Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening bijzondere bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand 2004 |
Citeertitel | Verordening bijzondere bijstand gemeente Uden 2004 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, artikel 35
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2004 | 14-12-2006 | Nieuwe regeling | 08-07-2004 Infopagina 21-07-2004 | 2004/48 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Voor zover daarvan in deze verordening niet wordt afgeweken gelden de begripsbepalingen in de Wet werk en bijstand.
In deze verordening wordt voorts verstaan onder:
Aan nader te bepalen categorieën van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten kan, indien aannemelijk dat zij zich in bijzondere omstandigheden bevinden die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de draagkracht te boven gaan, bijzondere bijstand worden verleend zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.
Hoofdstuk 2. Draagkracht en drempelbedrag
Artikel 6. Draagkrachtpercentage
Artikel 38, lid 2, van de wet vindt bij de verlening van bijzondere bijstand geen toepassing.
Hoofdstuk 3. Noodzakelijke kosten van het bestaan
Bij bewoning van een huurwoning, waarvan de woonkosten de voor de belanghebbende van toepassing zijnde maximale huursubsidiegrens krachtens de Huursubsidiewet niet te boven gaan en nog geen dan wel niet volledig aanspraak bestaat op huursubsidie of een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de Huursubsidiewet kan bijzondere bijstand verstrekt worden.
Artikel 9. Aanvullende bijstand in verband met terugval in inkomen
Bij een plotselinge, onvoorziene en niet verwijtbare terugval in inkomen tot op het niveau van de bijstandsnorm, die leidt tot financiële problemen, kan gedurende maximaal zes maanden bijzondere bijstand worden verleend ter grootte van 50% van het te overbruggen verschil in inkomen, voor zover het voorheen genoten hogere inkomen gedurende tenminste één jaar voorafgaande aan de aanvraag werd genoten. De bijstand bedraagt ten hoogste € 200,00 per maand.
Indien in het gezin van de alleenstaande ouder het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind niet meer ten laste van de ouder komt, als gevolg waarvan op de ouder het normbedrag voor een alleenstaande van toepassing is, wordt, mits dit kind tot het huishouden blijft behoren, de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft en de som van de inkomens van die alleenstaande en dat kind lager is dan het bijstandsbedrag dat voor een echtpaar in overeenkomstige omstandigheden zou gelden, aan die alleenstaande bijzondere bijstand verleend ter grootte van het verschil. Ingeval het bedoelde kind een inkomen heeft uit studiefinanciering wordt dit inkomen vastgesteld overeenkomstig artikel 33, lid 2 van de wet.
Artikel 10. Medische en sociaal medische kosten
Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:
het bij vergoeding op grond van de Ziekenfondswet, inclusief de aanvullende verzekering, en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor eigen rekening blijvende deel van de kosten voor de voorzieningen genoemd in die wetten. Hieronder wordt mede verstaan het voor eigen rekening blijvende deel van de noodzakelijk te maken reiskosten als gevolg van de hier bedoelde medische of sociaal medische behandelingen en/of consulten;
Artikel 11. Maatschappelijke kosten
Artikel 12. Aflossing en rente van geldleningen
Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de maandelijkse rente en aflossing van een geldlening welke is aangegaan bij een kredietverlenende instelling voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en/of ter sanering van schulden, indien en voor zover met de aflossing een bedrag gelijk aan 5% van het voor betrokkene geldende bijstandsniveau wordt overschreden.
Artikel 13. Zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar
Artikel 14. Jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting
Aan de alleenstaande van 18 tot 21 jaar, die in een inrichting verblijft, kan bijzondere bijstand worden verleend voor zijn persoonlijke uitgaven, voor zover de eigen middelen en die van zijn ouders niet toereikend zijn of van de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij voor financiële hulp een beroep op zijn ouders doet.
Hoofdstuk 4. Vorm van bijstand
Artikel 15. Noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen
Indien een geldlening op grond van de wet is verstrekt, wordt na drie jaar aflossing overeenkomstig het volgens dit artikel vastgestelde aflossingsbedrag, het restant van de lening omgezet in een bedrag om niet. Met de hiervoor bedoelde geldlening wordt gelijkgesteld de aflossing van een andere geldlening, die voor als noodzakelijk aan te merken kosten is aangegaan.
Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening, waarbij sprake is van vermogen, gebonden in de zelf bewoonde eigen woning met bijbehorend erf, dat de vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34, lid 2, sub d, van de wet te boven gaat, wordt aan de bijstandverlening de verplichting verbonden mee te werken aan de vestiging van een hypothecair pandrecht ter meerdere zekerheid van de nakoming van de aflossingsverplichtingen, als de gehele bijstandverlening binnen het kalenderjaar een bedrag van € 5000,00 te boven gaat.
De bijstand wordt om niet verstrekt, behoudens
Naast bepalingen met betrekking tot bijstandsverlening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kent de WWB ook de verlening van bijzondere bijstand.
Volgens artikel 5, sub d, WWB wordt onder bijzondere bijstand verstaan ‘de bijstand, bedoeld in artikel 35, eerste lid’.
Artikel 35 van de WWB (tekst per 1 januari 2004) luidt:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het College bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een persoon van 65 jaar of ouder, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
De invulling van het wettelijk recht op bijzondere bijstand behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid en de gemeentelijke financiële verantwoordelijkheid. Dit houdt in dat de gemeente zelf nadere regels kan stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze waarop rekening gehouden wordt met het inkomen en vermogen van de belanghebbende, of er al dan niet een drempelbedrag gehanteerd wordt, tot welke normbedragen rekening gehouden wordt met kosten, in welke vorm bijstand wordt verleend etcetera.
In principe behoort de verlening van bijzondere bijstand tot de bevoegdheid van het College van burgemeester en wethouders. Gezien het belang dat de Raad van de gemeente Uden hecht aan bijzondere bijstand en minimabeleid is er voor gekozen de belangrijkste uitgangspunten van bijzondere bijstandverlening in de vorm van een verordening vast te leggen.
In deze verordening worden uitsluitend de hoofdlijnen van bijzondere bijstandsverlening vastgesteld. Een nadere invulling vindt plaats door het College van burgemeester en wethouders door vastlegging in de gemeentelijke richtlijnen, het Handboek WWB. In deze toelichting is op en aantal onderdelen reeds een aanduiding gegeven van de wijze waarop het College van burgemeester en wethouders die nadere invulling vormgeeft.
In de verordening zijn geen kosten opgenomen die te maken hebben met bevordering van -de uitstroom naar- arbeid, zoals scholing, kinderopvang en dergelijke. Onder de WWB zullen deze kosten moeten worden voldaan uit het werkdeel van de gemeentelijke middelen.
Bij deze bepaling is geen definitie opgenomen van de begrippen ‘chronisch zieke’ en ‘gehandicapte’. Er zijn geen eenduidige en sluitende definities van beide begrippen in omloop.
Aspecten die in definities van chronisch zieke tot uiting komen zijn de duur van de ziekte (meer dan zes maanden), de ernst van de ziekte, af te meten aan de beperkingen in het dagelijks leven, en het verloop van de ziekte, die in principe geen kans op definitieve genezing of verbetering vertoont.
Bij het begrip gehandicapte ligt de aandacht vaak op beperkingen in het dagelijks (sociaal) functioneren.
Door geen begripsbepaling op te nemen krijgt het College van burgemeester en wethouders de vrijheid om de uitvoering af te stemmen op die situaties die in het algemeen geacht worden onder de begrippen te vallen.
Dit artikel behoeft voor het overige geen nadere toelichting.
Dit artikel sluit aan op de wetstekst van artikel 35 WWB. In lid 3 en 4 wordt een regeling van categoriale bijzondere bijstand mogelijk gemaakt, en de invulling daarvan wordt neergelegd bij het college van burgemeester en wethouders. Door de aanwijzing van categorieën personen, kosten en uit te keren bedragen op te dragen aan het College van burgemeester en wethouders wordt flexibel inspelen op ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Via het budgetrecht van de Raad, de verantwoording van het College van burgemeester en wethouders over de uitvoering en de algemene controlerende taak van de Raad behoudt de Raad invloed op de bij het college neergelegde verantwoordelijkheid.
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt dat er geen limitatieve opsomming van bijzondere kosten bestaat. Verder wordt ook voor bijzondere bijstandsverlening vastgelegd dat bijstand moet worden afgestemd op de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. De bijzondere individuele omstandigheden kunnen leiden tot de noodzaak om af te wijken van de regels van de verordening. De afwijking van de regels moet vanzelfsprekend wel -zwaar- gemotiveerd worden.
Op basis van het tweede lid van artikel 35, lid 1, WWB bepalen burgemeester en wethouders de duur van de periode waarover de draagkracht in aanmerking wordt genomen en het tijdstip waarop deze periode begint.
De in dit artikel neergelegde methodiek sluit aan op het gevolgde beleid onder de Abw.
Het in lid 1 vermelde hoofdstuk 3, paragraaf 4 regelt de vaststelling van de middelen, waarmee bij bijstandverlening rekening moet worden gehouden. Hiertoe worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Bij de vaststelling van de draagkracht is het bepaalde in de artikelen 31 tot en met 34 WWB van belang, waarin geregeld is wat al dan niet tot de middelen van de belanghebbende moet worden gerekend.
Ten aanzien van de onder 4 genoemde buitengewone uitgaven kunnen als voorbeeld (niet limitatief) worden genoemd:
Voor al deze kosten geldt dat deze alleen in mindering worden gebracht op het inkomen voor zover deze uitgaven niet voorkomen kunnen worden. Als bijvoorbeeld een alimentatieverplichting niet in overeenstemming is met het inkomen, is het niet op zijn plaats structureel rekening te houden met deze verplichting als met succes een beroep gedaan kan worden op herziening van de alimentatieverplichting. In het geval van incidentele bijstand dient wel rekening te worden gehouden met de lopende verplichting.
Artikel 6. Draagkrachtpercentage
Het eerste lid van artikel 35 geeft dat het College van burgemeester en wethouders voor de beoordeling van de mogelijkheden van de belanghebbende (de draagkracht) in beschouwing neemt:
Ten aanzien van de draagkrachtpercentages wordt het onder de Abw ontwikkelde beleid voortgezet. Uitgangspunten voor het gemeentelijk beleid zijn:
Het vermogen wordt geheel in aanmerking genomen voor zover dit meer bedraagt dan de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34, lid 2 en 3, van de wet. De WWB laat voor bijzondere bijstand de ruimte om het gehele vermogen zonder vrijlating in aanmerking te nemen, maar hiervoor is in Uden niet gekozen. Wel betekent de WWB dat een vermogen boven de grens, ontstaan door rente over dat vermogen of sparen uit de periodieke uitkering, bij berekening van de algemene periodieke uitkering buiten beschouwing blijft, maar voor bijzondere bijstand wel in aanmerking wordt genomen.
Voor het vaststellen van de draagkracht in het inkomen worden verschillende percentages gehanteerd. Bij kosten van medische, psychische en/of sociale aard wordt via een 0-percentage gekozen voor een vrijlating van het inkomen tot 120% van het toepasselijke bijstandsniveau. Daarboven wordt 50% van het meerinkomen als draagkracht aangemerkt. Voor overige kosten, zoals woonkosten, wordt het inkomen boven bijstandsniveau volledig als draagkracht gerekend.
Artikel 7 legt het bestaande beleid om geen drempelbedrag te hanteren vast voor voortzetting onder de WWB.
Als op grond van voorheen genoten hogere inkomsten of een veranderde situatie voor wat betreft inwonenden:
kan tot de eerstvolgende peildatum waarop de Huursubsidiewet een verhoging mogelijk maakt bijzondere bijstand worden verstrekt.
De Huursubsidiewet dient als basis voor de berekening voor de bijstand. Voor de vaststelling van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de aanspraken op huursubsidie en/of een bijdrage op basis van de zogenaamde Vangnetregeling huursubsidie.
De bijstand is gelijk aan het huursubsidiebedrag dat voor de huidige situatie toegekend zou zijn, verminderd met de daadwerkelijk toegekende huursubsidie.
Als geen aanspraak bestaat op huursubsidie, omdat de woonkosten de maximale huurgrens te boven gaan, kan gedurende maximaal één jaar bijzondere bijstand worden verstrekt, gelijk aan het verschil tussen de woonkosten, verminderd met het bedrag dat bij een maximale huur op grond van de Huursubsidiewet door de belanghebbende zelf betaald dient te worden.
Bij deze bijstandsverlening moet betrokkene gaan zoeken naar goedkopere huisvesting.
Deze bijstandverlening kan bij bijzondere individuele omstandigheden met maximaal één jaar worden verlengd.
Voor bijzondere bijstand voor woonkosten wordt 100% van de draagkracht in het inkomen in aanmerking genomen. Dat wil zeggen dat, overeenkomstig de Huursubsidiewet, het hele inkomen boven het minimum in mindering wordt gebracht op de berekende bijstand.
Als er sprake is van een eigen woning, waarvan de woonkosten lager zijn dan de maximaal subsidiabele huur op grond van de Huursubsidiewet, wordt bijzondere bijstand verstrekt, gelijk aan het huursubsidiebedrag, waarop een huurder met dezelfde woonlasten aanspraak kan maken.
Als de woonkosten hoger zijn, wordt gehandeld overeenkomstig de situatie in geval van bewoning van een huurwoning.
Bij de vaststelling van de hoogte van de woonlasten van een eigen woning wordt uitgegaan van:
Bij de vorenstaande berekeningen (huur en eigen woning) wordt conform de huursubsidiebepalingen rekening gehouden met de aanwezigheid en/of het inkomen van inwonenden (onderhuur, medebewoners, kinderen), zodat er geen sprake is van doorkruising van het rijksbeleid.
Artikel 9. Bijstand in verband met terugval in inkomen
De overbruggingsregeling, genoemd in het eerste lid, stelt de belanghebbende in staat zijn uitgavenpatroon aan een plotseling intredende nieuwe inkomenssituatie aan te passen. Wanneer hij kan voorzien dat hij op een lager inkomen aangewezen raakt, zoals bij de overgang van het ontvangen van een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet naar een WWB- of Ioaw-uitkering, is deze regeling niet van toepassing.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid van bijzondere bijstand als het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind niet meer ten laste van de ouder komt. Dit is een voortzetting van het onder de Abw in Uden reeds geldende beleid. De bijstand geeft de voormalige alleenstaande ouder, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan is, een inkomensgarantie.
De basistoelage in het kader van de Wet tegemoetkoming studiekosten maakt het tweede lid noodzakelijk. Deze basistoelage is namelijk lager dan het normbedrag voor levensonderhoud voor een studerende die studiefinanciering ontvangt op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Daarom ontvangt de voormalige alleenstaande ouder in dat geval een hogere bijstand.
Om te voorkomen dat het inkomen van de ouder meer bedraagt dan voorheen, is het derde lid toegevoegd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt volledig rekening gehouden met de inkomsten van het betreffende kind, ook al wordt bijvoorbeeld in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 een inkomensvrijlating toegepast.
Artikel 10. Medische en sociaal medische kosten
De noodzaak van medische of sociaal-medische kosten kan in bepaalde gevallen alleen worden vastgesteld na een onafhankelijk advies van een deskundige. Voor deze advisering wordt Argonaut ingeschakeld. In het Handboek WWB wordt voor zover mogelijk aangegeven, wanneer dit orgaan advies wordt gevraagd.
In hetzelfde handboek worden ten aanzien van specifieke kosten nadere criteria gesteld. Vanuit de onder de Abw bestaande praktijk kan worden gedacht aan:
Particuliere verzekering tegen ziektekosten Wanneer iemand niet tot de reguliere ziekenfondsverzekering toegelaten wordt, kan bijzondere bijstand worden verleend voor een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziektekostenverzekering (inclusief de wettelijke toeslagen), onder aftrek van een bedrag gelijk aan de nominale premie Ziekenfondswet dat verschuldigd zou zijn bij verplichte ziekenfondsverzekering en verminderd met een bedrag voor de aanvullende verzekeringen.
Particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen Het kan, hoewel daar gedurende de bijstandsperiode geen behoefte aan bestaat, noodzakelijk of redelijk zijn om een zelfstandige een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering te laten aanhouden om te voorkomen dat deze na de beëindiging van de bijstandsverlening wordt geconfronteerd met acceptatieproblemen of aanmerkelijk ongunstiger voorwaarden. Ten aanzien van de verrekening van deze bijzondere bijstand zijn de bepalingen van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen van toepassing.
Eigen bijdragen Ziekenfondswet (incl. aanvullingsfonds) en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Als er een medische indicatie is voor bepaalde voorzieningen, maar de voorliggende voorziening inclusief de aanvullende verzekering slechts een gedeelte van de noodzakelijke kosten vergoedt, kan bijzondere bijstand worden verstrekt in de restantkosten. Het gaat bijvoorbeeld om kosten van een hoortoestel, elastische kousen, pruik, steunzolen, orthopedisch schoeisel. Nadere detaillering van deze kosten vindt plaats in het Handboek WWB. Kosten die uitdrukkelijk om medisch inhoudelijke redenen buiten de werkingssfeer van de voorliggende voorziening zijn gelaten, kunnen in beginsel niet vergoed worden. Alleen in geval van zeer dringende redenen is na medisch advies bijstandsverlening mogelijk. Als de voorliggende voorziening om budgettaire redenen geen vergoeding verstrekt, is in beginsel wel bijzondere bijstand mogelijk.
Kosten van een bril Onder ‘noodzakelijke’ dient in dit verband eveneens (en nadrukkelijk) te worden verstaan dat het in beginsel gaat om brillenglazen zonder toevoegingen of speciale behandelingen zoals kleuringen. Een eventuele noodzaak voor speciale toevoegingen of behandelingen moet blijken uit een voorschrift van een oogarts. Bij meervoudige glazen wordt geen onderscheid gemaakt in bi- of multifocale glazen, nu deze laatste soort algemeen gangbaar is. Bij een glassterkte van circa –6 of +6 wordt verder een indicatie voor verdunde glazen aanwezig geacht.
Artikel 11. Maatschappelijke kosten
Bijzondere maatschappelijke situaties kunnen leiden tot kosten die normaliter niet kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsuitkering en de draagkracht. In het Handboek WWB worden deze situaties -niet limitatief- nader beschreven en genormeerd. Te denken valt aan:
Rechtshulp Bij toewijzing van juridische hulp via de Raad voor Rechtsbijstand staat de noodzaak van deze hulp vast en blijft toetsing van het noodzakelijkheidscriterium achterwege. De bijstandverlening wordt beperkt tot de eigen bijdrage en de door de advocaat/procureur berekende bureaukosten (kopietjes en dergelijke). Voor andere kosten die met een procedure samenhangen kent het procesrecht eigen regels voor vergoeding door de in het ongelijk gestelde partij.
Eigen bijdrage jeugdhulpverlening Deze eigen bijdrage voor jeugdhulpverlening, die geïnd wordt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), wordt opgelegd aan de ouder die de kinderbijslag ontvangt. De bijdrage wordt op nihil gesteld als de ouder aantoont algemene bijstand op basis van de norm voor een alleenstaande, een uitkering ingevolge de Regeling verstrekking asielzoekers, dan wel een zak- en kleedgeldvergoeding te ontvangen. In het Handboek WWB is een meer uitgebreide weergave van de eigen bijdrage opgenomen.
Kosten lijkbezorging De kosten van lijkbezorging behoren tot de noodzakelijke bestaanskosten van de erfgenamen. Voor zover deze onvoldoende middelen hebben, er geen erfenis of verzekering is, waaruit de kosten van lijkbezorging voldaan kunnen worden, kan een erfgenaam bijzondere bijstand worden verstrekt met betrekking tot zijn aandeel in de volgende kosten:
Voor de genoemde kosten worden richtbedragen opgenomen in het Handboek WWB.
Bezoek aan een in een ziekenhuis verblijvend gezinslid Het gaat bij deze bijstandsverlening om vergoeding van de meerkosten. Als voorliggende voorziening geldt hier de mogelijkheid van vergoeding via een aanvullende ziektekostenverzekering. Doorgaans kunnen in dat verband 4 bezoeken per week worden gedeclareerd, mits de afstand (enkele reis) meer dan 40 kilometer bedraagt. De frequentie voor de bijstandsverlening is afhankelijk van de omstandigheden, maar als uitgangspunt kan dienen dat de hiervoor aangegeven frequentie gehanteerd kan worden, ook in het geval dat de afstand minder dan 40 kilometer bedraagt. De vergoeding wordt gebaseerd op de goedkoopste tarieven van het openbaar vervoer. Bij gebruik van een eigen auto wordt een kilometervergoeding gehanteerd. Het te vergoeden bedrag wordt vastgelegd in het Handboek WWB.
Bezoek aan gedetineerd gezinslid Uitgangspunt voor vergoeding van deze kosten is een bedrag gelijk aan de reiskosten per openbaar vervoer (laagste tarief) voor maximaal 2 personen, gedurende 1x per 14 dagen. Voor de hoogte van de vergoeding bij gebruik van een eigen auto wordt uitgegaan van een kilometervergoeding, waarvan de hoogte wordt vastgelegd in het Handboek WWB. De afgelegde bezoeken moeten bevestigd zijn door de inrichting.
Schoolkosten Aangenomen wordt dat het volgen van middelbaar onderwijs leidt tot extra noodzakelijke kosten voor de ouders. Specifieke kosten, die als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, zijn de aanschaf van een deugdelijke tas en de aanschaf van een computer. Deze zaken kunnen tijdens de middelbare schoolperiode eenmaal voor bijzondere bijstand in aanmerking gebracht worden. In het Handboek WWB wordt een normering van de te vergoeden onderdelen en bedragen vastgelegd.
Artikel 12. Aflossing en rente van geldleningen
Voor een toelichting op het verstrekken van leenbijstand en het vaststellen van het bijbehorende aflossingsbedrag wordt verwezen naar de toelichting op artikel 15.
De hierachter liggende gedachte is dat het in zijn algemeenheid redelijk is dat iemand op bijstandsniveau gedurende drie jaar 5% van dat niveau moet aanwenden voor het ‘gespreid betalen’ van kosten. Na drie jaar wordt het restant van de lening veelal kwijtgescholden.
Als iemand de oplossing niet in bijstandverlening vindt, maar bijvoorbeeld bij een kredietbank, is het redelijk om die persoon wel in een financieel gelijke positie te brengen. Wanneer de afbetaling aan de kredietbank hoger is dan de genoemde 5% kan gedurende drie jaar aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt voor het gedeelte boven 5%.
In lid 1 zijn wel een noodzakelijkheidsbeoordeling en een koppeling aan duurzame gebruiksgoederen of schuldsanering opgenomen om te voorkomen dat bij elke lening bijstand zou moeten worden verstrekt.
Artikel 13. Zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar
Artikel 23 WWB voorziet in de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting. De norm voor een alleenstaande is gelijk aan de norm voor een alleenstaande ouder.
Als een alleenstaande ouder tezamen met zijn kind in een inrichting verblijft, zijn de kosten, die de belanghebbende voor het kind moet maken meestal zodanig dat de kinderbijslag daartoe een toereikende vergoeding biedt. Derhalve kan worden volstaan met het normbedrag voor een alleenstaande. Voor de gevallen dat hogere kosten moeten worden gemaakt, is er aanleiding de bijstand daarop af te stemmen door aanvulling met bijzondere bijstand.
Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is dat de kinderbijslag in principe toereikend is dat geen bijzondere bijstand verstrekt wordt voor het kind dat samen met de ouder(s) in een inrichting verblijft.
In dié gevallen dat noodzakelijk hogere kosten gemaakt moeten worden, is er aanleiding de bijstand daarop af te stemmen. De bijstand wordt slechts verleend indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplichtige. Waar mogelijk wordt de bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald.
Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar
Het gaat in deze verordening om een eventuele aanvulling op de landelijke normen voor 18-, 19- en 20-jarigen, die geen onderscheid kennen voor het thuis- en het uitwonen.
In 1996 zijn gemeentelijke toeslagen en verlagingen ter afstemming van de landelijke basisnorm voor algemene bijstand op de woonsituatie van de belanghebbende geïntroduceerd. Deze methodiek is in de WWB gehandhaafd.
De toeslagen en verlagingen voor uitkeringsgerechtigden van 21 jaar en ouder zijn geregeld in de Verordening toeslagen en verlagingen in het kader van de WWB.
De eventuele afstemming voor uitkeringsgerechtigden tot 21 jaar is gebaseerd op artikel 12 van de WWB:
Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voorzover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:
Voor de beantwoording van de vraag of aanvullende bijstand moet worden verstrekt, dient de gemeente eerst een oordeel te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten. Daarbij kan de gemeente onder andere in aanmerking nemen of voor de betrokkene zelfstandige huisvesting noodzakelijk is.
Deze aanvullende bijstand wordt slechts verleend voor zover de betrokkene voor die noodzakelijke bestaanskosten geen beroep op de ouders kan doen.
Voor de hoogte van de toeslag wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de toeslag het mogelijk moet maken dat de noodzakelijk uitwonende jongere op dezelfde wijze in zijn onderhoud kan voorzien als de 21-jarige.
Artikel 14. Jongeren van 18 tot en met 20 jaar in een inrichting
Artikel 13, lid 2, onder a WWB zegt: "Geen recht op algemene bijstand heeft degene van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft."
De wetgever vond het wenselijk de bijstand die eventueel moet worden verleend aan 18 t/m 20-jarigen die in een inrichting verblijven, geheel als bijzondere bijstand vorm te geven. Het komt heel incidenteel voor dat aan deze groep bijstand moet worden verstrekt.
Nog meer dan bij andere jongeren beneden 21 jaar zal de te verlenen bijstand afhangen van de persoonlijke omstandigheden. Bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting.
De bijstand die, rekening houdend met deze onderhoudsplicht, moet worden verleend, zal in voorkomende gevallen minder bedragen dan het landelijke normbedrag voor personen vanaf 21 jaar. Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen maar worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene. Daarvoor vormt de bijzondere bijstand het aangewezen instrument.
De persoonlijke toelage in de vorm van bijzondere bijstand voor 18 t/m 20-jarigen die in een inrichting verblijven, is afhankelijk van de in de betrokken inrichting noodzakelijke persoonlijke uitgaven en bedraagt ten hoogste de norm voor een in een inrichting verblijvende alleenstaande van 21 jaar of ouder, vermeld in artikel 23 WWB. De bijstand wordt slechts verleend indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplichtige. Waar mogelijk wordt de bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald.
Artikel 15. Noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen
Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen werd ten tijde van de Abw veelal verstrekt op basis van een speciale regeling voor meerjarige minima, waarbij inwoners van Uden, die gedurende drie jaar geleefd hebben van een inkomen tot 120% van het minimumniveau, zonder individueel noodzakelijkheidsonderzoek een gemaximeerde vergoeding (jaarlijks € 300,00) kregen.
De WWB is gericht op een meer individuele benadering van bijzondere bijstand. Voor de WWB wordt in dit artikel de basis gelegd voor een andere vorm van omgaan met duurzame gebruiksgoederen. Deze meer individueel gerichte vorm wordt nader ingevuld door het college van burgemeester en wethouders, en zal zich kenmerken door:
Kredietverlening via de Gemeentelijke Kredietbank Nijmegen of andere kredietverlener is voorliggend aan bijstandsverlening in de vorm van leenbijstand. Wel kan daarbij bijstandverlening in de vorm van borgtocht aan de orde zijn.
Voor de hoogte van de aflossing van leenbijstand wordt evenals in het verleden aansluiting gezocht bij de rekenmethodiek, die wordt gehanteerd in het kader van schuldsaneringen en -regelingen in het kader van de WSNP en bij de verstrekking van kredieten door leden van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Deze methodiek staat bekend als de Recofa-berekening. De berekening gaat er van uit dat men moet blijven beschikken over de beslagvrije voet (90% van bijstandsniveau), verhoogd met een percentage van 5 als reserveringsruimte. Bij een inkomen op bijstandsniveau resteert er dus 5% voor aflossing.
Bedraagt het inkomen meer dan de bijstandsnorm, dan wordt het vast te stellen aflossingsbedrag verhoogd met 50% van het inkomen voor zover dat meer is dan de bijstandsnorm. Dit wijkt af van de Recofa-berekening, die bij inkomsten boven bijstandsniveau slechts 5% van het bijstandsniveau extra ter beschikking van de belanghebbende laat.
Voor de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen geldt, dat na drie jaar aflossen (36 maanden) het restant van de lening buiten invordering wordt gesteld.
Artikel 16. Bijzondere bijstand onder verband van krediethypotheek
Dit artikel sluit aan op de wijze waarop onder de Abw en het Besluit bijstandverlening krediethypotheek met deze materie werd omgegaan.
Artikel 17. Bijzondere bijstand om niet
Wanneer er geen specifieke aanleiding is om de bijstand als lening of in de vorm van borgtocht te verlenen wordt de bijstand om niet verstrekt.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 19. Citeertitel en inwerkingtreding
Dit artikel behoeft geen toelichting.