Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Het college van Burgemeester en Wethouders; |
Citeertitel | Havenreglement Schiedam 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen.
De artikelen 2.1 en 5.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010 en artikel 8.06, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-06-2011 | 06-01-2020 | nieuwe regeling | 21-06-2011 Het Nieuwe Stadsblad, gemeenteberichten d.d. 29-06-2011. | 11INT00281 |
Hoofdstuk 2 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de havens
Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats in de havens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij:
het een binnentankschip betreft:
waarvan de schipper heeft zeker gesteld dat alle (overige) ruimten binnen de ladingzone inclusief de sloptanks, leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en de atmosfeer in deze tank(s) ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en waarvan de tanks gesloten zijn;
Direct nadat een combinatietankschip als bedoeld in het eerste lid, onder c, ligplaats in de haven neemt, begint de erkend gasdeskundige zijn onderzoek en worden ten spoedigste de gegevens van de afgegeven verklaring mondeling gemeld en gelijkdaaropvolgend schriftelijk bevestigd, aan de havenmeester.
Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden
Het is voor een ieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:
het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend en per scheepsbezoek aan de haven van Schiedam de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:
indien de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;
Artikel 2.5 Melding verrichten van werkzaamheden
Met uitzondering van een droge ladingschip dat geen gevaarlijke stoffen als lading aan boord heeft, worden voor ieder ander schip dat geen ligplaats heeft op of bij een Wet milieubeheer vergunninghoudende scheepswerf of herstellingsinrichting, voorafgaand aan de in artikel 2.4 bedoelde werkzaamheden, de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen
Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.
Hoofdstuk 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm
Het voornemen tot het laden van een gevaarlijke of schadelijke stof in verpakking, als bedoeld in artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement in samenhang met de RCLZ, aan boord van een zeeschip wordt overeenkomstig de RCLZ ten minste drie uur voorafgaande aan het laden aan de havenmeester gemeld.
Hoofdstuk 4 Regeling bunkercontrolelijst
Artikel 4.1 Bunkercontrolelijst
Artikel 4.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie
Hoofdstuk 5 Het in ontvangst nemen van scheepafvalstoffen
Artikel 5.1 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen
Aan boord van een schoonmaakschip of een inzamelvaartuig genomen vloeibare, vaste of verpakte scheepsafvalstoffen worden vermeld op een daartoe strekkend stoffenregistratieformulier waarvan een model is opgenomen in een bijlage van de vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen.
De exploitant van het schoonmaakschip of inzamelvaartuig zorgt dat de ingevulde en ondertekende formulieren, bedoeld in het zevende, uiterlijk acht dagen na afloop van de kalendermaand waarin de ontvangst of ontstaan van de afvalstoffen heeft plaatsgevonden in het bezit zijn van de havenmeester en bewaart de exploitant de afschriften van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren ten minste zes maanden aan boord van het schoonmaakschip.
Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen
Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening, aandoen om te laden, te lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden.
In deze paragraaf wordt verstaan onder lengte: lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Meetbrievenwet 1981.
Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen
Artikel 6.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie
Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze:
aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel, en;
Afdeling 3 Personenvervoer over water
Artikel 6.3.1 Toepassingsgebied
De artikelen 6.3.2, 6.3.3 en 6.3.4 zijn van toepassing op alle wateren binnen de gemeente.
Artikel 6.3.2 Communicatievaren
Het is verboden zonder een door het college verleende vergunning te communicatievaren tenzij het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
De exploitant van personenvervoer over water, met uitzondering van een exploitant van communicatievaren, maakt bij de aanlegplaatsen en aan boord van het schip bekend:
Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen
Artikel 6.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf
Het college verleent een vergunning voor een sjorbedrijf, indien het sjorbedrijf:
Hoofdstuk 7 Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer
In de nabijheid van de motorinstallatie is één draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg of zijn twee draagbare blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk aanwezig met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel.
Artikel 7.15 Voldoende uitzicht
Vanaf de stuurstelling van het schip is er voldoende uitzicht in alle richtingen voor een veilige vaart.
Artikel 7.19 Vloeibaar gasinstallatie
Vloeibaargasinstallaties zijn aan boord van het schip aangelegd door een erkend installatiebureau. Koppelingen, verdampers en aansluitslangen mogen de houdbaarheidsdatum niet overschrijden.
Toelichting bij het Havenreglement Schiedam 2011
Het Havenreglement Schiedam 2010 (verder Havenreglement) vindt zijn (wettelijke) basis in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010. Voor een uitgebreide toelichting over de achtergronden van de aanleiding van de wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij de Havenbeheers-verordening Schiedam 2010 (verder Havenbeheersverordening).
De naam Havenreglement gevaarlijke stoffen (1999), is in 2011 veranderd in “Havenreglement Schiedam 2010”, aangezien er meerdere zaken worden geregeld in dit Havenreglement dan uitsluitend gevaarlijke stoffen.
In omvang is het Havenreglement niet toegenomen. De regels omtrent de petroleumhavens zijn verwijderd, aangezien Schiedam thans geen petroleumhavens voor de overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen kent. Voorts zijn er wel weer regels opgenomen aangaande de dienstverlening in de haven en veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer.
Zoals aangegeven wordt de juridische basis van het Havenreglement gevormd door de artikelen 2.1 en 5.1 van de Havenbeheersverordening op grond waarvan de gemeenteraad ons college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: college) de bevoegdheid gedelegeerd heeft om een nadere invulling te geven van de in die artikelen bedoelde normen. De bevoegdheden die voortvloeien uit dit reglement worden vervolgens gemandateerd aan de Havenmeester van Schiedam, die op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening, door ons college is aangewezen.
Tevens vormt artikel 8.06, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement de wettelijke basis voor artikel 6.3.5.
De vaststelling van dit Havenreglement draagt aanzienlijk bij aan de deregulering en verminderd de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De havenregelgeving is per voorschrift bezien of voor een minder belastend instrument kon worden gekozen.
Waar mogelijk is het Havenreglement vereenvoudigd en zijn voorschriften geschrapt. Daarbij is overigens geen concessie gedaan aan het huidige veiligheidsniveau. Bij de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
De bepalingen in het Havenreglement zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving zoals de Havenbeheersverordening en rijksregelgeving. Wat het laatstgenoemde betreft kunnen in het bijzonder worden genoemd het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart, de Regeling vervoer van gevaarlijke stoffen door zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet milieubeheer.
Het Havenreglement is van toepassing binnen het gebied dat staat omschreven in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening. Dit is alleen anders indien expliciet aangegeven is dat het van toepassing is op een beperkter of ruimer gebied.
In dit deel van de toelichting wordt, voor zover noodzakelijk, per artikel een nadere toelichting gegeven.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel zijn de omschrijvingen neergelegd van de begrippen die in het Havenreglement worden gehanteerd. Naast deze begrippen gelden de begripsomschrijvingen van artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010.
De meeste begripsomschrijvingen spreken voor zich, hieronder zijn enkele bijzondere toegelicht.
Behandeling van een gevaarlijke stof
Deze begripsomschrijving omvat niet alleen de overslag, maar ook verschillende andere soorten handelingen aan boord van een schip (zoals het intern verpompen of mengen, maar ook schoonmaken), die vanwege de aard van de stoffen een bepaald risico inhouden.
Ook brandstofolie van binnenvaartschepen valt onder het toepassingsbereik.
In deze definitie wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college – zoals voorheen het geval was – deze stoffen niet nader aan te wijzen.
Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven
Artikel 2.1 regelt onder welke voorwaarden tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven mogen liggen, waarbij wordt opgemerkt dat onder het in dit artikel gebruikte begrip ladingresidu mede gasvormige ladingrestanten dient te worden verstaan.
Tankschepen (zowel zeetankschepen als binnentankschepen) kunnen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (waaronder ook gasvormige ladingsresiduen worden verstaan) aan boord hebben en kunnen om die reden ook grote risico’s met zich meebrengen. Uitgangspunt is dat deze schepen zoveel mogelijk uit de havens worden geweerd. In principe kunnen deze schepen alleen ligplaats nemen in de Rotterdamse petroleumhavens. Op dit uitgangspunt is een aantal in dit artikel opgesomde uitzonderingen mogelijk.
Het betreft in de eerste plaats een binnentankschip dat ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur aan boord heeft. Tevens dient de schipper zeker te hebben gesteld dat alle overige ruimten binnen de ladingzone met inbegrip van de sloptanks leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan de atmosfeer in deze ruimten ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20 % van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en waarvan de ruimten gesloten zijn.
De schipper dient op grond van artikel 2.2 zich tevens gemeld te hebben aan de Havenmeester.
Voorts betreft het een zeetankschip dat geladen of leeg is van ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur of brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius, waarbij tevens voorwaarde is dat deze tanks ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20 % van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en die niet aan de scheepshuid grenzen en:
Deze laatste criteria werden voorheen in de ontheffingen opgenomen. Door deze nu in het artikel op te nemen, neemt het aantal gevraagde ontheffingen aanzienlijk af.
Voor deze schepen geldt ook de meldplicht bedoeld in artikel 2.2. Voorafgaand aan het innemen van ligplaats dient het melden te geschieden, zodat bekend is dat er zich een tankschip in de haven bevindt en onder welke omstandigheden, zodat daarop middels toezicht kan worden geanticipeerd. Indien een tankschip niet aan de criteria voldoet van dit artikel, dan is ligplaats nemen in de haven verboden tenzij op grond van het derde lid ontheffing is verkregen.
Onderdeel c stelt regels aangaande een combinatietankschip. Een combinatietankschip is gebouwd om afwisselend vloeibare of droge lading te vervoeren, en kunnen er zich tengevolge van dit afwisselend vervoer brandbare ladingresiduen in de sloptanks bevinden. Indien het combinatietankschip geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, kan het schip in de haven afmeren, voorzover het combinatietankschip voldoet aan de criteria van dit artikel. Het combinatietankschip dient zich op grond van artikel 2.3 tevens te melden. Indien het schip niet voldoet aan de gestelde criteria van dit artikel, is ligplaats nemen in de haven in beginsel verboden en kan het schip een ontheffing aanvragen.
In verband met internationale verplichtingen ten aanzien van de dubbelwandigheid van de scheepsromp van combinatietankschepen is nagenoeg de hele wereld-combinatietankervloot niet meer geschikt voor het vervoer van aardolie. Deze schepen worden gesloopt of
vervoeren nog uitsluitend droge bulk lading. Bij werfbeurten worden meer en meer de olierestanten verwijderd en nemen de veiligheidsrisico's voor deze schepen af. De hele regeling aangaande combinatietankschepen is hierop aangepast en vereenvoudigd. Een melding als bedoeld in artikel 2.3 in samenhang met het gestelde in dit artikel en de
handhaving van de regeling biedt voldoende garantie voor de havenveiligheid.
Ten slotte betreft het tankschepen voorzien van een schoonmaakcertificaat of indien kortstondig ligplaats wordt genomen op een daartoe aangewezen autoafzetplaats voor het aan of van boord zetten van de auto, te bunkeren bij een bunkerschip of indien het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen, is het verbod tot het nemen van ligplaats in de havens niet van toepassing.
Artikel 2.2 Melding ligplaats tankschip in de haven
Dit artikel is nieuw en regelt de meldplicht voor een tankschip dat voornemens is om ligplaats te nemen in de haven en dat voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b. Het betreft hier een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.
Naast de elektronische mag een binnentankschip (welke valt onder artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2) een melding ook doorgeven per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail op telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com
Deze meldplicht is ter vervanging van bestaande ontheffingenstelsel, voor zover het tankschip voldoet aan het gestelde in het hierboven genoemde artikel.
Artikel 2.3 Melding combinatietankschip
Deze meldverplichting is een aanvulling op de melding op grond van de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart (RCLZ) voor een combinatietankschip die losgestorte bulklading in vaste vorm lost of daarmee geladen wordt.
De melding omvat de eventuele aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen, de stuwage en het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer boven de brandbare ladingrestanten.
Aan de hand van deze melding kan getoetst worden of het combinatietankschip voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Voldoet het combinatietankschip hier aan, dan kan het ter ladingbehandeling afmeren in de havens.
De melding vindt plaats per fax op faxnummer 010-252.1600 of per e-mail op cmh@portofrotterdam.com
Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden
Artikel 2.4 (oude artikel 4.3 van de Havenverordening Schiedam 2004) geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden.
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen. Het verbod richt zich niet alleen op de kapitein of de schipper, maar tevens op alle andere personen, door de toevoeging van de zinsnede “een ieder”. Zie voor een toelichting hierop tevens de toelichting op artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening.
Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. In het eerste lid onder b, zijn tevens de beperkingen en voorschriften opgenomen uit de thans bestaande ontheffing terzake, zodat deze ontheffing (en aanvraag) kan vervallen, voor zover de drie dagen niet wordt overschreden en wordt voldaan aan de in het artikel gestelde criteria.
Het eerste lid is ook van toepassing ten aanzien van de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan drie dagen.
Indien de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.
Artikel 2.5 Melding verrichten van werkzaamheden
Dit artikel is nieuw en regelt een meldplicht voor een schip dat voornemens is om scheepsreparatiewerkzaamheden uit te voeren buiten een werf of herstellingsinrichting, voorzover het schip geen droge ladingschip is en geen gevaarlijke stoffen als lading aan boord heeft. Reparaties aan schepen bij een werf of herstellingsinrichting vallen, met uitzondering van het ligplaats nemen, buiten de werking van het Havenreglement.
Deze meldplicht is ter vervanging van een ontheffingenstelsel, voor zover de scheepsreparatie ten hoogste drie dagen duurt. Indien uit de melding blijkt dat de reparatie meer dan drie dagen duurt, kan de Havenmeester op grond van het tweede lid van artikel 2.4 ontheffing verlenen.
De melding voor het verrichten van werkzaamheden geschiedt via een Electronic Data Interchange (EDI). Deze meldingen worden verricht via Port Infolink.
Bij het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip kan de melding per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com
Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen
Artikel 2.6 (oude artikel 4.4 van de Havenverordening Schiedam 2004) regelt het ontsmetten van schepen. Het verbod van behandeling van lading van schepen met (bepaalde) gassen is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en wordt derhalve niet langer in de Havenbeheersverordening geregeld.
Het in het eerste lid opgenomen verbod is beperkt tot het nemen van ligplaats. Tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip kunnen risico's ontstaan voor het havengebied. In verband met de veiligheid van deze omgeving, is het noodzakelijk dat de havenmeester instemt met het nemen van ligplaats door een schip en met het op die bepaalde plaats verrichten van ontsmettingsactiviteiten in de haven.
In het tweede lid is het begrip “zeeschip” gewijzigd in “schip”, als gevolg waarvan de bepaling tevens van toepassing is op binnenschepen. Hierdoor wordt de bepaling in overeenstemming gebracht met de bestaande praktijk. De redactie van het tweede lid houdt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan vanzelfsprekend eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen. Voorts is het tweede lid beperkt tot schepen, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer.
In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Artikel 2.7 Deugdelijk afmeren
Het eerste lid van artikel 2.7 (artikel 3.3 van de Havenverordening Schiedam 2004 oud) bepaalt dat het verboden is te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd. Door de formulering “het is een ieder verboden” richt de norm zich op een ieder. Door deze formulering kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting om het schip eerst deugdelijk af te (laten) meren.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen wordt voorkomen.
Tengevolge van veranderingen in de atmosfeer worden schepen, ook in de haven, vaker geconfronteerd met zware stormen en extreme weersomstandigheden. Dit heeft in het recente verleden regelmatig tot gevolg gehad dat afgemeerde schepen van de wal of van boeimeringen losbraken en door de storm in de haven op drift geraakten. Dit heeft inmiddels ook tot buitengewone schade geleid. In het tweede lid, onder a, wordt voor zeeschepen met een lengte van meer dan 120 meter voorgeschreven dat een sleeptros op het voordek gebruiksklaar dient te liggen. Dit is van belang voor een losgebroken schip dat door aangesnelde sleepboten, middels de sleeptros, kan worden aangepakt en voor verder driften kan worden behoed. Teneinde het losbreken zo veel mogelijk te voorkomen, zijn onder b en c kwaliteitseisen opgenomen waaraan een afgemeerd schip dient te voldoen. Deze eisen zijn een kopie van de Guidlines on Mooring van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum).
Indien een zeeschip afmeert in een boeienspan dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, het zeeschip af te meren met de boeg in de heersende windrichting en wordt ten minste één anker gepresenteerd.
Artikel 2.8 Gebruik van ankers
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van een anker gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig ten anker wordt gegaan.
Het gebruikmaken van een anker is, op grond van onderdeel a van het eerste lid, wel toegestaan indien ligplaats wordt genomen in een boeienspan of op een palenligplaats. Vanzelfsprekend mag het anker niet in de nabijheid van een boei of een paal worden neergelaten aangezien het anker de boei of paal zou kunnen beschadigen.
Tevens is het gebruik van een anker toegestaan indien dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.
Indien een drijvende kraan zijn anker wil gebruiken, dient dit gemeld te worden aan de havenmeester. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com
Tot slot kan het college op grond van het vierde lid ontheffing verlenen van het verbod om een anker te gebruiken.
Artikel 2.9 Gebruik van spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van spudpalen gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig een schip zijn spudpalen gebruikt.
Het verbod geldt niet indien dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 van de Havenbeheersverordening.
Tot slot kan het college op grond van het tweede lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om spudpalen te gebruiken.
In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd.
Uitgangspunt is dat binnenschepen die direct of indirect zijn afgemeerd op een ligplaats die in het beheer is bij de gemeente Schiedam en indien deze ligplaats voorzien is van een mogelijkheid voor afname van walstroom ten behoeve van dat binnenschip, het binnenschip geen gebruik maakt van een generator.
Om kenbaar te maken waar het verbod om een generator te gebruiken geldt, worden gebieden door het college als zodanig nader aangewezen. Het aanwijzen van deze gebieden geschiedt in de praktijk – namens het college – door de havenmeester.
Voor zover het gebieden betreft – al dan niet in beheer bij de gemeente Schiedam – waar walstroom beschikbaar is, maar die niet als zodanig zijn aangewezen, geldt er geen verbod om een generator te gebruiken.
§ 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 3.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking
De zoneringsregeling voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen in verpakking is ten opzichte van het oude Havenreglement gevaarlijke stoffen (1999) onveranderd. Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen bepalingen. Bijlage I is een overzichtelijk schema. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I.
Artikel 3.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk
Toegevoegd is een nieuw artikel voor een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft en die in de haven afmeert. Het innemen van een ligplaats door deze tankschepen kan risico inhouden voor de woonomgeving. Vandaar dat voor deze zeetankschepen een verbod is opgenomen om ligplaats te nemen binnen een afstand als aangegeven in Bijlage I, die geldt voor zone A en zone B. Er is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor die gevallen waarin het innemen van ligplaats verantwoord wordt geacht.
Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm
In artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement is de verplichting opgenomen om vóór vertrek van een zeeschip dat in dat artikel genoemde schadelijke of gevaarlijke stoffen in verpakking vervoert, bepaalde gegevens te melden aan de bevoegde autoriteit van de betreffende haven. In de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart is neergelegd welke gegevens gemeld moeten worden en aan wie gemeld moet worden. In artikel 3.3 is de aanvullende verplichting opgenomen om ten minste drie uur voor aanvang ook melding te maken van het voornemen tot het laden van bovengenoemde stoffen. Met deze kennis kan rekening worden gehouden met het toewijzen van ligplaatsen in de nabijheid van het zeeschip dat geladen wordt met de genoemde stoffen in verpakte vorm. Ook is de melding van belang voor de toepassing van de zogeheten zoneringsregeling (zie ook toelichting bij artikel 3.1).
De melding vindt elektronisch plaats via een Electronic Data Interchange (EDI) en wordt verricht via Port Infolink.
§ 4 Regeling bunkercontrolelijst
Artikel 4.1 Bunkercontrolelijst
Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is een bepaling van beperkte omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is te vinden in het ISGOTT.
Artikel 4.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie
De meldverplichting aangaande het bunkeren van zeeschepen is uitgebreid met een meldplicht in verband met het terugpompen van bunkerolie van het zeeschip naar de bunkerlichter. Bunkeren of terugpompen leveren een soortgelijk risico op. Tevens is een meldverplichting opgenomen met betrekking tot het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen. Er bestaat ook een mogelijkheid dat de havenmeester van de verplichtingen vrijstelling verleend.
In de praktijk kan het voorkomen dat meerdere bunkerschepen tegelijkertijd een schip bevoorraden. In principe is dit niet bezwaarlijk. Echter hierdoor mag geen gevaar of hinder ontstaan voor de overige scheepvaart. Indien bijvoorbeeld twee bunkerschepen naast elkaar liggen op een plaats waar dit de scheepvaart hinder oplevert, kan de havenmeester een bunkerschip een aanwijzing op grond van artikel 6.1 Havenbeheersverordening Schiedam 2010 geven om (tijdelijk) elders te gaan liggen om hinder te voorkomen.
De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010.252.1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com
§ 5 Het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen
Artikel 5.1 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen
Op een schoonmaakschip zijn verschillende wettelijke regimes van toepassing. Het schip moet in het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of zijn opgenomen in de vergunning van de walinrichting. Het gebruik dient te voldoen aan de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs). Zoals eerder vermeld is het regime van het Havenreglement aanvullend van aard. De verhouding van artikel 5.1 van dit reglement ten opzichte van de genoemde wetten is als volgt.
Het begrip schadelijke en gevaarlijke stoffen in de zin van de Havenbeheersverordening en dit reglement wijkt af van de begrippen in de Wet milieubeheer. De regels in en op grond van de Wet milieubeheer op het gebied van het schoonmaken van schepen hebben betrekking op ‘scheepsafvalstoffen’ en ‘bedrijfsafvalstoffen’. Dit reglement sluit met het begrip ‘schadelijke stoffen’ aan bij de Wvvs en met het begrip ‘gevaarlijke stoffen’ in de Havenbeheersverordening wordt bedoeld de stoffen die staan vermeld in de IMDG-Code, de Bulk Chemical Code en het ADN. Daarnaast hanteert de havenverordening het begrip ‘scheepsafval’ dat een brede omschrijving kent van al het afval afkomstig van een schip (bijv. ook alle vaste materialen).
De begripsomschrijvingen van de Havenbeheersverordening en dit reglement omvatten dan ook meer stoffen dan de stoffen genoemd in de Wet milieubeheer. De ontvangst van scheepsafvalstoffen (waaronder gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij schoonmaakwerkzaamheden) is door middel van een vergunningensysteem afdoende geregeld in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit inzamelen afvalstoffen. De voorschriften van artikel 5.1 van dit reglement zijn aanvullend van aard en hebben betrekking op de schoonmaakschepen. In dit artikel wordt het overkoepelende begrip ‘afvalstoffen’ gebruikt waarmee alle afvalstoffen aan boord van een schoon te maken schip worden bedoeld. De definitie van dit begrip is opgenomen in artikel 1.1 van dit Havenreglement.
Het eerste lid van artikel 5.1 bevat de verplichting voor schoonmaakschepen om alle afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken aan boord te nemen. Voor de ontdoener geldt op grond van de Wet milieubeheer de plicht om scheepsafvalstoffen af te geven aan een instantie die daarvoor een vergunning heeft. Het is wenselijk om een verplichting voor de schoonmaker op te nemen om alle aanwezige soorten afvalstoffen mee te nemen. Op die manier kan goed toezicht gehouden worden op de afvalstromen binnen de Schiedamse haven.
Schoonmaakschepen mogen op grond van het tweede lid uitsluitend afvalstoffen aan boord hebben. Deze verplichting is opgenomen om te voorkomen dat schoonmaakschepen naast afvalstoffen ook lading aan boord vervoeren.
De voorschriften in het derde en vierde lid hebben betrekking op water dat door het schoonmaakschip opnieuw wordt gebruikt voor het schoonmaken van ladingruimen die leeg zijn van laatstelijk vervoerde droge lading. Deze bepalingen dienen ter versterking van het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Wanneer de schoonmaakschepen voorzien zijn van voorraadtanks en doelmatige filterinstallaties wordt een eventuele prikkel om dit water te lozen op het oppervlaktewater weggenomen.
Op het zogeheten S-formulier (artikel 6, tweede lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen), waarop de ontvangst van afvalstoffen wordt aangegeven, moeten ook de afvalstoffen, ontstaan uit schoonmaakwerkzaamheden, worden genoteerd. Een afschrift van het ondertekende S-formulier met daarop aangegeven de ingenomen hoeveelheden afvalstoffen moet worden afgegeven aan het schoongemaakte schip. Vervolgens moet de exploitant van het schoonmaakschip periodiek een afschrift van het zogeheten stoffenregistratieformulier (waarop een overzicht staat van de op de verschillende S-formulieren genoteerde hoeveelheden ingezamelde afvalstoffen) aan de Havenmeester van Schiedam doen toekomen. Op deze wijze houdt de Havenmeester een goed overzicht van alle afvalstromen binnen de Schiedamse haven.
Artikel 5.2 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen
Voor aanvang van het schoonmaken dienen aan de Havenmeester via telefoon, marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, fax of e-mail de volgende gegevens te worden gemeld:
De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010-252.1000, faxnummer 010-252.1600, VHF kanaal 14 en e-mail cmh@portofrotterdam.com
Artikel 5.3 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen
In artikel 5.3 (oude artikel 7.5 van de Havenverordening 2004) is een meldplicht opgenomen betreffende de afgifte van scheepsafvalstoffen. De kapitein van een zeeschip, dat een schadelijke stof aan boord heeft, zorgt er voor dat zijn voornemen tot afgifte van die stof ten minste 24 uur van tevoren aan de havenmeester wordt gemeld.
Aangezien de kapitein daarbij tevens het bedrijf moet vermelden aan wie de schadelijke stoffen worden afgegeven, zal eerst overeenstemming met dit bedrijf moeten zijn bereikt over de ontvangst van die stoffen. De termijn van 24 uur is in overeenstemming met de meldingstermijn van gevaarlijke stoffen en is ook de gebruikelijke termijn voor de melding van aankomst van het zeeschip. De termijn van 24 uur is niet verplicht voor de afgifte van niet afgiftplichtige stoffen.
De melding dient elektronisch te geschieden via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.
Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen
Nederland heeft op 2 juli 1983 het (gewijzigde) Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen geratificeerd. Dit zogenaamde Marpol-Verdrag heeft tot doel verontreiniging van de zee (en van de kusten) tengevolge van het lozen van schadelijke afvalstoffen van schepen te voorkomen.
Het betreft afvalstoffen, afkomstig uit de normale bedrijfsvoering aan boord, zoals olierestanten en oliehoudende mengsels, schadelijke vloeibare chemicaliën, gevaarlijke en voor het milieu schadelijke stoffen in verpakte vorm, sanitair afval en vuilnis. Het Marpol-Verdrag is geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs).
Op basis van het onderhavige artikel 5.4 kunnen bedrijven worden aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorzieningen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wvvs, om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij kunnen 3 groepen van bedrijven worden onderscheiden: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).
Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Ter voorkoming van een te grote belasting van de zuiveringsinstallaties van deze bedrijven mogen zij, op basis van hun lozingsvergunningen, slechts afvalstoffen, die bij het laden, lossen of repareren van zeeschepen zijn ontstaan, in ontvangst nemen. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.
Artikel 5.5 Aanvraag van een aanwijzing
Tot op heden wordt aan de aanvrager van een aanwijzing van een bedrijf met ontvangstvoorzieningen een formulier gezonden waarop is vermeld welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De gegevens komen overeen met de inhoud van het genoemde formulier.
Deels betreft het het overleggen van gegevens, zoals een milieuvergunning of een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel. Deels dient de aanvrager bepaalde zaken aannemelijk te maken, zoals de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.
Paragraaf 6 is de voormalige paragraaf 5 uit de Havenverordening 2004.
In afdeling 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen inzake het vastmaken en losmaken van schepen en personen vervoer in de haven.
Onder lengte wordt in deze paragraaf verstaan:
96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is. Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de constructiewaterlijn worden genomen.
Artikel 6.1.2 Keuring van schepen
Op basis van artikel 5.1 van de Havenbeheersverordening kan het college regels stellen inzake de bouw, inrichting en uitrusting van bepaalde schepen die dienstverlenende werkzaamheden verrichten. Hieraan wordt uitvoering gegeven in paragraaf 6 van dit Havenreglement. Hierin worden technische eisen gesteld aan vastmakersboten, kleine vaartuigen die personen vervoeren en communicatievaartuigen.
In het eerste lid is bepaald dat de keuringsinstellingen die door de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn erkend voor het keuren van schepen voor de vaart in de haven van Schiedam en hiervoor een verklaring van deugdelijkheid afgeven. Er mag worden verondersteld dat bedrijven die worden erkend door de genoemde instantie, ook voor het keuren van enkele kleine, in de haven varende schepen voldoende geschikt zijn.
Artikel 6.1.3 Eisen aan schepen en bemanning
In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van schippers van schepen die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren en het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning. De schepen moeten zijn gekeurd overeenkomstig artikel 6.1.2 of zijn voorzien van een certificaat van onderzoek als bedoeld in het Binnenvaartbesluit. De schipper moet in het bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.
De schipper houdt een verklaring van deugdelijkheid of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.
Het college kan op grond van het derde lid ontheffing verlenen van het vereiste van een groot vaarbewijs en de verklaring van deugdelijkheid voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 personen of minder. Aanleiding voor deze opname is de trend dat met snelle boten personen (in het kader van bijv. bedrijfsuitjes) over de rivier wordt gevaren. Om het mogelijk te maken dat dit soort schepen af kunnen meren, kan het college in deze gevallen ontheffing van het bepaalde in artikel 6.1.3 verlenen.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat het in principe niet wordt toegestaan dat deze schepen met een ontheffing in de havens komen.
Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen
Afdeling 2 bevat voorschriften inzake het vast- en losmaken van schepen.
Artikel 6.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen
Dit artikel bevat het algemene verbod tot het verrichten van diensten van een bootman. Schepen groter dan 75 meter moeten worden vast- en losgemaakt door een bootman. Schepen van 75 meter of kleiner die gevaarlijke stoffen bevatten, moeten eveneens door een bootman worden vast- en losgemaakt. Deze grens van 75 meter hangt samen met nieuwe voorschriften voor loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 1995. Voor de plicht gebruik te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods: op historische gronden valt de “vastmaakplicht” samen met de loodsplicht. In de Schiedamse haven zijn schepen met een lengte van 75 meter of meer loodsplichtig, onafhankelijk van de plaats in de haven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op het verbod diensten van bootman te verrichten. De mogelijkheid om vast te kunnen maken door bemanningsleden van het schip zelf is opgenomen voor gevallen waarbij geen hulp van derden is vereist, bijvoorbeeld indien vanwege de afmetingen van het schip het voorschrijven van professionele hulp niet redelijk zou zijn. Voorkomen moet worden dat ruimte wordt geboden voor situaties waarbij de bemanning op de kade achterblijft, het schip losmaakt en vervolgens met de auto naar de nieuwe ligplaats gaat om het schip vast te leggen. Het oprekken van de mogelijkheden om “met eigen bemanning los en vast te maken” zou immers kunnen leiden tot het ontstaan van semi-roeiersmaatschappijen, zonder daartoe opgeleid personeel, met als gevolg veiligheidsrisico’s en onbeheersbaarheid van het logistieke scheepsafwikkelingsproces (beschikbaarheid loodsen en slepers). Voorts werkt een dergelijke verruiming onderbemand varen in de hand en bestaat het gevaar dat de bemanningsleden de afmeerlocatie niet tijdig zullen bereiken. Bovendien zou het beschikbaarheids- en kwaliteitsniveau van de bootmannen kunnen worden aangetast.
Artikel 6.2.2 Beroep en verplichtingen bootman
Dit artikel regelt de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep bootman. De vergunning bootman is vervallen en vervangen door voorschriften genoemd in dit artikel. Alle eisen die worden gesteld aan het uitoefenen van het beroep bootman zijn in dit artikel opgenomen. De bootman moet ofwel een opleiding Bootman, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg hebben afgesloten of over relevante ervaring beschikken. Tevens moet hij zijn aangesloten bij een erkende bootliedenorgansatie.
In het tweede lid wordt bepaald dat de bootman voorzien moet zijn van een legitimatiebewijs en het toont op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken. Bedrijven of personen kunnen van deze bepaling gebruik maken voor het controleren van de bootman. Voor toezichthouders is deze bevoegdheid tot controle al geregeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 6.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie
Dit artikel bevat de voorwaarden voor erkenning van een bootliedenorganisatie. Het bedrijf moet voorzien zijn van een ISO certificaat en beschikken over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld. Ook draagt het bedrijf zorg voor regelmatig overleg met andere nautische dienstverleners in de haven, zoals loodsen en havensleepdiensten. Het bedrijf draagt zorg voor een goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en het materieel, teneinde adequate diensten te kunnen verlenen. Dit houdt in dat in volcontinudienst, per uur, ten minste drie zeeschepen afzonderlijk in verschillende situaties wat betreft afmeting, type en locatie kunnen worden vast of losgemaakt. Tot slot verstrekt het bedrijf legitimatiebewijzen aan bootlieden.
Afdeling 3 Personen vervoer over water
In afdeling 3 zijn de bepalingen betreffende het personenvervoer in de haven, rondvaarten en veer- en taxidiensten opgenomen. De verschillende categorieën vaartuigen worden niet meer genoemd, omdat dat in de praktijk tot verwarring aanleiding gaf.
Artikel 6.3.1 Toepassingsgebied
In dit artikel is geregeld dat deze afdeling van toepassing is op alle wateren binnen de gemeente.
Artikel 6.3.2 Communicatievaren
Voor het varen met een communicatievaartuig is een vergunning nodig. Communicatievaren, het tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar schepen, is zonder vergunning toegestaan indien het geschied met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
Artikel 6.3.3 In- en ontschepen van passagiers
In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers. Tevens wordt de schipper de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat geen ongewenste personen op haventerreinen worden afgezet. Dit is in het kader van port-security een meer prominente rol gaan spelen.
In het kader van kenbaarheid wat personenvervoer over water kost, wordt in artikel 6.3.4 de exploitant verplicht om aan boord van het schip en bij aanlegplaatsen de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend bekend te maken. Dit geldt ook voor de dienstregeling en de beschikbaarheid van het vervoer, alsmede de vervoersvoorwaarden.
Artikel 6.3.5 Maximum snelheid personenvervoer en communicatievaren in de haven
Het is op grond van het Binnenvaartpolitiereglement voor snelle motorboten (klein schip van minder dan 20 meter dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen) verboden harder dan 20 km per uur te varen.
Artikel 8.06 van het Binnenvaartpolitiereglement maakt het voor de bevoegde autoriteit mogelijk om een andere maximumsnelheid vast te stellen. In dit artikel wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
In de buitendijkse havens, is het voor personenvervoerders en communicatievaarders toegestaan om in plaats van maximaal 20 km per uur, maximaal 40 km per uur te varen. De afwijking van de maximum snelheid geldt dus enkel en alleen voor personenvervoerders en communicatievaarders, het overige scheepvaartverkeer dient zich onverkort aan de in het Binnenvaartpolitiereglement opgenomen maximum snelheid van 20 km per uur ten opzicht van het water te houden.
Het tweede lid bepaalt dat de verhoogde maximumsnelheid van 40 km per uur voor vervoer van personen en communicatievaarders niet geldt indien het zicht minder dan 500 meter bedraagt. Personenvervoerders en communicatievaarders mogen dan niet harder dan 20 km per uur varen.
Vanzelfsprekend moet een snelle motorboot – ongeacht met welke snelheid het vaart – zich aan artikel 6.20 Binnenvaartpolitiereglement houden. Artikel 6.20 bepaalt dat een schip zijn snelheid zodanig moet regelen, dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een varend of een stilliggend schip of drijvend voorwerp of aan een werk zou kunnen worden veroorzaakt wordt vermeden.
Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen
Afdeling 4 bevat voorschriften inzake het zeevast zetten van containers aan boord van grote zeeschepen (het sjorren). De aanleiding voor het opnemen van deze regels is in de eerste plaats gelegen in de zorg voor een goede dienstverlening door sjorbedrijven in de Schiedamse haven. Het is in het belang van de haven dat er voldoende sjorders beschikbaar zijn op alle tijdstippen van de dag. Met name grote containerschepen varen binnen zeer strakke tijdschema's. Het is niet wenselijk dat door een gebrek aan voldoende sjorders een schip van zijn tijdschema zou moeten afwijken. Voor een goede dienstverlening is ook de kwaliteit van de sjorder van belang.
In de tweede plaats worden deze eisen gesteld in verband met de veiligheid van de sjorders, het schip en de omgeving van het schip, tijdens het vastzetten van de containers. De werkzaamheden van de sjorders vinden plaats onder alle omstandigheden, dag en nacht en vaak onder grote tijdsdruk. Het feit dat containers zeven hoog worden gestapeld op schepen brengt eveneens de nodige gevaren met zich mee.
Tot slot speelt in dat verband een rol dat het vervoer per container wereldwijd nog steeds toeneemt. Een sjorbedrijf is een bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met het vastzetten door middel van sjorringen van containers aan boord van zeeschepen. Deze regels hebben derhalve alleen betrekking op het vastzetten van containers. Het vastzetten van andere lading, dan wel het vastzetten van trailers (bij ro-ro schepen) valt buiten het bereik van deze regels. Aangezien juist het sjorren van gestapelde containers gevaar voor het schip, de omgeving van het schip en de sjorders met zich meebrengt, is de nadruk gelegd op werkzaamheden aan containers. Bovendien speelt een rol dat, zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, vooral bij containervervoer het vaar- en tijd schema zeer strikt is. Een goede en veilige dienstverlening is derhalve juist bij containervervoer van belang. Het is overigens niet van belang of het bedrijf, naast sjoractiviteiten, tevens andere activiteiten verricht.
In dit artikel is in het eerste lid bepaald dat het verboden is om aan boord van een zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld door een sjorder die in dienst is van een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Een sjorder die zelfstandig sjorwerkzaamheden verricht, zonder te zijn aangesloten bij een bedrijf dat is voorzien van een vergunning, is derhalve in overtreding. Tevens is in dit artikel bepaald dat gekwalificeerde bemanning, de zogenaamde kernbemanning van een schip met een lengte tot 170 meter, zelf de aan boord geplaatste containers kan vastzetten.
Voor zeeschepen met een lengte van 170 meter of meer (deepsea containerschepen) dient altijd gebruik gemaakt te worden van sjorders die zijn aangesloten bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Vanwege het feit dat op laatstgenoemde schepen bovendeks containers soms zeven of acht containers hoog worden gestapeld is het uit oogpunt van veiligheid in de haven en de omgeving van belang dat sjorren op verantwoorde wijze geschiedt.
De op het zeeschip aanwezige kernbemanning, zijnde de bemanning die op grond van internationale regelgeving aan boord verplicht aanwezig moet zijn om een zeeschip veilig te kunnen varen, navigeren en manoeuvreren, wordt in deze in ieder geval als voldoende gekwalificeerd beschouwd om containers te sjorren op zeeschepen met een lengte van maximaal 170 meter. Indien op een zeeschip gebruik gemaakt wordt van andere bemanningsleden dan de bovengenoemde kernbemanning moet ten aanzien van deze bemanning aan de havenmeester worden aangetoond dat zij over een zodanige mate van ervaring en opleiding beschikt dat het sjorren op veilige en verantwoorde wijze kan geschieden.
Artikel 6.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf
In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een sjorbedrijf moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De onderdelen a en b zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Door het opnemen van onderdeel a wordt beoogd te voorkomen dat de scheepvaart onnodig oponthoud ondervindt, doordat er geen sjorders beschikbaar zijn voor het vastzetten of losmaken van containers. Door middel van onderdeel b, waarin de eis tot ISO-certificering is opgenomen, wordt gewaarborgd dat bedrijven met een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering in de haven actief zijn. Op basis van onderdeel c is het sjorbedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat uitsluitend wordt gewerkt met sjorders die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen worden nader uitgewerkt in artikel 6.4.3. De vergunning kan worden ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Onderdeel d regelt dat aan sjorders door het sjorbedrijf een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een pasfoto en naam, geboorteplaats en geboortedatum vermeld. Tevens dient op het legitimatiebewijs de naam van het sjorbedrijf te staan.
Artikel 6.4.3 Verplichtingen sjorders
Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070, met goed gevolg heeft afgesloten.
Indien de sjorder bij indiensttreding, waarbij vanzelfsprekend geen sprake hoeft te zijn van een vast dienstverband, reeds beschikt over ten minste één jaar ervaring, is hij vrijgesteld van de opleidingsplicht.
In de tweede plaats dient het sjorbedrijf ervoor te zorgen dat zijn personeel voldoende betrouwbaar is. De sjorders moeten om die reden zijn voorzien van een verklaring omtrent het gedrag. Het sjorbedrijf controleert dit zelf.
Tot slot moet een sjorder voldoende herkenbaar zijn en is derhalve voorzien van een legitimatiebewijs, waaruit duidelijk blijkt bij welk sjorbedrijf hij werkzaam is en dat tevens enkele persoonlijke gegevens bevat. Door het opnemen van deze bepaling wordt het mogelijk te controleren of de sjorder werkzaam is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.
§ 7 Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer
De volgende overwegingen liggen ten grondslag aan deze paragraaf:
De gestelde eisen zijn duidelijk geformuleerd en spreken voor zich.
Op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010 wijst het college van burgemeester en wethouders de havenmeester van Schiedam aan. Op grond van dit artikel wordt het hoofd van de divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. aangewezen als havenmeester.
§ 9 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 9.1 Intrekking regelingen
In dit artikel staat de regeling die wordt ingetrokken.
Voor zover van toepassing behouden toestemmingen, als bedoeld in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010, die zijn afgegeven op grond van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen, hun geldigheid onder de voorwaarden die ten tijde van de afgifte zijn gesteld.
Het tweede lid regelt dat indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze nadere regels een aanvraag om toestemming op grond van een van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen is ingediend en waarop nog niet is beslist, dat die aanvraag om een toestemming op grond van deze nadere regels wordt afgehandeld.
Voor zover het een bezwaarschrift betreft die gericht is tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming (die is genomen op grond van één van de in artikel 9.1 ingetrokken regelingen), regelt het derde lid dat op het bezwaarschrift wordt beslist met toepassing van deze nadere regels.
Dit artikel regelt dat het Havenreglement in werking treedt op de dag van publicatie.
Dit artikel regelt de citeertitel, te weten “Havenreglement Schiedam 2011” of “HrS 2011”.
De omvangrijke bijlagen van het voorgaande havenreglement zijn teruggebracht tot een enkele, overzichtelijke Bijlage I. In deze nieuwe bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden gehouden wanneer een schip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking aan boord ligplaats wil nemen in de haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDG-Code van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester van Schiedam wordt rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling.
Bijlage I als bedoeld in artikelen 3.1 en 3.2 van het Havenreglement Schiedam 2011
Gewichten in deze bijlage gelden voor de stoffen en de verpakking, containergewicht wordt buiten