Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2009 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, Art. 36
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | Nieuwe regeling | 08-01-2009 Infopagina 21-1-2009 | Collegebesluit 4-11-2008 |
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 36 van de wet komt voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking de belanghebbende van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar die gedurende een referteperiode aangewezen is geweest op een laag inkomen, op de peildatum een niet meer dan bescheiden vermogen heeft en geen uitzicht heeft op een meer dan laag inkomen.
Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Als één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de bijstandsnorm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Artikel 6. Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 januari 2009.
De Raad voornoemd
de griffier de burgemeester
Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag 2009
Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel in werking treden waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de WWB, maar aan artikel 8 wordt de bepaling toegevoegd dat gemeenten de precieze voorwaarden voor een langdurigheidstoeslag moeten vastleggen in een verordening.
Artikel 36 WWB komt te luiden:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering”.
In deze verordening is de gemeentelijke invulling gegeven aan de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de begrippen langdurig, laag inkomen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.
Door de brede formulering van artikel 36 kunnen ook werkenden, die aan de voorwaarden voldoen, voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. De gemeente is bevoegd om de kring van rechthebbenden naar eigen inzicht te beperken.
De financiële gevolgen van een blijvend recht op de langdurigheidstoeslag voor werkenden zijn niet te voorzien. Hierom is gekozen voor een tussenvorm waarbij na uitstroom uit de uitkering (veelal wegens werk) nog gedurende 36 maanden recht op de langdurigheidstoeslag bestaat. Dit belemmert niet de participatie, past in het gemeentelijk reïntegratiebeleid en voorkomt dat de dreigende armoedeval bij het aanvaarden van werk uitstroombelemmerend werkt.
De hoogte van de toeslag is nu centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen die bij de invoering van de langdurigheidstoeslag in 2004 zijn gebaseerd op het verschil tussen de norm voor een 65-plusser en een 65-minner. De gemeente kan nu zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Hierbij moet worden bedacht dat een te laag bedrag geen recht doet aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor personen die financieel geen mogelijkheden hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het voorkomen van uitstroom en bij wèl uitstroom het op termijn optreden van de armoedeval. Hierom is gekozen voor (nagenoeg) handhaving van de bedragen, zoals die in 2008 gelden. Zie verder onder artikel 4 van de artikelsgewijze toelichting.
Overeenkomstig het overige gemeentelijk minimabeleid is bij een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm sprake van een laag inkomen.
Artikel 1 onder o van de Wet Suwi heeft betrekking op de persoon die een uitkering ontvangt op grond van de:
De ervaring leert en uit onderzoeken van het Nibud blijkt dat mensen die 3 jaar of langer van een laag inkomen afhankelijk zijn over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn. Hierom is gekozen voor een referteperiode van 36 maanden.
In het tweede lid is de aanspraak op langdurigheidstoeslag beperkt tot (gewezen) uitkeringsgerechtigden. Deze algemene formulering impliceert dat neveninkomsten uit of in verband met arbeid ongeacht de hoogte daarvan niet van invloed zijn op de aanspraak op langdurigheidstoeslag. Voorwaarde is alleen dat recht op aanvullende uitkering blijft bestaan. Aangezien uitstroom uit de uitkering niet alleen door werk, maar bijvoorbeeld ook door gezinshereniging kan worden gerealiseerd, is gekozen voor de algemene formulering ‘uitstroom uit de uitkering’.
In het derde lid is bepaald dat een gelimiteerd verblijf buiten Nederland meetelt voor de referteperiode, ook als tijdelijk geen recht op uitkering bestaat. Hierbij is aangesloten bij het gegeven dat bijstandsgerechtigden zonder arbeidsverplichting per kalenderjaar maximaal 3 maanden met behoud van uitkering buiten Nederland mogen verblijven. Wel is de restrictie gemaakt dat dit verblijf buiten een toegestane periode van 4 weken met behoud van uitkering de reïntegratie-activiteiten niet mag belemmeren.
In het eerste lid onder a is het geen uitzicht hebben op een meer dan laag inkomen gekoppeld aan de mate waarin een uitkeringsgerechtigde meewerkt aan diens arbeidsinschakeling. Bij de beoordeling van een toekomstig uitzicht op een meer dan laag inkomen kan de gemeente zich slechts baseren op het gedrag in het verleden.
Het tweede lid onder b sluit studerenden expliciet uit van het recht op langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet geacht worden te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag. De (begrijpelijke) overweging hierbij is dat van studenten niet kan worden gezegd dat zij geen toekomstig uitzicht hebben op inkomensverbetering.
Dit artikel regelt de hoogte van de langdurigheidstoeslag. Uitgegaan is van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Hierdoor kan het bedrag (half)jaarlijks automatisch worden aangepast aan de wijziging van de normbedragen in de WWB.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om als dat nodig is binnen de kaders van deze verordening (aanvullende) beleidsregels vast te stellen.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in onvoorziene gevallen naar redelijkheid en billijkheid een besluit te nemen.
De inwerkingtreding sluit aan bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel is het overgangsrecht geregeld. Aangezien de toeslag in 2009 hoger uitvalt dan in 2008 geldt als de peildatum vóór 1 januari 2009 ligt artikel 36 van de wet oud en als de peildatum na 1 januari 2009 ligt gelden artikel 36 nieuw en de bepalingen van deze verordening.