te vinden in het ISGOTT.

 

Artikel 4.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie

De meldverplichting aangaande het bunkeren van zeeschepen is uitgebreid met een meldplicht in verband met het terugpompen van bunkerolie van het zeeschip naar de bunkerlichter. Bunkeren of terugpompen leveren een soortgelijk risico op. Tevens is een meldverplichting opgenomen met betrekking tot het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen. Er bestaat ook een mogelijkheid dat de havenmeester van de verplichtingen vrijstelling verleend.

 

In de praktijk kan het voorkomen dat meerdere bunkerschepen tegelijkertijd een schip bevoorraden. In principe is dit niet bezwaarlijk. Echter hierdoor mag geen gevaar of hinder ontstaan voor de overige scheepvaart. Indien bijvoorbeeld twee bunkerschepen naast elkaar liggen op een plaats waar dit de scheepvaart hinder oplevert, kan de havenmeester een bunkerschip een aanwijzing op grond van artikel 6.1 Havenbeheersverordening Schiedam 2010 geven om (tijdelijk) elders te gaan liggen om hinder te voorkomen.

 

De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010.252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com

 

§ 5 Het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen

 

Artikel 5.1 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen

Op een schoonmaakschip zijn verschillende wettelijke regimes van toepassing. Het schip moet in het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of zijn opgenomen in de vergunning van de walinrichting. Het gebruik dient te voldoen aan de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs). Zoals eerder vermeld is het regime van het Havenreglement aanvullend van aard. De verhouding van artikel 5.1 van dit reglement ten opzichte van de genoemde wetten is als volgt.

 

Het begrip schadelijke en gevaarlijke stoffen in de zin van de Havenbeheersverordening en dit reglement wijkt af van de begrippen in de Wet milieubeheer. De regels in en op grond van de Wet milieubeheer op het gebied van het schoonmaken van schepen hebben betrekking op ‘scheepsafvalstoffen’ en ‘bedrijfsafvalstoffen’. Dit reglement sluit met het begrip ‘schadelijke stoffen’ aan bij de Wvvs en met het begrip ‘gevaarlijke stoffen’ in de Havenbeheersverordening wordt bedoeld de stoffen die staan vermeld in de IMDG-Code, de Bulk Chemical Code en het ADN. Daarnaast hanteert de havenverordening het begrip ‘scheepsafval’ dat een brede omschrijving kent van al het afval afkomstig van een schip (bijv. ook alle vaste materialen).

 

De begripsomschrijvingen van de Havenbeheersverordening en dit reglement omvatten dan ook meer stoffen dan de stoffen genoemd in de Wet milieubeheer. De ontvangst van scheepsafvalstoffen (waaronder gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij schoonmaakwerkzaamheden) is door middel van een vergunningensysteem afdoende geregeld in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit inzamelen afvalstoffen. De voorschriften van artikel 5.1 van dit reglement zijn aanvullend van aard en hebben betrekking op de schoonmaakschepen. In dit artikel wordt het overkoepelende begrip ‘afvalstoffen’ gebruikt waarmee alle afvalstoffen aan boord van een schoon te maken schip worden bedoeld. De definitie van dit begrip is opgenomen in artikel 1.1 van dit Havenreglement.

 

Het eerste lid van artikel 5.1 bevat de verplichting voor schoonmaakschepen om alle afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken aan boord te nemen. Voor de ontdoener geldt op grond van de Wet milieubeheer de plicht om scheepsafvalstoffen af te geven aan een instantie die daarvoor een vergunning heeft. Het is wenselijk om een verplichting voor de schoonmaker op te nemen om alle aanwezige soorten afvalstoffen mee te nemen. Op die manier kan goed toezicht gehouden worden op de afvalstromen binnen de Schiedamse haven.

 

Schoonmaakschepen mogen op grond van het tweede lid uitsluitend afvalstoffen aan boord hebben. Deze verplichting is opgenomen om te voorkomen dat schoonmaakschepen naast afvalstoffen ook lading aan boord vervoeren.

 

De voorschriften in het derde en vierde lid hebben betrekking op water dat door het schoonmaakschip opnieuw wordt gebruikt voor het schoonmaken van ladingruimen die leeg zijn van laatstelijk vervoerde droge lading. Deze bepalingen dienen ter versterking van het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Wanneer de schoonmaakschepen voorzien zijn van voorraadtanks en doelmatige filterinstallaties wordt een eventuele prikkel om dit water te lozen op het oppervlaktewater weggenomen.

 

Op het zogeheten S-formulier (artikel 6, tweede lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen), waarop de ontvangst van afvalstoffen wordt aangegeven, moeten ook de afvalstoffen, ontstaan uit schoonmaakwerkzaamheden, worden genoteerd. Een afschrift van het ondertekende S-formulier met daarop aangegeven de ingenomen hoeveelheden afvalstoffen moet worden afgegeven aan het schoongemaakte schip. Vervolgens moet de exploitant van het schoonmaakschip periodiek een afschrift van het zogeheten stoffenregistratieformulier (waarop een overzicht staat van de op de verschillende S-formulieren genoteerde hoeveelheden ingezamelde afvalstoffen) aan de Havenmeester van Schiedam doen toekomen. Op deze wijze houdt de Havenmeester een goed overzicht van alle afvalstromen binnen de Schiedamse haven.

 

Artikel 5.2 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen

Voor aanvang van het schoonmaken dienen aan de Havenmeester via telefoon, marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, fax of e-mail de volgende gegevens te worden gemeld:

  • -

    naam van het schoonmaakschip;

  • -

    naam van het schoon te maken schip;

  • -

    waar het schoonmaken plaatsvindt;

  • -

    welke stoffen in de schoon te maken ruimten betreft;

  • -

    tijdstip aanvang van schoonmaken en verwachte duur.

 

De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 en e-mail cmh@portofrotterdam.com

 

Artikel 5.3 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen

In artikel 5.3 (oude artikel 7.5 van de Havenverordening 2004) is een meldplicht opgenomen betreffende de afgifte van scheepsafvalstoffen. De kapitein van een zeeschip, dat een schadelijke stof aan boord heeft, zorgt er voor dat zijn voornemen tot afgifte van die stof ten minste 24 uur van tevoren aan de havenmeester wordt gemeld.

 

Aangezien de kapitein daarbij tevens het bedrijf moet vermelden aan wie de schadelijke stoffen worden afgegeven, zal eerst overeenstemming met dit bedrijf moeten zijn bereikt over de ontvangst van die stoffen. De termijn van 24 uur is in overeenstemming met de meldingstermijn van gevaarlijke stoffen en is ook de gebruikelijke termijn voor de melding van aankomst van het zeeschip. De termijn van 24 uur is niet verplicht voor de afgifte van niet afgiftplichtige stoffen.

 

De melding dient elektronisch te geschieden via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.

 

Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

Nederland heeft op 2 juli 1983 het (gewijzigde) Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen geratificeerd. Dit zogenaamde Marpol-Verdrag heeft tot doel verontreiniging van de zee (en van de kusten) tengevolge van het lozen van schadelijke afvalstoffen van schepen te voorkomen.

Het betreft afvalstoffen, afkomstig uit de normale bedrijfsvoering aan boord, zoals olierestanten en oliehoudende mengsels, schadelijke vloeibare chemicaliën, gevaarlijke en voor het milieu schadelijke stoffen in verpakte vorm, sanitair afval en vuilnis. Het Marpol-Verdrag is geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs).

 

Op basis van het onderhavige artikel 5.4 kunnen bedrijven worden aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorzieningen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wvvs, om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij kunnen 3 groepen van bedrijven worden onderscheiden: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).

 

Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Ter voorkoming van een te grote belasting van de zuiverings­installaties van deze bedrijven mogen zij, op basis van hun lozingsvergunningen, slechts afvalstoffen, die bij het laden, lossen of repareren van zeeschepen zijn ontstaan, in ontvangst nemen. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.

 

Artikel 5.5 Aanvraag van een aanwijzing

Tot op heden wordt aan de aanvrager van een aanwijzing van een bedrijf met ontvangstvoorzieningen een formulier gezonden waarop is vermeld welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De gegevens komen overeen met de inhoud van het genoemde formulier.

Deels betreft het het overleggen van gegevens, zoals een milieuvergunning of een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel. Deels dient de aanvrager bepaalde zaken aannemelijk te maken, zoals de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.

 

§ 6 Dienstverlening

 

Paragraaf 6 is de voormalige paragraaf 5 uit de Havenverordening 2004.

 

Afdeling 1 Algemeen

In afdeling 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen inzake het vastmaken en losmaken van schepen en personen vervoer in de haven.

 

Artikel 6.1.1 Begripsbepaling

Onder lengte wordt in deze paragraaf verstaan:

96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is. Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de constructiewaterlijn worden genomen.

 

Artikel 6.1.2 Keuring van schepen

Op basis van artikel 5.1 van de Havenbeheersverordening kan het college regels stellen inzake de bouw, inrichting en uitrusting van bepaalde schepen die dienstverlenende werkzaamheden verrichten. Hieraan wordt uitvoering gegeven in paragraaf 6 van dit Havenreglement. Hierin worden technische eisen gesteld aan vastmakersboten, kleine vaartuigen die personen vervoeren en communicatievaartuigen.

 

In het eerste lid is bepaald dat de keuringsinstellingen die door de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn erkend voor het keuren van schepen voor de vaart in de haven van Schiedam en hiervoor een verklaring van deugdelijkheid afgeven. Er mag worden verondersteld dat bedrijven die worden erkend door de genoemde instantie, ook voor het keuren van enkele kleine, in de haven varende schepen voldoende geschikt zijn.

 

Artikel 6.1.3 Eisen aan schepen en bemanning

In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van schippers van schepen die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren en het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning. De schepen moeten zijn gekeurd overeenkomstig artikel 6.1.2 of zijn voorzien van een certificaat van onderzoek als bedoeld in het Binnenvaartbesluit. De schipper moet in het bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.

 

De schipper houdt een verklaring van deugdelijkheid of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.

 

Het college kan op grond van het derde lid ontheffing verlenen van het vereiste van een groot vaarbewijs en de verklaring van deugdelijkheid voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 personen of minder. Aanleiding voor deze opname is de trend dat met snelle boten personen (in het kader van bijv. bedrijfsuitjes) over de rivier wordt gevaren. Om het mogelijk te maken dat dit soort schepen af kunnen meren, kan het college in deze gevallen ontheffing van het bepaalde in artikel 6.1.3 verlenen.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat het in principe niet wordt toegestaan dat deze schepen met een ontheffing in de havens komen.

 

Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen

Afdeling 2 bevat voorschriften inzake het vast- en losmaken van schepen.

 

Artikel 6.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen

Dit artikel bevat het algemene verbod tot het verrichten van diensten van een bootman. Schepen groter dan 75 meter moeten worden vast- en losgemaakt door een bootman. Schepen van 75 meter of kleiner die gevaarlijke stoffen bevatten, moeten eveneens door een bootman worden vast- en losgemaakt. Deze grens van 75 meter hangt samen met nieuwe voorschriften voor loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 1995. Voor de plicht gebruik te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods: op historische gronden valt de “vastmaakplicht” samen met de loodsplicht. In de Schiedamse haven zijn schepen met een lengte van 75 meter of meer loodsplichtig, onafhankelijk van de plaats in de haven.

 

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op het verbod diensten van bootman te verrichten. De mogelijkheid om vast te kunnen maken door bemanningsleden van het schip zelf is opgenomen voor gevallen waarbij geen hulp van derden is vereist, bijvoorbeeld indien vanwege de afmetingen van het schip het voorschrijven van professionele hulp niet redelijk zou zijn. Voorkomen moet worden dat ruimte wordt geboden voor situaties waarbij de bemanning op de kade achterblijft, het schip losmaakt en vervolgens met de auto naar de nieuwe ligplaats gaat om het schip vast te leggen. Het oprekken van de mogelijkheden om “met eigen bemanning los en vast te maken” zou immers kunnen leiden tot het ontstaan van semi-roeiersmaatschappijen, zonder daartoe opgeleid personeel, met als gevolg veiligheidsrisico’s en onbeheersbaarheid van het logistieke scheepsafwikkelingsproces (beschikbaarheid loodsen en slepers). Voorts werkt een dergelijke verruiming onderbemand varen in de hand en bestaat het gevaar dat de bemanningsleden de afmeerlocatie niet tijdig zullen bereiken. Bovendien zou het beschikbaarheids- en kwaliteitsniveau van de bootmannen kunnen worden aangetast.

 

Artikel 6.2.2 Beroep en verplichtingen bootman

Dit artikel regelt de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep bootman. De vergunning bootman is vervallen en vervangen door voorschriften genoemd in dit artikel. Alle eisen die worden gesteld aan het uitoefenen van het beroep bootman zijn in dit artikel opgenomen. De bootman moet ofwel een opleiding Bootman, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg hebben afgesloten of over relevante ervaring beschikken. Tevens moet hij zijn aangesloten bij een erkende bootliedenorgansatie.

 

In het tweede lid wordt bepaald dat de bootman voorzien moet zijn van een legitimatiebewijs en het toont op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken. Bedrijven of personen kunnen van deze bepaling gebruik maken voor het controleren van de bootman. Voor toezichthouders is deze bevoegdheid tot controle al geregeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 6.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie

Dit artikel bevat de voorwaarden voor erkenning van een bootliedenorganisatie. Het bedrijf moet voorzien zijn van een ISO certificaat en beschikken over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld. Ook draagt het bedrijf zorg voor regelmatig overleg met andere nautische dienstverleners in de haven, zoals loodsen en havensleepdiensten. Het bedrijf draagt zorg voor een goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en het materieel, teneinde adequate diensten te kunnen verlenen. Dit houdt in dat in volcontinudienst, per uur, ten minste drie zeeschepen afzonderlijk in verschillende situaties wat betreft afmeting, type en locatie kunnen worden vast of losgemaakt. Tot slot verstrekt het bedrijf legitimatiebewijzen aan bootlieden.

 

Afdeling 3 Personen vervoer over water

In afdeling 3 zijn de bepalingen betreffende het personenvervoer in de haven, rondvaarten en veer- en taxidiensten opgenomen. De verschillende categorieën vaartuigen worden niet meer genoemd, omdat dat in de praktijk tot verwarring aanleiding gaf.

 

Artikel 6.3.1 Toepassingsgebied

In dit artikel is geregeld dat deze afdeling van toepassing is op alle wateren binnen de gemeente.

 

Artikel 6.3.2 Communicatievaren

Voor het varen met een communicatievaartuig is een vergunning nodig. Communicatievaren, het tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar schepen, is zonder vergunning toegestaan indien het geschied met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.

 

Artikel 6.3.3 In- en ontschepen van passagiers

In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers. Tevens wordt de schipper de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat geen ongewenste personen op haventerreinen worden afgezet. Dit is in het kader van port-security een meer prominente rol gaan spelen.

 

Artikel 6.3.4 Bekendmaking

In het kader van kenbaarheid wat personenvervoer over water kost, wordt in artikel 6.3.4 de exploitant verplicht om aan boord van het schip en bij aanlegplaatsen de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend bekend te maken. Dit geldt ook voor de dienstregeling en de beschikbaarheid van het vervoer, alsmede de vervoersvoorwaarden.

 

Artikel 6.3.5 Maximum snelheid personenvervoer en communicatievaren in de haven

Het is op grond van het Binnenvaartpolitiereglement voor snelle motorboten (klein schip van minder dan 20 meter dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen) verboden harder dan 20 km per uur te varen.

 

Artikel 8.06 van het Binnenvaartpolitiereglement maakt het voor de bevoegde autoriteit mogelijk om een andere maximumsnelheid vast te stellen. In dit artikel wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

 

In de buitendijkse havens, is het voor personenvervoerders en communicatievaarders toegestaan om in plaats van maximaal 20 km per uur, maximaal 40 km per uur te varen. De afwijking van de maximum snelheid geldt dus enkel en alleen voor personenvervoerders en communicatievaarders, het overige scheepvaartverkeer dient zich onverkort aan de in het Binnenvaartpolitiereglement opgenomen maximum snelheid van 20 km per uur ten opzicht van het water te houden.

 

Het tweede lid bepaalt dat de verhoogde maximumsnelheid van 40 km per uur voor vervoer van personen en communicatievaarders niet geldt indien het zicht minder dan 500 meter bedraagt. Personenvervoerders en communicatievaarders mogen dan niet harder dan 20 km per uur varen.

 

Vanzelfsprekend moet een snelle motorboot – ongeacht met welke snelheid het vaart – zich aan artikel 6.20 Binnenvaartpolitiereglement houden. Artikel 6.20 bepaalt dat een schip zijn snelheid zodanig moet regelen, dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een varend of een stilliggend schip of drijvend voorwerp of aan een werk zou kunnen worden veroorzaakt wordt vermeden.

 

Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen

Afdeling 4 bevat voorschriften inzake het zeevast zetten van containers aan boord van grote zeeschepen (het sjorren). De aanleiding voor het opnemen van deze regels is in de eerste plaats gelegen in de zorg voor een goede dienstverlening door sjorbedrijven in de Schiedamse haven. Het is in het belang van de haven dat er voldoende sjorders beschikbaar zijn op alle tijdstippen van de dag. Met name grote containerschepen varen binnen zeer strakke tijdschema's. Het is niet wenselijk dat door een gebrek aan voldoende sjorders een schip van zijn tijdschema zou moeten afwijken. Voor een goede dienstverlening is ook de kwaliteit van de sjorder van belang.

 

In de tweede plaats worden deze eisen gesteld in verband met de veiligheid van de sjorders, het schip en de omgeving van het schip, tijdens het vastzetten van de containers. De werkzaamheden van de sjorders vinden plaats onder alle omstandigheden, dag en nacht en vaak onder grote tijdsdruk. Het feit dat containers zeven hoog worden gestapeld op schepen brengt eveneens de nodige gevaren met zich mee.

 

Tot slot speelt in dat verband een rol dat het vervoer per container wereldwijd nog steeds toeneemt. Een sjorbedrijf is een bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met het vastzetten door middel van sjorringen van containers aan boord van zeeschepen. Deze regels hebben derhalve alleen betrekking op het vastzetten van containers. Het vastzetten van andere lading, dan wel het vastzetten van trailers (bij ro-ro schepen) valt buiten het bereik van deze regels. Aangezien juist het sjorren van gestapelde containers gevaar voor het schip, de omgeving van het schip en de sjorders met zich meebrengt, is de nadruk gelegd op werkzaamheden aan containers. Bovendien speelt een rol dat, zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, vooral bij containervervoer het vaar- en tijd schema zeer strikt is. Een goede en veilige dienstverlening is derhalve juist bij containervervoer van belang. Het is overigens niet van belang of het bedrijf, naast sjoractiviteiten, tevens andere activiteiten verricht.

 

Artikel 6.4.1 Verbod sjorren

In dit artikel is in het eerste lid bepaald dat het verboden is om aan boord van een zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld door een sjorder die in dienst is van een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Een sjorder die zelfstandig sjorwerkzaamheden verricht, zonder te zijn aangesloten bij een bedrijf dat is voorzien van een vergunning, is derhalve in overtreding. Tevens is in dit artikel bepaald dat gekwalificeerde bemanning, de zogenaamde kernbemanning van een schip met een lengte tot 170 meter, zelf de aan boord geplaatste containers kan vastzetten.

 

Voor zeeschepen met een lengte van 170 meter of meer (deepsea containerschepen) dient altijd gebruik gemaakt te worden van sjorders die zijn aangesloten bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Vanwege het feit dat op laatstgenoemde schepen bovendeks containers soms zeven of acht containers hoog worden gestapeld is het uit oogpunt van veiligheid in de haven en de omgeving van belang dat sjorren op verantwoorde wijze geschiedt.

 

De op het zeeschip aanwezige kernbemanning, zijnde de bemanning die op grond van internationale regelgeving aan boord verplicht aanwezig moet zijn om een zeeschip veilig te kunnen varen, navigeren en manoeuvreren, wordt in deze in ieder geval als voldoende gekwalificeerd beschouwd om containers te sjorren op zeeschepen met een lengte van maximaal 170 meter. Indien op een zeeschip gebruik gemaakt wordt van andere bemanningsleden dan de bovengenoemde kernbemanning moet ten aanzien van deze bemanning aan de havenmeester worden aangetoond dat zij over een zodanige mate van ervaring en opleiding beschikt dat het sjorren op veilige en verantwoorde wijze kan geschieden.

 

Artikel 6.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf

In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een sjorbedrijf moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De onderdelen a en b zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Door het opnemen van onderdeel a wordt beoogd te voorkomen dat de scheepvaart onnodig oponthoud ondervindt, doordat er geen sjorders beschikbaar zijn voor het vastzetten of losmaken van containers. Door middel van onderdeel b, waarin de eis tot ISO-certificering is opgenomen, wordt gewaarborgd dat bedrijven met een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering in de haven actief zijn. Op basis van onderdeel c is het sjorbedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat uitsluitend wordt gewerkt met sjorders die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen worden nader uitgewerkt in artikel 6.4.3. De vergunning kan worden ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Onderdeel d regelt dat aan sjorders door het sjorbedrijf een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een pasfoto en naam, geboorteplaats en geboortedatum vermeld. Tevens dient op het legitimatiebewijs de naam van het sjorbedrijf te staan.

 

Artikel 6.4.3 Verplichtingen sjorders

Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070, met goed gevolg heeft afgesloten.

Indien de sjorder bij indiensttreding, waarbij vanzelfsprekend geen sprake hoeft te zijn van een vast dienstverband, reeds beschikt over ten minste één jaar ervaring, is hij vrijgesteld van de opleidingsplicht.

 

In de tweede plaats dient het sjorbedrijf ervoor te zorgen dat zijn personeel voldoende betrouwbaar is. De sjorders moeten om die reden zijn voorzien van een verklaring omtrent het gedrag. Het sjorbedrijf controleert dit zelf.

 

Tot slot moet een sjorder voldoende herkenbaar zijn en is derhalve voorzien van een legitimatiebewijs, waaruit duidelijk blijkt bij welk sjorbedrijf hij werkzaam is en dat tevens enkele persoonlijke gegevens bevat. Door het opnemen van deze bepaling wordt het mogelijk te controleren of de sjorder werkzaam is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.

 

§ 7 Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer

 

De volgende overwegingen liggen ten grondslag aan deze paragraaf:

  • -

    dat in het havengebied van Schiedam werkzaamheden worden verricht met behulp van schepen, waarvoor geen voorschriften bestaan die verband houden met de veiligheid van het gebruikte varende materieel in relatie tot die werkzaamheden;

  • -

    dat in dit havengebied personen worden vervoerd, met schepen waarvoor geen certificaat van onderzoek is vereist ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, en;

  • -

    dat het noodzakelijk is om in het belang van de orde en veiligheid in de haven eisen te stellen aan deze schepen.

 

De gestelde eisen zijn duidelijk geformuleerd en spreken voor zich.

 

§ 8 Aanwijzing havenmeester

Op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010 wijst het college van burgemeester en wethouders de havenmeester van Schiedam aan. Op grond van dit artikel wordt het hoofd van de divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. aangewezen als havenmeester.

 

§ 9 Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 9.1 Intrekking regelingen

In dit artikel staat de regeling die wordt ingetrokken.

 

Artikel 9.2 Overgangsrecht

Voor zover van toepassing behouden toestemmingen, als bedoeld in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010, die zijn afgegeven op grond van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen, hun geldigheid onder de voorwaarden die ten tijde van de afgifte zijn gesteld.

 

Het tweede lid regelt dat indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze nadere regels een aanvraag om toestemming op grond van een van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen is ingediend en waarop nog niet is beslist, dat die aanvraag om een toestemming op grond van deze nadere regels wordt afgehandeld.

 

Voor zover het een bezwaarschrift betreft die gericht is tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming (die is genomen op grond van één van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen), regelt het derde lid dat op het bezwaarschrift wordt beslist met toepassing van deze nadere regels.

 

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt dat het Havenreglement in werking treedt op de dag van publicatie.

 

Artikel 9.4 Citeertitel

Dit artikel regelt de citeertitel, te weten “Havenreglement Schiedam 2011” of “HrS 2011”.

 

Bijlagen

 

Bijlage I: Zoneringsregeling

De omvangrijke bijlagen van het voorgaande havenreglement zijn teruggebracht tot een enkele, overzichtelijke Bijlage I. In deze nieuwe bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden gehouden wanneer een schip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking aan boord ligplaats wil nemen in de haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDG-Code van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester van Schiedam wordt rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling.

 

Bijlage I als bedoeld in artikelen 3.1 en 3.2 van het Havenreglement Schiedam 2011

 

IMDG Klasse

Zone A: Zeeschepen en binnenschepen

0-100 m tot woonconcentratie

Zone B: Zeeschepen

100-300 m tot woonconcentratie

Zone C: Zeeschepen

300-500 m tot woonconcentratie

Zone D: Zeeschepen

500-1500 m tot woonconcentratie

Buitenzone Zeeschepen

Min. 1500 m tot woonconcentratie

1.1>1.6

Verboden voor:

Totale hoeveelheid:

Klasse 1.1, 1.2, 1.5: >125 kg

Klasse 1.3, 1.4 (uitgezonderd 1.4S): > 500 kg

Klasse 1.4S: > 1000 kg

Verboden voor:

Totale hoeveelheid:

Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >500 kg

Klasse 1.3, 1.4 > 30.000 kg

Verboden voor:

Totale hoeveelheid:

Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >30.000 kg

Klasse 1.3, 1.4 > 120.000 kg

Onbeperkt

Onbeperkt

 

2.1

Verboden voor: 

totale hoeveelheid klasse 2.1 >10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >13.000 kg voor de VN nummers: 1032, 1036, 1041, 1061, 1063, 1083, 1085, 1087, 1912

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

2.2

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

2.3

Verboden

Verboden voor de VN nummers: 

1017, 1026, 1048, 1050, 1053, 1067, 1069, 1076, 1082, 2188, 2192, 2199, 2202, 2204, 2418, 2676

 

Onbeperkt voor de VN nummers:

1008, 1016, 1023, 1045, 1071, 1612, 1660, 1859, 1911, 1953, 1955, 2190, 2198, 2417, 2451, 2600, 3303, 3304, 3305, 3306

Resterende VN nummers van de klasse 2.3 zijn verboden in een verpakking met een lading >13000 kg.

 

Verboden in verpakking met een lading >1300 kg voor de VN nummers: 

1017, 1026, 1048, 1050, 1053, 1067, 1069, 1076, 1082, 2188, 2192, 2199, 2202, 2204, 2418, 2676

 

 

Verboden met meer dan 10 tankcontainers (per stuk >13.000 kg) aan boord met VN nummer 1017, 1067 of 1082

 

Verboden met meer dan 5 tankcontainers met VN nummer 1017, 1067 of 1082 indien met deze containers laad- en/of loshandelingen worden verricht. 

 

Onbeperkt

3

Verboden voor de VN nummers: 

2478, 2481, 2486

Verboden voor: 

totale hoeveelheid klasse 3 >10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers: 

2478, 2481, 2486

 

Verboden in tankcontainers met een lading >13.000 kg voor de VN nummers: 

2478, 2481, 2486

Onbeperkt

Onbeperkt

4.1>4.3

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

5.1

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

5.2

Verboden voor: 

totale hoeveelheid klasse 5.2 > 10.000 kg

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

6.1

Verboden voor de VN nummers: 

1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334, 2477, 2480, 2482

 

Verboden voor: 

totale hoeveelheid klasse 6.1 >10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers: 

1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334, 2477, 2480, 2482

 

Verboden in tankcontainers met een lading >13.000 kg voor de VN nummers: 

1092, 1238, 1239, 1889, 2334, 2477, 2482

 

 

Onbeperkt

Onbeperkt

6.2

Valt onder het besluit GGO en voedsel- en warenwetgeving

7

Verboden voor de VN nummers: 

2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet

Verboden voor de VN nummers: 

2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet

Valt onder de kernenergiewet

8

Verboden voor de VN nummers: 

1052, 1744, 1786, 1790

 

Verboden voor: 

totale hoeveelheid klasse 8 > 10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers: 

1052, 1744, 1786, 1790

 

 

Verboden in verpakking met een lading >13000 kg voor de VN nummers: 

1052, 1744, 1786, 1790

 

 

Onbeperkt

Onbeperkt

9

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

 

Gewichten in deze bijlage gelden voor de stoffen en de verpakking, containergewicht wordt buiten

beschouwing gelaten.